Registratierechten bij inbreng in natura van een rusthuisgebouw
REGISTRATIE INBRENG RUSTHUIS
Vraag nr. 10 van de Heer Vergote d.d. 25 september 1995 (N.) :
Inbreng onroerende goederen bij vennootschappen. – Bejaardentehuis.
De inbreng in vennootschap, door een natuurlijk persoon, van een in België gelegen onroerend goed, geheel of gedeeltelijk tot bewoning aangewend of voor bewoning bestemd, wordt sinds de wet van 30 maart1994 in principe gelijkgesteld met een overdracht onder bezwarende titel waarop het evenredig registratierecht van 12,5 pct. van toepassing is.
Gaarne vernam ik van de geachte minister of deze wet ook van toepassing is op de inbreng van een bejaardentehuis, als dusdanig erkend door het RIZIV.
Ik wens hierbij te preciseren dat het onroerend goed, omwille van zijn indeling en inrichting, onmogelijk kan worden aangewend tot zelfstandige bewoning door de residenten en dat het onroerend goed wordt aangewend tot het doen van verrichtingen
die in de personenbelasting belastbaar zijn als winsten bedoeld in artikel 24/WIB 92 (dienstverlening en gezondheidszorgen voor hulpbehoevende bejaarden).
Antwoord : Na een grondig onderzoek van de gestelde vraag, kan ik de interpellant erop wijzen dat de inbreng van een rusthuis in principe niet onderworpen is aan het evenredig recht van 12,5 pct. als inbreng van een woning, wanneer het gaat om de woning waar een instelling is ondergebracht die onderdak verschaft aan hulpbehoevende bejaarden.
Hoe dan ook, wanneer het betrokken onroerend goed door de administratie van het Kadaster beschouwd wordt als een onroerend goed dat beantwoordt aan de vrijstellingsvoorwaarden voor een soortgelijk inkomen in de zin van artikel 12, par 1, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 wordt het recht van inbreng van 0,5 pct. toegepast.
Inzake vrijstelling van het kadastraal inkomen moet worden verwezen naar de instructie van 2 mei 1995, nr. K.T./152.144, die door de administratie van het Kadaster is opgesteld en die is verschenen in het Bulletin der Belastingen, nr. 752, bladzijde 2160.
Het antwoord betreffende het aangehaalde bijzondere geval luidt bijgevolg bevestigend, althans met betrekking tot het deel waar officieel erkende “RVT”-bedden zijn ondergebracht.
Voor de andere inbrengen van rusthuizen wanneer het kadastraal inkomen niet is vrijgesteld, zal een individueel onderzoek moeten worden uitgevoerd alvorens het tarief van de evenredige registratierechten te kunnen bepalen, dat van toepassing is.