Rechtspleging voor erkenning en sluiting

[BESLUIT VAN DE VLAAMSE REGERING]1 VAN 10 JULI 1985
tot vaststelling van de rechtspleging voor erkenning en sluiting van serviceflatgebouwen, woningcomplexen met dienstverlening, [en rusthuizen]2
(B.S. 30.VIII.1985)3

HOOFDSTUK I: ERKENNINGSAANVRAAG

Art. 1.
Elke erkenningsaanvraag in verband met de exploitatie van een serviceflatgebouw, een woningcomplex met dienstverlening, [of een rusthuis]4 moet door de verantwoordelijke beheersinstantie van de inrichting per aangetekende brief gestuurd worden naar de Administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn.

Art. 2.
Om ontvankelijk te zijn moet de erkenningsaanvraag vergezeld zijn van volgende bescheiden:
1° een plan dat, per bouwlaag de verschillende lokalen aanduidt, hun afmetingen en hun bestemming;
5 het aantal opnamemogelijkheden voor valide en verzorgingsbehoevende en/of demente bejaarden waarvoor de erkenning wordt aangevraagd;
6 een door de Administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn afgeleverd inlichtingsformulier bevattende volgende gegevens:
- het aantal opnamemogelijkheden voor valide, verzorgingsbehoevende en demente bejaarden waarvoor de erkenning wordt gevraagd;
- het juridisch statuut van de aanvrager, de naam van de verantwoordelijke beheersinstantie en de naam en de kwalificatie van de dagelijkse verantwoordelijke;
[4°]7 wanneer het een bestaande inrichting betreft: de lijst van de personen werkzaam in de inrichting met hun kwalificatie en hun arbeidsduur per week;
wanneer het een inrichting betreft die door de aanvrager voor de eerste maal in gebruik wordt genomen: een verbintenis om, binnen de termijn van dertig dagen na de ingebruikname van de inrichting, te voldoen aan de normen inzake personeel bepaald bij het besluit van de Vlaamse regering tot vaststelling van de normen waaraan een serviceflatgebouw, een woningcomplex met dienstverlening of een rusthuis moet voldoen om voor erkenning in aanmerking te komen, en binnen dezelfde termijn de lijst van de tewerkgestelde personen met hun kwalificatie en hun arbeidsduur per week, mededelen;
[5°]8 het bewijs dat in de inrichting voldoende beveiligingsmaatregelen werden getroffen.

 

HOOFDSTUK II: DE VOORLOPIGE ERKENNING

Art. 3.
[Een inrichting kan voorlopig erkend worden op voorwaarde dat:
1. de erkenningsaanvraag overeenkomstig artikel 2 van dit besluit ontvankelijk is;
2. een voorafgaande vergunning bekomen werd voor de voorziening waarvoor de erkenning gevraagd wordt of gelijkgesteld overeenkomstig artikel 21, tweede alinea van het decreet van 5 maart 1985 of overeenkomstig artikel 4, § 1 van het decreet van 13 april 1988;
3. aan de bouwkundige normen, behoudens de uitzonderingen voorzien in artikel 15bis, van het decreet van 20 februari 1991 tot wijziging van het decreet van 5 maart 1985 houdende regeling van de erkenning en subsidiëring van voorzieningen voor bejaarden voldaan is;
4. indien de inrichting reeds functioneert, voldaan is aan de personeelsnormen.]9
De beslissing waarbij de voorlopige erkenning wordt verleend of, in voorkomend geval, het gemotiveerd voornemen tot weigering van de voorlopige erkenning wordt ter kennis van de aanvrager gebracht [binnen de 90 dagen]10 na de ontvangst van het volledig dossier.
De beslissing houdende voorlopige erkenning vermeldt het aantal opnamemogelijkheden waarvoor deze erkenning wordt verleend.
Over de aanvraag tot verlenging van de voorlopige erkenning wordt op dezelfde wijze beslist.

 

HOOFDSTUK III: DE ERKENNING

Art. 4.
§ 1. Gedurende de periode waarvoor de voorlopige erkenning werd verleend, wordt door de [regering]11 een onderzoek ingesteld om te oordelen of de gestelde erkenningsnormen worden nageleefd.

§ 2. De regering kan de aanvrager om aanvullende documenten of inlichtingen verzoeken en een nader onderzoek ter plaatse doen instellen door de ambtenaren belast met het toezicht op de serviceflatgebouwen, de woningcomplexen met dienstverlening en de rusthuizen.

Art. 5.
De beslissing houdende erkenning van de inrichting of, in voorkomend geval, het gemotiveerd voornemen tot weigering van de erkenning, wordt ter kennis van de aanvrager gebracht uiterlijk dertig dagen vóór het verstrijken van de periode van voorlopige erkenning.
Het erkenningsbesluit vermeldt het aantal opnamemogelijkheden waarvoor de erkenning wordt verleend en de duur van de erkenning.
[Het erkenningsbesluit vermeldt de verantwoordelijke beheersinstantie, de naam van de erkende inrichting, het erkenningsnummer, de duur van de erkenning en het aantal opnamemogelijkheden.]12

Art. 6.
Elke wijziging die zich in de loop van de erkenningstermijn voordoet omtrent de gegevens opgenomen in de documenten bedoeld in artikel 2, dient onmiddellijk, met uitzondering van de lijst vermeld onder [punt 4] 13, te worden medegedeeld aan de Administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn. Wat de wijziging betreft opgenomen in het document vermeld onder artikel 2, [punt 4] 14, volstaat een jaarlijkse opgave binnen de drie maanden na het verstrijken van het kalenderjaar.

 

HOOFDSTUK IV: DE VERLENGING VAN DE ERKENNING

Art. 7.
§ 1. De aanvraag tot verlenging van de erkenning dient door de aanvrager uiterlijk zes maanden voor het verstrijken van de lopende erkenning ingediend te worden bij de Administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn.

§ 2. Bij de aanvraag dienen de documenten vermeld onder artikel 2 gevoegd te worden.

§ 3. Over de verlenging van de erkenning wordt beslist op de wijze zoals bepaald in artikel 5.

 

HOOFDSTUK V: OVERNAME VAN EEN ERKENDE INRICHTING

Art. 8.15
§ 1. Alleen krachtens de artikels 13 en 14 van het decreet van 5 maart 1985 houdende regeling van de erkenning en subsidiëring van voorzieningen voor bejaarden kunnen erkende inrichtingen worden overgedragen.

§ 2. Bij overname wordt, uiterlijk drie maanden vóór deze overname uitwerking heeft, samen met de bescheiden bedoeld in artikel 2, 2°, 3° en 4°, een afschrift van de door de betrokken partijen gesloten overeenkomst betreffende deze overname, aan de Administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, toegestuurd. Indien de inrichting aan alle erkenningsnormen blijft voldoen, wordt de lopende erkenning behouden voor de nog resterende duur van de erkenning van deze inrichting.

 

HOOFDSTUK VI: SCHORSING EN INTREKKING VAN DE ERKENNING

Art. 9.
Indien een serviceflatgebouw, een woningcomplex met dienstverlening, [of een rusthuis]16 niet meer voldoet aan de gestelde normen kan de regering te allen tijde de erkenning schorsen of intrekken. De termijn van schorsing van de erkenning wordt door de regering bepaald. Deze termijn mag niet meer bedragen dan zes maanden.
Op gemotiveerde aanvraag van de verantwoordelijke beheersinstantie kan deze termijn eenmalig voor maximum eenzelfde periode worden verlengd. Tijdens de duur van de schorsing mag de inrichting enkel verder blijven functioneren voor de bejaarden die, op het ogenblik waarop de schorsingsmaatregel ingaat, in de inrichting opgenomen waren.
Indien bij het beëindigen van de schorsingstermijn nog niet aan alle erkenningsnormen is voldaan, wordt de procedure tot intrekking van de erkenning ingesteld. De beslissing houdende intrekking van de erkenning heeft tot gevolg dat, met ingang van de datum vermeld in deze beslissing, de inrichting niet langer meer mag worden geëxploiteerd.

 

HOOFDSTUK VII: DE SLUITING

Art. 10.
De sluiting houdt in dat de inrichting niet langer als serviceflatgebouw, woningcomplex met dienstverlening, [of rusthuis]17 mag worden geëxploiteerd.
Tenzij anders vermeld heeft de beslissing tot sluiting uitwerking de elfde dag na haar kennisgeving.

 

HOOFDSTUK VIII: MIDDELEN VAN VERWEER

Art. 1118.
Als de minister het voornemen heeft de voorlopige erkenning, de erkenning of de verlenging van de erkenning te weigeren, de erkenning te schorsen of in te trekken, of de sluiting te bevelen, wordt de verantwoordelijke beheersinstantie van de voorziening van dat gemotiveerde voornemen bij aangetekend schrijven met kennisgeving van ontvangst op de hoogte gebracht.

De verantwoordelijke beheersinstantie of zijn wettelijke vertegenwoordiger beschikt over een termijn van vijftien dagen om per aangetekend schrijven een gemotiveerd verzoekschrift aan de administratie te richten, waarin hij vraagt het voornemen opnieuw in overweging te nemen. In het verzoekschrift kan hij vragen om gehoord te worden.

De termijn, genoemd in het tweede lid, gaat in de dag na de ontvangst van het voornemen tot weigering van de voorlopige erkenning, de erkenning of de verlenging van de erkenning, het voornemen tot de schorsing of de intrekking van de erkenning, of het voornemen tot sluiting. Na die termijn wordt onweerlegbaar verondersteld dat de verantwoordelijke beheersinstantie het voornemen aanvaardt en wordt van rechtswege verondersteld dat het voornemen de definitieve beslissing van de minister is.

Ingeval binnen de gestelde termijn een verzoek tot heroverweging aan de administratie werd gericht, bezorgt die het verzoekschrift, samen met het volledige administratieve dossier en de eventuele verweermiddelen, binnen vijftien dagen na ontvangst aan een door de minister in te stellen adviserende beroepscommissie, die is samengesteld uit deskundigen op het vlak van de opvang van bejaarden. Als de indiener hierom in zijn verzoekschrift heeft verzocht, wordt hij door de commissie gehoord.

De minister regelt de werking van die beroepscommissie, met inbegrip van de behandelingstermijn. Hij kan pas een beslissing nemen na ontvangst van het advies van de commissie, tenzij de termijn waarbinnen het advies moet worden gegeven verstreken is.

De verantwoordelijke beheersinstantie van de voorziening wordt van de gemotiveerde beslissing van de minister en het advies van de adviserende beroepscommissie, bij aangetekend schrijven met kennisgeving van ontvangst, op de hoogte gebracht.

 

HOOFDSTUK IX: ALGEMENE BEPALINGEN

Art. 12.
De verantwoordelijke beheersinstantie van de inrichting dient binnen de vijf werkdagen, te rekenen vanaf de datum van de kennisgeving van de beslissing, de opgenomen personen en de natuurlijke of rechtspersonen die voor hun plaatsing instaan van de beslissing tot intrekking van de erkenning of sluiting van de inrichting in kennis te stellen.

Art. 1319.
Een serviceflatgebouw, een woningcomplex met dienstverlening, of een rusthuis waarvan bij een definitieve beslissing van de minister de erkenning is ingetrokken of de sluiting is bevolen, verdwijnt vanaf de inwerkingtreding van die beslissing uit het programma van die voorzieningen.

Art. 14.
Indien de verantwoordelijke beheersinstantie van een serviceflatgebouw, een woningcomplex met dienstverlening [of een rusthuis]20 tot de vrijwillige stopzetting van een exploitatie van de inrichting of van een deel ervan beslist, dient de regering drie maanden vooraf te worden ingelicht met opgave van de datum waarop deze beslissing uitwerking heeft.
Behoudens in geval van overname van de inrichting door een andere beheerder heeft de vrijwillige stopzetting van de exploitatie de sluiting van de inrichting en de onmiddellijke verdwijning uit de planning voor gevolg.

 

HOOFDSTUK X: SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Art. 15.
De rusthuizen die op basis van artikel 22 van het decreet van 5 maart 1985 houdende regeling van de erkenning en subsidiëring van voorzieningen voor bejaarden erkend blijven voor een periode van drie jaar moeten, uiterlijk zes maanden vóór het verstrijken van deze periode een nieuwe aanvraag voor erkenning bij het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn indienen.
Over deze aanvraag wordt door de regering beslist op dezelfde wijze als voor de verlenging van de erkenning.

Art. 16.
Het koninklijk besluit d.d. 22 maart 1968 betreffende de rechtspleging van erkenning en sluiting van de rustoorden voor bejaarden is opgeheven wat de Vlaamse Gemeenschap betreft.

Art. 17.
Dit besluit treedt in werking op 1 september 1985.

Art. 18.
De Vlaamse minister van Gezin en Welzijnszorg is belast met de uitvoering van dit besluit.

 

voetnoten

1 Alle van kracht zijnde besluiten van de Vlaamse Executieve werden "besluit van de Vlaamse regering" genoemd bij B.Vl.Reg. 19.I.1994 (B.S. 15.II.1994), art. 1.

2 In het opschrift werden de woorden "en rusthuizen" vervangen door de woorden "rusthuizen en dagverzorgingscentra", bij B.Vl.Reg. 17.IV.1991 (B.S. 8.VI.1991), art. 1 en deze laatste woorden werden opnieuw vervangen door de woorden "en rusthuizen", bij B.Vl.Reg. 18.XII.1998 (B.S. 30.III.1999), art. 23.

3 Gewijzigd bij:
B.Vl.Reg.17.IV.1991 (B.S.8.VI.1991), inw. 1.V.1991,
B.Vl.Reg. 19.I.1994 (B.S. 15.II.1994),
B.Vl.Reg. 18.XII.1998 (B.S. 30.III.1999),inw.1.I.1999
B.Vl.Reg. 28.I.2000 (B.S. 8.III.2000), inw.1.I.2000;

B.Vl.Reg.7.VI.2002(B.S....),inw.1.VI.2002.

4 De woorden "of een rusthuis" werden vervangen door de woorden "een rusthuis of een dagverzorgingscentrum" bij B.Vl.Reg. 17.IV.1991 (B.S. 8.VI.1991), art 2 en deze laatste woorden werden opnieuw vervangen door de woorden "of een rusthuis" bij B.Vl.Reg. 18.XII.1998 (B.S. 30.III.1999),art.24. .

5 Art. 2, 2° vervangen bij B.Vl.Reg. 17.IV.1991 (B.S. 8.VI.1991), art 3, 1°.

6 Art. 2, 3° vervangen bij B.Vl.Reg. 17.IV.1991 (B.S. 8.VI.1991), art 3, 2°.

7 Art. 2, 4° opgeheven bij B.Vl.Reg. 17.IV.1991 (B.S. 8.VI.1991), art 3, 3°.
Art. 2, "5°" werd "4°" bij B.Vl.Reg. 17.IV.1991 (B.S. 8.VI.1991), art 3, 3°.

8 Art. 2, "6°" werd "5°" bij B.Vl.Reg. 17.IV.1991 (B.S. 8.VI.1991), art 3, 3°.

9 Art. 3, lid 1, vervangen bij B.Vl.Reg. 17.IV.1991 (B.S. 8.VI.1991), art 4, 1°

10 De woorden "binnen de 45 dagen" werden vervangen door de woorden "binnen de 90 dagen" bij B.Vl.Reg. 17.IV.1991 (B.S. 8.VI.1991), art 4, 2°.

11 De woorden "Executieve", "Gemeenschapsexecutieve", "Gemeenschapsminister", en hun meervoudsvorm in dit besluit werden vervangen door "regering", "Gemeenschapsregering", "Vlaamse minister", of hun meervoudsvorm, bij B.Vl.Reg. 19.I.1994 (B.S. 15.II.1994), art. 2.

12 Art. 5, laatste lid ingevoegd bij B.Vl.Reg. 17.IV.1991 (B.S. 8.VI.1991), art 5.

13 In art. 6 werd de term "punt 5" vervangen door "punt 4" bij B.Vl.Reg. 17.IV.1991 (B.S. 8.VI.1991), art 6.

14 In art. 6 werd de term "punt 5" vervangen door "punt 4" bij B.Vl.Reg. 17.IV.1991 (B.S. 8.VI.1991), art 6.

15 Art. 8 vervangen bij B.Vl.Reg. 17.IV.1991 (B.S. 8.VI.1991), art. 7.

16 De woorden "of een rusthuis" werden vervangen door "een rusthuis of een dagverzorgingscentrum" bij B.Vl.Reg. 17.IV.1991 (B.S. 8.VI.1991), art 8 en deze laatste woorden werden opnieuw vervangen door de woorden "of een rusthuis" bij B.Vl.Reg. 18.XII.1998 (B.S. 30.III.1999),art.25.

17 De woorden "of rusthuis" werden vervangen door "rusthuis of dagverzorgingscentrum" bij B.Vl.Reg. 17.IV.1991 (B.S. 8.VI.1991), art. 9 en deze laatste woorden werden opnieuw vervangen door de woorden "of rusthuis" bij B.Vl.Reg. 18.XII.1998 (B.S. 30.III.1999),art.26.

18 Art.11 vervangen bij B.Vl.Reg. 28.I.2000 (B.S. 8.III.2000),art.1.

19 Art.13, vervangen bij B.Vl.Reg.7.VI.2002(B.S. ...),art.1.
[Indien de definitieve beslissing tot intrekking van de erkenning of tot sluiting van een serviceflatgebouw, een woningcomplex met dienstverlening of een rusthuis in werking is getreden vóór de inwerkingtreding van dit besluit, blijven de regels inzake het behoud in het programma die gelden tot aan de inwerkingtreding van dit besluit, verder van toepassing op de voorziening in kwestie (B.Vl.Reg.7.VI.2002(B.S....),art.2)]

20 De woorden "of een rusthuis" werden vervangen door "een rusthuis of een dagverzorgingscentrum" bij B.Vl.Reg. 17.IV.1991 (B.S. 8.VI.1991), art 12. en deze laatste woorden werden opnieuw vervangen door de woorden "of een rusthuis" bij B.Vl.Reg. 18.XII.1998 (B.S. 30.III.1999),art.28.