Parlementaire vraag over registratierechten
REGISTRATIERECHTEN – INBRENG VAN ONROERENDE GOEDEREN
Vraag nr. 1441 van de Heer Thissen van 22 februari 1995
De wet van 30 maart 1994 heeft het stelsel van het recht van inbreng, en voornamelijk het recht van inbreng van onroerende goederen, gewijzigd. Artikel 115bis, lid 1, van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten bepaalt : “De inbrengen van onroerende goederen, andere dan die welke gedeeltelijk of geheel tot bewoning aangewend worden of bestemd zijn en door een natuurlijk persoon ingebracht worden, in burgerlijke vennootschappen of handelsvennootschappen waarvan de zetel van werkelijke leiding in België gevestigd is, of de statutaire zetel in België en de zetel van werkelijke leiding buiten het grondgebied van de Lid-Staten van de Europese Gemeenschap gevestigd is, worden aan het recht van 0,5% onderworpen.”
a) indien de eigenaars het hotel in een vennootschap willen inbrengen, bedraagt het recht van inbreng dan 0,5% of 12,5%?
b) mag men de tijdelijke verblijfplaats van sommige personeelsleden met een woonst voor een concierge gelijkstellen, wetende dat de inbreng van een nijverheidsgebouw met een woonst voor de concierge aan een recht van 0,5% is onderworpen (Memorie van toelichting, Parlementaire stukken, Kamer van Volksvertegenwoordigers, 1993-1994, stuk 1290/1, blz.10)?
c) indien u de mening bent toegedaan dat het recht van inbreng van een dergelijk gebouw 12,5% moet bedragen, is het mogelijk het gebouw op te splitsen en enkel het beroepsgedeelte in te brengen?
Antwoord :
Het geacht lid beoogt klaarblijkelijk concrete gevallen, waarop ik zonder over precieze inlichtingen te beschikken, moeilijk een antwoord kan geven.
Op het vlak van de principes, wil ik verduidelijken dat onroerende goederen die uitsluitend dienen als een tijdelijk onderkomen of als een bijkomstig verblijf voor het verstrekken van diensten (zie punt & van uw vraag) of als een noodzakelijk onderdak voor het verstrekken van die diensten of voor het verrichten van een werkzaamheid (zie punt 2), geen woning in de gebruikelijke zin zijn en bijgevolg en in principe aan een proportioneel inbrengrecht van 0,5% onderworpen zijn.