Ontwerptekst nieuw decreet

woon- en thuiszorg

 

Ontwerp van decreet betreffende de organisatie van de thuiszorg en de woonzorg

 

 

DE VLAAMSE REGERING,

 

Op voorstel van de Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid, Gelijke Kansen en Ontwikkelingssamenwerking;

Na beraadslaging,

BESLUIT :

De Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid, Gelijke Kansen en Ontwikkelingssamenwerking is ermee belast, in naam van de Vlaamse regering, bij het Vlaams Parlement het ontwerp van decreet in te dienen, waarvan de tekst volgt :

HOOFDSTUK I. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid.

Art. 2. In dit decreet wordt verstaan onder:

1° thuiszorg: de hulp- en dienstverlening met uitzondering van de paramedische, de medische, de verpleegkundige en de vroedkundige zorg, die er specifiek op gericht is de gebruiker te handhaven in zijn natuurlijk thuismilieu;

2° woonzorg: de hulp- en dienstverlening die er op gericht is de gebruiker al dan niet tijdelijk een vervangend thuismilieu te bieden, voor zover ze niet door andere regelgeving is gevat;

3° zelfzorg: de beslissingen en de acties van een natuurlijke persoon in het dagelijkse leven met het oog op het voorzien in de eigen basisbehoeften, en de daarbij aansluitende eigen activiteiten die voornamelijk betrekking hebben op de uitvoering van huishoudelijke activiteiten en de mogelijkheid om sociale contacten te leggen, zich te ontplooien en zich te oriënteren in tijd en ruimte;

4° gebruiker: iedere natuurlijke persoon die vanuit een verminderd zelfzorgvermogen een beroep doet op thuiszorg of woonzorg;

5° mantelzorger: een natuurlijke persoon die niet beroepshalve hulp- en dienstverlening verstrekt aan een gebruiker met wie hij een sociale en/of emotionele relatie heeft;

6° vrijwilliger: een natuurlijke persoon die, zonder bestuursmandaat, onbezoldigd of beperkt vergoed en in een gestructureerd verband, zichzelf engageert om hulp- en dienstverlening te verstrekken aan een gebruiker of een groep van gebruikers;

7° voorziening: benaming voor de entiteit waarin één of meerdere vormen van thuiszorg en/of woonzorg, zoals beschreven in hoofdstuk IV, worden aangeboden en georganiseerd;

8° persoonszorg: de verstrekking van hygiënische en persoonlijke hulp- en dienstverlening aan de gebruiker;

9° huishoudelijke hulp: de uitvoering van lichte taken die verband houden met het doen van het huishouden;

10° schoonmaakhulp: activiteiten in de thuiszorg die tot doel hebben de woning van de gebruiker te reinigen en er de hygiëne te bevorderen;

11° therapeutische hulpverlening: activiteiten uitgevoerd door ergotherapeuten, logopedisten, kinesitherapeuten en/of psychologen;

12° psycho-sociale en agogische ondersteuning: de activiteiten die de gebruiker en de mantelzorger(s) emotioneel en gedragsgericht ondersteunen;

13° crisishulp: het aanbod van tijdelijke thuiszorg of woonzorg in een acute noodsituatie;

14° onthaalgezin: gezin dat door een woon- en zorgcentrum of een dienst voor gezinszorg geselecteerd en begeleid wordt om tijdelijk één of meerdere ouderen op te vangen;

15° partnerorganisatie: een rechtspersoon die als centrum van expertise fungeert omwille van de deskundigheid om ondersteuning te bieden aan voorzieningen, netwerken, mantelzorgers, vrijwilligers of gebruikers;

16° project: een initiatief met betrekking tot de hulp- en dienstverlening dat gekenmerkt wordt door een tijdelijk, experimenteel en vernieuwend karakter;

17° samenwerkingsinitiatief eerstelijnsgezondheidszorg: een door de Vlaamse regering erkend of gesubsidieerd samenwerkingsverband voor lokaal of bovenlokaal gezondheidsoverleg en organisatie van de gezondheidszorg;

18° zorg- en begeleidingsplan: document dat het verminderd zelfzorgvermogen van een gebruiker omschrijft, evenals de hulp- en dienstverlening die daaraan het best beantwoordt en de wijze waarop ze dient te verlopen;

19° ondernemingsplan: het plan van de voorziening dat haar strategische  en technische visie weergeeft inzake thuiszorg en/of woonzorg waardoor inzicht wordt geboden in onder meer het gebruikersbeleid, het personeelsbeleid en de financiële structuren;

20° voorafgaande vergunning: document van de Vlaamse overheid dat bevestigt dat een voorziening of een partnerorganisatie in de programmatie, bedoeld in artikel 20, wordt opgenomen.

 

HOOFDSTUK II. OPDRACHTSVERKLARING

Art. 3. Dit decreet heeft als doel de thuiszorg en de woonzorg te organiseren om zo de zelfzorg en/of de mantelzorg te ondersteunen, te behouden en/of te herstellen met inachtneming van het zelfbeschikkingsrecht van de gebruiker.

 

HOOFDSTUK III. WERKINGSBEGINSELEN, PLANNINGS- EN ERKENNINGSVOORWAARDEN

Afdeling I. Algemene werkingsbeginselen

Art. 4. De thuiszorg en woonzorg nemen de volgende werkingsbeginselen  in acht :

1° een kwaliteitsvolle thuiszorg en woonzorg verlenen aan iedere gebruiker, zonder onderscheid van geslacht, van ideologische, filosofische of godsdienstige overtuiging, van ras of geaardheid en zonder onderscheid van zijn vermogenstoestand, waarbij die gebruiker op een respectvolle wijze wordt behandeld en begeleid;

2° door de gebruiker, desgevallend de mantelzorgers, aanvaard zijn;

3° oog hebben voor de integrale zorgsituatie van de gebruiker waarbij rekening wordt gehouden met zijn persoonlijkheidskenmerken en zijn sociale en psychische achtergrond;

4° maximaal een beroep doen op de zelfzorg van de gebruiker en zijn mantelzorgers, rekening houdend met hun draagkracht;

5° de persoonlijke autonomie en zelfverantwoordelijkheid van de gebruiker en zijn mantelzorgers vrijwaren, ondersteunen en stimuleren;

6° de door de Vlaamse regering bepaalde tarieven inzake de persoonlijke bijdragen voor de gebruiker respecteren;

7° de persoonlijke levenssfeer van de gebruiker en zijn directe sociale omgeving eerbiedigen.

De Vlaamse regering kan voor elk van voornoemde werkingsbeginselen nadere regels bepalen.

 

Afdeling II. Algemene plannings- en erkenningsvoorwaarden

Art. 5. Onverminderd de bepalingen van artikel 4 nemen de voorzieningen die thuiszorg en/of woonzorg aanbieden en/of organiseren, de volgende plannings- en erkenningsvoorwaarden in acht :

1° ze leveren bijzondere inspanningen om de toegankelijkheid van de zorg te optimaliseren, met verhoogde aandacht voor personen met verminderde welzijnskansen;

2° ze voeren een beleid dat gericht is op diversiteit, eigen aan de lokale noden en aan de gebruiker;

ze voeren een transparant prijzenbeleid;

4° ze voeren een professioneel management;

5° ze voeren een vormings-, trainings- en opleidingsbeleid dat de deskundigheid van hun professionele medewerkers en vrijwilligers ondersteunt en verhoogt;

6° ze garanderen een participatie van vertegenwoordigers van gebruikers en mantelzorgers  aan hun beleid;

7° ze stemmen hun opname- en dienstverleningsbeleid af op de binnen de regio gemaakte afspraken en participeren aan de hiertoe gecreëerde overlegstructuren en samenwerkingsinitiatieven;

ze engageren zich om in overleg met voorzieningen uit de regio crisishulp in hun aanbod in te bouwen en de hulp- en dienstverlening prioritair te richten tot die gebruikers die er conform de binnen de regio gemaakte afspraken het meeste nood aan hebben;

9° ze werken een palliatieve zorgvisie uit en organiseren een palliatief zorgaanbod conform de binnen de regio gemaakte afspraken;

10° ze ontwerpen een zorg- en begeleidingsplan voor elke gebruiker;

11° ze voeren een aangepast vrijwilligersbeleid. Zij stimuleren de vrijwilligerszorg, organiseren zelf vrijwilligerszorg of gaan samenwerkingsverbanden aan met organisaties die vrijwilligerszorg aanbieden;

12° ze leggen voor elk nieuw initiatief een ondernemingsplan ter goedkeuring voor aan de Vlaamse overheid;

13° ze voldoen aan de overeenstemmende architectonische en veiligheidsnormen;

14° ze sluiten met de gebruiker een schriftelijke overeenkomst af waarin de wederzijdse rechten en plichten worden vastgelegd.

De Vlaamse regering kan voor elk van voornoemde plannings- en erkenningsvoorwaarden nadere regels bepalen.

 

Afdeling III.  Specifieke erkenningsvoorwaarden

Art. 6. Voor elke residentiële opname in een rusthuis, bedoeld in artikel 13, of een woon- en zorgcentrum, bedoeld in artikel 15, en voor elke hulp- en dienstverlening van langer dan drie opeenvolgende maanden door een dienst voor gezinszorg, bedoeld in artikel 9, moet uit een evaluatie van de zorgbehoevendheid van de gebruiker blijken dat dit de meest geschikte vorm van hulp- en dienstverlening is.

De Vlaamse regering kan de nadere regels met betrekking tot de evaluatie bepalen.

 

HOOFDSTUK IV. VOORZIENINGEN

Afdeling I. Lokaal dienstencentrum

Art. 7. Een lokaal dienstencentrum is een voorziening met volgende opdrachten voor de inwoners van een bepaald geografisch werkgebied:

1° fungeren als lokaal informatie- en adviespunt met betrekking tot zorg op maat met als doel de hulp- en dienstverlening in het bereik te brengen van alle inwoners;

2° aanbieden van activiteiten van recreatieve en vormende aard;

3° versterken van het sociaal netwerk, desgevallend door de organisatie van buurthulp en de bevordering van onderlinge contacten;

4° stimuleren van initiatieven die de zelfredzaamheid verhogen, hiaten in het thuiszorgaanbod aanvullen en tegemoetkomen aan specifieke maatschappelijke behoeften.

De Vlaamse regering bepaalt de nadere regels met betrekking tot deze opdrachten.

 

Art. 8. Onverminderd de bepalingen van artikel 21, § 2 kunnen lokale dienstencentra pas erkend worden mits een voorafgaandelijk positief advies van de lokale overheden of de Vlaamse Gemeenschapscommissie. Dit advies heeft in het bijzonder betrekking op de inschakeling van het lokaal dienstencentrum in het lokaal sociaal beleidsplan en de wijkgerichte afbakening van het werkgebied.

De Vlaamse regering bepaalt de nadere regels met betrekking tot het inwinnen en afleveren van dit advies.

 

Afdeling II. Dienst voor gezinszorg

Art. 9. Een dienst voor gezinszorg is een voorziening die persoonszorg, huishoudelijke hulp en desgevallend, al dan niet op basis van een samenwerkingsverband, schoonmaakhulp, alsmede de ermee verband houdende algemene psychosociale en agogische ondersteuning of begeleiding aanbiedt.

De Vlaamse regering bepaalt de nadere regels met betrekking tot deze opdrachten.

 

Afdeling III. Dagverzorgingscentrum

Art. 10. Een dagverzorgingscentrum is een voorziening die de gebruiker, in daartoe bestemde lokalen, zonder overnachting, aangepaste huisvesting en de hierna vermelde aangepaste hulp- en dienstverlening aanbiedt : persoonszorg, verpleging, maaltijden, ADL-ondersteuning, therapeutische hulpverlening, psycho-sociale en agogische begeleiding, desgevallend ook revalidatie of palliatieve zorg.

De Vlaamse regering bepaalt de nadere regels met betrekking tot deze opdrachten.

 

Afdeling IV. Dienst voor assistentie

Art. 11. Een dienst voor assistentie is een voorziening die activiteiten ontwikkelt met het oog op het onderhouden van sociale contacten en het houden van toezicht bij de gebruiker en dit bij afwezigheid van mantelzorg of met het oog op een tijdelijke vervanging van mantelzorg.

De Vlaamse regering bepaalt de nadere regels met betrekking tot deze opdrachten.

 

Afdeling V. Serviceflatcomplex

Art. 12. Een serviceflatcomplex is een voorziening waar aan de gebruiker van 60 jaar of ouder die er verblijft, aangepaste individuele huisvesting wordt geboden en de mogelijkheid tot aangepaste hulp- en dienstverlening is gegarandeerd door ten minste een permanent bemand oproepsysteem voor overdag en een noodoproepsysteem voor ’s nachts. 

De Vlaamse regering bepaalt de nadere regels met betrekking tot deze opdrachten. alsook betreffende de omstandigheden waarin kan worden afgeweken van de leeftijd, bedoeld in het eerste lid, en de onderlinge verhouding met de overige erkende woonzorgvoorzieningen.

 

Afdeling VI. Rusthuis

Art. 13. Een rusthuis is een voorziening voor collectief verblijf die aan gebruikers van 60 jaar of ouder in één of meer gebouwen die functioneel een geheel vormen, 24 uur op 24 uur aangepaste huisvesting en persoonszorg, verpleging, maaltijden, ADL-ondersteuning, therapeutische hulpverlening, psycho-sociale en agogische begeleiding en zonodig revalidatie of palliatieve zorg aanbiedt.

De Vlaamse regering bepaalt de nadere regels met betrekking tot deze opdrachten. alsook betreffende de omstandigheden waarin kan worden afgeweken van de leeftijd, bedoeld in het eerste lid.

 

Afdeling VII. Centrum voor kortverblijf

Art. 14. Een centrum voor kortverblijf is een voorziening, uitgebaat onder de verantwoordelijkheid van een rusthuis of een woon- en zorgcentrum, bedoeld in artikel 15, die aan gebruikers van 60 jaar of ouder  in daartoe bestemde lokalen gedurende een beperkte periode overdag en/of ’s nachts aangepaste huisvesting, crisishulp en/of aangepaste hulp- en dienstverlening aanbiedt, waaronder maaltijden, persoonszorg, verpleging, ADL-ondersteuning, psycho-sociale en agogische begeleiding en desgevallend ook revalidatie of palliatieve zorg.

De Vlaamse regering bepaalt de nadere regels met betrekking tot deze opdrachten. alsook betreffende de omstandigheden waarin kan worden afgeweken van de leeftijd, bedoeld in het eerste lid.

Dit aanbod kan eventueel in samenwerking met één of meerdere onthaalgezinnen gerealiseerd worden. De Vlaamse regering kan hiertoe nadere regels bepalen.

 

Afdeling VIII. Woon- en zorgcentrum

Art. 15. Een woon- en zorgcentrum is een functioneel geheel van erkende woonzorgvoorzieningen, georganiseerd rond een rusthuis dat ten minste ook een centrum voor kortverblijf en een serviceflatcomplex in de onmiddellijke nabijheid groepeert en de gebruiker naar een dagverzorgingscentrum kan toeleiden. Zowel het dagverzorgingscentrum als het serviceflatcomplex kunnen georganiseerd worden hetzij in eigen beheer, hetzij via een functioneel samenwerkingsverband met een andere initiatiefnemer.

Het woon- en zorgcentrum garandeert daarenboven crisishulp aan de gebruiker. 

De Vlaamse regering bepaalt de voorwaarden waaronder deze crisishulp gegarandeerd is en legt het tijdspad vast waarbinnen woon- en zorgcentra gerealiseerd moeten worden. Ze bepaalt de nadere regels met betrekking tot de opgesomde opdrachten.

 

HOOFDSTUK V. PARTNERORGANISATIES

Art.  16. § 1. Onverminderd de bepalingen van artikel 18 en 19 kan de Vlaamse regering ook andere partnerorganisaties erkennen en desgevallend hun werkgebied bepalen.

§ 2. Enkel een erkende partnerorganisatie als bedoeld in § 1, artikel 18 of artikel 19, waarmee de Vlaamse regering een convenant afsluit, komt in aanmerking voor subsidiëring binnen de perken van de begrotingskredieten. Deze convenant geldt voor minimum drie en maximum vijf jaar. Ze kan worden vernieuwd voor een zelfde termijn en omvat minstens:

1°  een beleidsplan voor de duurtijd van de convenant dat minimum omvat:

     a)  de resultaatsgebieden voor de uitvoering van de convenant;

     b)  de indicatoren met betrekking tot de resultaatsgebieden om onder meer de uitvoering van de convenant te kunnen evalueren;

 

2°  de bepaling van de subsidie-enveloppe en de mate waarin deze ingevolge indexering en weddendrift evolueert;

 

3°  de subsidievoorwaarden en -modaliteiten.

 

Art. 17. Het besluit dat de partnerorganisatie erkent en/of het beleidsplan bedoeld in artikel 16, § 2, 1°, vermelden de aard van de deskundigheid van de partnerorganisatie, aan welke doelgroepen de partnerorganisatie minstens ondersteuning biedt en welke haar opdrachten zijn ten aanzien van de Vlaamse overheid.

Art.  18. De Vlaamse regering kan verenigingen van gebruikers en mantelzorgers erkennen als partnerorganisatie. Deze verenigingen ondersteunen de gebruikers van de woonzorg- en thuiszorgvoorzieningen en hun mantelzorgers teneinde hun emancipatie te bevorderen. Deze verenigingen behartigen daarenboven de gemeenschappelijke belangen van deze gebruikers en hun mantelzorgers. Daartoe organiseert de vereniging overleg met deze gebruikers en hun mantelzorgers en informeert en adviseert ze hen over het algemene en specifieke aanbod van hulp- en dienstverlening en over hun rechten en plichten. 

De verenigingen van gebruikers en mantelzorgers stellen een overkoepelend platform samen dat als gesprekspartner voor de Vlaamse regering kan fungeren. Deelname aan en engagement in dit platform vormt een erkenningsvoorwaarde voor een vereniging van gebruikers en mantelzorgers.

De Vlaamse regering bepaalt de nadere regels met betrekking tot de opdracht en de werking van dit overkoepelend platform.

 

Art. 19. De Vlaamse regering kan een partnerorganisatie erkennen waarop gebruikers en hun mantelzorgers of professionele zorgverleners een beroep kunnen doen voor het ontvangen, registreren en doorgeven van klachten.

 

HOOFDSTUK VI. INSTRUMENTEN

Afdeling I. Programmatie

Art. 20. De Vlaamse regering stelt per type van voorziening en voor de partnerorganisaties de programmatie vast. Ze kan desgevallend hun werkgebied bepalen.

De programmatie bepaalt, met het oog op een evenredige spreiding afhankelijk van de noden aan de hand van objectief meetbare criteria, de planning in de tijd en ruimte van het maximum aantal te erkennen lokale dienstencentra, diensten voor assistentie, partnerorganisaties, het maximum aantal te erkennen plaatsen voor de dagverzorgingscentra, de serviceflatcomplexen, de centra voor kortverblijf en de rusthuizen en het maximum aantal toe te wijzen uren voor wat de erkende diensten voor gezinszorg betreft.

Zij bepaalt per type van voorziening en partnerorganisatie de nadere regels met betrekking tot de toewijzing van de programmatie door middel van een voorafgaande vergunning.

 

Afdeling II. Erkenning

Art. 21. § 1. Enkel het rusthuis, het woon- en zorgcentrum, het dagverzorgingscentrum en het centrum voor kortverblijf zijn aan de verplichte erkenning door de Vlaamse regering onderworpen. Voor elke andere in dit decreet vermelde voorziening geldt een optionele erkenning.

De erkenning wordt verleend voor onbepaalde duur. Enkel de serviceflatcomplexen kunnen in de door de Vlaamse regering bepaalde gevallen eerst voorlopig erkend worden. De voorlopige erkenning geldt voor één jaar en kan éénmalig met eenzelfde termijn verlengd worden.

§ 2. De Vlaamse regering bepaalt per type van voorziening en voor de partnerorganisaties de voorwaarden waaraan die voorzieningen of organisaties moeten voldoen om erkend te worden, onverminderd de bepalingen van hoofdstuk III, IV en V. Een lokaal dienstencentrum, een dienst voor gezinszorg, een dagverzorgingscentrum, een dienst voor assistentie, een woon- en zorgcentrum, een  centrum voor kortverblijf en een partnerorganisatie kunnen enkel worden erkend als zij worden beheerd conform artikel 22, tweede lid.

De Vlaamse regering bepaalt de regels inzake het verlenen van de erkenning, de schorsing, de intrekking of de wijziging van de erkenning en het sluiten van een voorziening. Zij voorziet een mogelijkheid van bezwaar indien de initiatiefnemer niet akkoord gaat met de beslissing.

De Vlaamse regering bepaalt tevens de regels die de voorziening of partnerorganisatie ten aanzien van de Vlaamse overheid en de gebruikers moet naleven indien zij haar activiteiten vrijwillig of gedwongen stopzet.

§ 3. De erkenning van een voorziening of partnerorganisatie kan niet worden overgedragen.

Elke wijziging van beheerder of bestuurder van een erkende voorziening of erkende partnerorganisatie dient onverwijld aan de Vlaamse overheid te worden gemeld op de door de Vlaamse regering bepaalde wijze.

 

Afdeling III. Subsidiëring

Art. 22. De Vlaamse regering kan, binnen de perken van de begrotingskredieten, de infrastructuur van de krachtens dit decreet geplande of erkende voorzieningen subsidiëren en/of tussenkomen in de werkingskosten van de erkende voorzieningen en/of partnerorganisaties. De Vlaamse regering bepaalt per type van voorziening de voorwaarden en modaliteiten, onverminderd de toepassing van het tweede lid.

Om voor subsidiëring en/of tussenkomst in de financiering van de infrastructuur of de werkingskosten in aanmerking te komen, moet een voorziening of een partnerorganisatie beheerd worden door een vereniging zonder winstoogmerk, door een provinciebestuur, door een gemeentebestuur, door een intergemeentelijke samenwerking, door een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, door een vereniging opgericht conform artikel 118 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, uitgezonderd een daartoe opgerichte autonome verzorgingsinstelling of een vereniging van privaat recht met het oog op de gehele of gedeeltelijke exploitatie van een ziekenhuis of van ziekenhuisgebonden activiteiten, door de Vlaamse Gemeenschapscommissie, door een publiekrechtelijke vereniging, door een vennootschap met sociaal oogmerk of door een openbare instelling die in de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut onder de categorie B wordt gerangschikt. De Vlaamse regering kan deze lijst van rechtspersonen of beheersvormen van partnerorganisaties en voorzieningen aanvullen.

 

Afdeling IV. Registratie

Art. 23. § 1. Het zorgcontinuüm wordt verzekerd, onder meer door de uitwisseling van gegevens tussen de voorzieningen en partnerorganisaties binnen de eerstelijnsgezondheidszorg onderling en tussen zorgaanbieders en personen en diensten die meer gespecialiseerde zorg aanbieden. Deze gegevensuitwisseling gebeurt door middel van een operationeel informatiesysteem dat de uitwisseling optimaal laat verlopen.

§ 2. De voorzieningen, samenwerkingsinitiatieven eerstelijnsgezondheidszorg, partnerorganisaties en diensten voor maatschappelijk werk in het kader van de ziekenfondsen participeren op vraag van de Vlaamse regering aan de uitbouw en aan de werking van een gericht informatiesysteem om het zorgbeleid zoveel mogelijk wetenschappelijk te onderbouwen.

 

§ 3. Met betrekking tot § 1 en 2 kan de Vlaamse regering nadere regels bepalen.

 

Art. 24. § 1. De Vlaamse regering kan, in het kader van de operationele en epidemiologische gegevensuitwisseling, bedoeld in artikel 23, samenwerkingverbanden op het niveau van de praktijkvoering, samenwerkingsinitiatieven eerstelijnsgezondheidszorg, partnerorganisaties en diensten voor maatschappelijk werk in het kader van de ziekenfondsen, verplichten om voor hun identificatie gebruik te maken van een identificatiecode die hen op een eenvormige en unieke manier vereenzelvigt.

§ 2. Bovendien kan in het kader van de gegevensuitwisseling, bedoeld in artikel 23, een gelijkaardig systeem opgelegd worden voor de identificatie van de gebruikers.

§3. Met betrekking tot § 1 en 2 kan de Vlaamse regering nadere regels bepalen.

 

Afdeling V. Toezicht

Art. 25. § 1. De Vlaamse regering organiseert het toezicht en de controle op de naleving van alle bij en krachtens dit decreet gestelde voorwaarden door de erkende  voorzieningen en partnerorganisaties, de voorzieningen en partnerorganisaties die een aanvraag tot erkenning hebben ingediend en de voorzieningen die aan de erkenning onderworpen zijn, maar daartoe geen aanvraag hebben ingediend.

§ 2. De ambtenaren die de Vlaamse regering belast met het toezicht, hebben het recht de in § 1 bedoelde voorzieningen en partnerorganisaties te bezoeken en ter plaatse zelf kennis te nemen van alle stukken en bescheiden die noodzakelijk of relevant zijn voor de uitoefening van hun ambt. Van hun vaststellingen maken zij een verslag op waarvan een afschrift wordt overgemaakt aan de betrokken voorziening of partnerorganisatie.

Zij stellen een overtreding als bedoeld in artikel 26 vast in een proces-verbaal dat bewijskracht heeft tot het tegenbewijs. Ze zenden een afschrift ervan aan de overtreder binnen veertien kalenderdagen na de vaststelling van de overtreding.

 

Afdeling VI. Sancties

Art. 26. Met een gevangenisstraf van één tot zes maanden en met een geldboete van 100 tot 500 euro of met één van die straffen alleen wordt gestraft degene die als rusthuis, woon- en zorgcentrum, dagverzorgingscentrum en/of centrum voor kortverblijf de in dit decreet bedoelde hulp- en dienstverlening aanbiedt of organiseert zonder krachtens dit decreet erkend te zijn door de Vlaamse regering.

 

Art. 27. Als na de inwerkingtreding van een bevel tot sluiting van een rusthuis, een woon- en zorgcentrum, een dagverzorgingscentrum of een centrum voor kortverblijf wordt vastgesteld dat de exploitatie van die voorziening niet werd stopgezet, gaat de burgemeester op schriftelijk verzoek van de Vlaamse regering over tot de uitvoering van het sluitingsbevel, onverminderd de door de gemeentewet aan de burgemeester verleende bevoegdheid. Hij beveelt alsdan de stopzetting van de activiteiten en, in voorkomend geval, de ontruiming van de gebouwen en hij verzegelt de gebouwen.

De bovenvermelde maatregelen kunnen worden uitgevoerd op kosten en risico van de uitbater.

 

Art. 28. Aan een niet-erkend rusthuis, woon- en zorgcentrum, dagverzorgingscentrum of centrum voor kortverblijf kan een administratieve geldboete van 100 tot 10.000 euro per vastgestelde overtreding worden opgelegd.

De omvang van de op te leggen administratieve geldboete wordt vastgesteld in functie van het aantal residenten die er verblijven ten tijde van de vaststelling van de inbreuk, en/of de reeds verlopen periode vanaf de datum van inwerkingtreding van artikel 25 tot en met het tijdstip van de aanmaning.

Een administratieve geldboete kan slechts aan een voorziening worden opgelegd nadat :

1° de betrokken voorziening werd aangemaand om binnen een bepaalde termijn of tegen een gestelde datum haar deuren te sluiten, zich te regulariseren of te confirmeren aan de opgelegde voorwaarden;

2° door de in artikel 25, § 2, vermelde ambtenaren bij proces-verbaal werd vastgesteld dat de voorziening na de in 1° bedoelde termijn nog verder wordt uitgebaat, zonder zich in voorkomend geval te hebben geregulariseerd of zich aan de opgelegde voorwaarden te hebben geconformeerd.

De Vlaamse regering bepaalt de nadere regels voor het opleggen, het betalen en het innen van de administratieve geldboete. Ze wijst de ambtenaren aan die de geldboete kunnen opleggen.

Indien een voorziening in gebreke blijft de opgelegde administratieve geldboete te betalen, wordt de geldboete bij dwangbevel ingevorderd. De Vlaamse regering  wijst de ambtenaren aan die een dwangbevel afleveren en uitvoerbaar verklaren.

De vordering tot inning van de administratieve boete verjaart na verloop van vijf jaar, te rekenen vanaf de dag waarop ze is ontstaan. De verjaring wordt geschorst of gestuit op de wijze en onder de voorwaarden, bepaald in  artikel 2244 en volgende van het Burgerlijk Wetboek.

 

HOOFDSTUK VII. SPECIFIEKE MAATREGELEN MET BETREKKING TOT VOORZIENINGEN IN BRUSSEL - HOOFDSTAD

 

Art. 29. De Vlaamse regering kan voor de voorzieningen die  in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad gevestigd zijn, specifieke plannings-, erkennings- en subsidievoorwaarden bepalen.

 

HOOFDSTUK VIII. PROJECTEN

Art. 30. De Vlaamse regering kan, onder de voorwaarden die zij bepaalt en binnen de perken van de begrotingskredieten, een subsidie verlenen voor projecten die tot doel hebben de hulp- en dienstverlening doelmatig en doeltreffend af te stemmen op de evoluerende noden van de gebruiker en zijn mantelzorger.

 

HOOFDSTUK IX. OPHEFFINGS-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Art. 31. § 1. Onverminderd het bepaalde in het tweede lid worden de hierna vermelde decreten opgeheven :

1° de decreten inzake voorzieningen voor bejaarden, gecoördineerd op 18 december 1991, gewijzigd bij de decreten van 23 februari 1994, 15 juli 1997 en 14 juli 1998;

2° het decreet van 14 juli 1998 houdende de erkenning en de subsidiëring van verenigingen en welzijnsvoorzieningen in de thuiszorg, gewijzigd bij het decreet van 18 mei 1999.

Voor elk van de bepalingen van de in het eerste lid vermelde decreten kan de Vlaamse regering de datum van de opheffing afstemmen op de datum van inwerkingtreding van bepalingen van dit decreet.

§ 2. De besluiten, genomen ter uitvoering van de in § 1, eerste lid, vermelde decreten, blijven van toepassing totdat ze worden opgeheven.

 

Art. 32. De rusthuizen, erkend met toepassing van de in artikel 31, § 1, eerste lid, 1°, vermelde decreten, worden vanaf 1 januari 2004 van rechtswege verder erkend voor onbepaalde duur. De Vlaamse regering bepaalt binnen welke termijn ze zich dienen te conformeren aan de bepalingen die bij of krachtens dit decreet zijn vastgesteld.

 

Art. 33. De serviceflatgebouwen en woningcomplexen met dienstverlening, erkend met toepassing van de in artikel 31, § 1, eerste lid, 1°, vermelde decreten, blijven na de opheffing van de toepasselijke bepalingen van die decreten verder erkend voor de duur van hun nog lopende erkenning. Ze kunnen nadien als serviceflatcomplex voor onbepaalde duur worden erkend  conform de bepalingen die bij of krachtens dit decreet zijn vastgesteld. De Vlaamse regering kan specifieke regels bepalen met betrekking tot de erkenningsaanvraag.

 

 

Art. 34.  Onverminderd de bepalingen van artikel 26 moeten de niet-erkende dagverzorgingscentra en centra voor kortverblijf, uitgebaat onder het regime van het in artikel 31, § 1, eerste lid, 2°, vermelde  decreet , hun activiteiten beëindigen uiterlijk op 30 juni 2004 zonder enig recht op schadeloosstelling, tenzij zij een erkenning hebben bekomen met toepassing van de bepalingen die bij of krachtens dit decreet zijn vastgesteld.

 

Art. 35. De erkenningen van regionale dienstencentra, verleend krachtens het in artikel 31, § 1, eerste lid, 2°, vermelde decreet , worden ingetrokken met ingang van 1 januari 2004 zonder enig recht op schadeloosstelling.

Vervallen op 1 januari 2004 eveneens van rechtswege zonder enig recht op schadeloosstelling  :

1° alle erkenningsaanvragen van regionale dienstencentra, ingediend met toepassing van het in het eerste lid vermelde decreet  en waarover nog geen definitieve beslissing werd genomen;

2° alle erkenningen met opschorting van regionale dienstencentra, toegekend met toepassing van het in het eerste lid vermelde decreet;

3° alle aanvragen voor investeringssubsidies voor regionale dienstencentra die werden ingediend met toepassing van het decreet van 23 februari 1994 inzake infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden, en waarvoor nog geen subsidie werd verleend, beloofd of ingeschreven.

Na het uitbetalen van de saldo’s voor het werkingsjaar 2003 vervallen ook alle subsidiebesluiten voor regionale dienstencentra, genomen met toepassing van het in het eerste lid vermelde decreet.

 

Art. 36. De erkenningen van verenigingen van gebruikers en mantelzorgers, verleend krachtens het in artikel 31, § 1, eerste lid, 2°, vermelde decreet , worden ingetrokken met ingang van 1 januari 2004 zonder enig recht op schadeloosstelling. Die verenigingen kunnen opnieuw erkend worden met toepassing van de bepalingen die bij of krachtens dit decreet zijn vastgesteld, voor zover ze zich engageren in een overkoepelend platform zoals bepaald in artikel 18, tweede lid.

 

Art. 37. De diensten voor gezinszorg, de lokale dienstencentra, de dagverzorgingscentra en de centra voor kortverblijf, die erkend zijn met toepassing van het in artikel 31, § 1, eerste lid, 2°, vermelde decreet,  blijven vanaf 1 januari 2004 van rechtswege verder erkend voor onbepaalde duur. De Vlaamse regering bepaalt binnen welke termijn ze zich dienen de conformeren aan de bepalingen die bij of krachtens dit decreet zijn vastgesteld.

De diensten voor oppashulp die erkend zijn met toepassing van het in artikel 31, § 1, eerste lid, 2°, vermelde decreet, blijven vanaf 1 januari 2004 van rechtswege verder erkend voor onbepaalde duur als diensten voor assistentie. De Vlaamse regering bepaalt binnen welke termijn ze zich dienen de conformeren aan de bepalingen die bij of krachtens dit decreet zijn vastgesteld.

 

Art. 38. Alle aanvragen die werden ingediend met toepassing van de in artikel 31, § 1, eerste lid, vermelde  decreten en waarover nog geen beslissing werd genomen op de datum dat de toepasselijke bepalingen in die decreten worden opgeheven, worden verder behandeld conform de bepalingen die bij of krachtens dit decreet zijn vastgesteld, onverminderd artikel 35.

 

Art. 39.  De rusthuizen en serviceflatcomplexen waarvan de beheerder of bestuurder geen rechtsvorm heeft als bedoeld in artikel 22, tweede lid, worden uitgesloten van elke subsidie vanwege de Vlaamse Gemeenschap.

 

Art. 40. De Vlaamse regering stelt voor iedere bepaling van dit decreet de datum van inwerkingtreding vast.

 

Brussel, (…).

De minister-president van de Vlaamse regering,

 Patrick DEWAEL

 

De Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid, Gelijke Kansen en Ontwikkelingssamenwerking,

Mieke VOGELS

 

 

 

 

 

 

Toespraak minister Mieke Vogels naar aanleiding van de toelichting bij het voorstel van ontwerpdecreet betreffende woonzorg en thuiszorg in het auditorium “Maria Baers’, Martelaarsplein 7, Brussel

op maandag 25 november 2002 te 14.00u.

 

Vorige week dinsdag 19 november werden aan de universiteit Antwerpen de eerste resultaten gepresenteerd van het onderzoek leeftijdsdiscriminatie van ouderen.  Dit onderzoek onderlijnde vanuit een ander oogpunt wat ook u al naar voor bracht in uw eindrapport dat u overhandigde in februari ll.

Enerzijds zijn er de feitelijke discussienota’s die voortvloeien uit maatschappelijke vooroordelen.

Oud zijn is erg, is niet meer actief zijn, is zorg behoeven, is een haast onbetaalbare maatschappelijk kost veroorzaken.

Anderzijds zijn er juridische discriminaties die de leeftijdsbarrières in de regelgeving zelf inschrijven.  De studiedag had het in de eerste plaats over een positieve discriminatie gratis op de bus of tram vanaf 65.  Hierrond werd trouwens een boeiend debat gevoerd.  Maar er zijn ook heel wat negatieve discriminaties.  De belangrijkste is deze met betrekking tot zorg, tot de leeftijd van 65 kan iemand met aangeboren handicap terecht bij de voorzieningen van het Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een handicap.  Eens de 65 voorbij kan dit niet meer.  Het verschil is voor de zorgbehoevende moeilijk te begrijpen, voor de beleidsvoerder moeilijk te verdedigen.

Wij leven in een samenleving die steeds meer evolueert naar maatwerk, een samenleving, die gelukkig maar, rekening houdt met diversiteit van bevolkingsgroepen.  De stemmen over de leeftijdsgrens van 65 jaar als pensioensgerechtigde leeftijd te laten springen, klinken alsmaar luider.  Sommige mensen willen – op hun maat – verder werken na 65, voor anderen is dit veel minder evident.   Het systeem van tijdskredieten dat het individu architect maakt van zijn of haar eigen loopbaan wordt in steeds bredere kringen besproken.

Tegen de achtergrond van deze evolutie was het niet altijd even makkelijk om alle voorstellen, jullie voorstellen,  uit de 7 werkgroepen te verwerken in een toekomstgericht wettelijk kader.

Wij hebben er niet voor gekozen om een all-in ouderendecreet te maken, een decreet voor 65-plussers.  Dit zou de leeftijdsdiscriminatie alleen maar onderlijnen.

Vlaanderen heeft een kaderdecreet zorg nodig dat voor alle Vlamingen die zorg behoeven - en dit ongeacht hun leeftijd - zorg op maat organiseert.  Zorg op maat veronderstelt een naadloze aansluiting van mantelzorg, thuiszorg, semi-residentiële en residentiële zorg.  We hebben dus in de eerste plaats geopteerd om een niet-leeftijdsgebonden zorgdecreet te schrijven.

Hoe groot de ambitie ook, ik besef ook wel dat dit niet zal volstaan om de “residentiële” leeftijdsdiscriminatie weg te werken.  De financiering van de residentiële ouderenzorg is immers een federale materie, die van de gehandicaptensector een Vlaamse.  Een Vlaams zorgdecreet zal er wel voor zorgen dat beide systemen niet verder uit elkaar groeien.  Zo moet een persoon met een handicap die in de toekomst kiest om zelf zijn zorg te organiseren met zijn budget terechtkunnen bij de thuiszorgvoorzieningen.  Een Vlaams zorgdecreet is echter niet voldoende als antwoord op uw suggesties.  Men kan niet blind blijven voor de feitelijke discriminaties die ouderen in onze actieve welvaartstaat ondervinden.  Al te gauw wordt arbeid gereduceerd tot betaalde arbeid, op die manier verliest de samenleving niet alleen enorm veel potentiële ervaring en energie maar reduceert men ouderen tot tweederangs burgers.

De samenleving voorbereiden op de toenemende vergrijzing betekent dan ook niet alleen het uitbouwen van bijkomende zorg maar betekent in de eerste plaats ouderen terug een plaats en een stem geven.  Een Vlaams beleidsplan ouderen, gemeentelijke participatieraden, … het is een absolute vereiste om in een vergrijzende samenleving ouderen terug een stem te geven.

Voor dit luik heb ik afgesproken met het Vlaams parlement om op basis van het voorstel van decreet van Ria Vandenheuvel een wetgevend kader te creëren.

Vandaag wil ik met u stilstaan bij dat andere luik, het nieuwe zorgdecreet dat de organisatie van de thuiszorg en de woonzorg wil organiseren.

Het ontwerpdecreet heeft als centrale missie de gebruiker zo veel mogelijk zelf de regie te laten voeren van zijn eigen zorgdecreet.  Hierbij vertrekt men vanuit het herstel van zelfredzaamheid.  Zorg op maat betekent dat het zorgaanbod in netwerk op maat van de zorgvrager wordt georganiseerd.

 

Dames en heren,

Het is mijn ambitie om het decreet betreffende woonzorg en thuiszorg op 1 januari 2004 in werking te laten gaan.  De tekst die u vandaag in uw map vindt is een voorontwerp.

Ik heb er aangehouden u als eerste deze tekst te overhandigen.  Hij is immers het product van permanente dialoog tussen de overheid en u als vertegenwoordiger van gebruikers van de mantelzorg en voorzieningen.

Mag ik u vragen om uw reacties mee te geven met de 3  koningen zodat ze ons op 6 januari bereiken.

Mijn medewerker Robert Geeraert heeft alvast in zijn splinternieuwe agenda 6 en 7 januari vrijgehouden om diegenen onder u die hun reacties persoonlijk willen komen toelichten te ontvangen.  Na de verwerking van uw opmerkingen wil ik het decreet een eerste maal voorleggen aan de Vlaamse regering voor eind januari.

Ik neem me ook voor om na die eerste goedkeuring samen met u de uitwerking van de uitvoeringsbesluiten op te starten. 

Dames en heren, ik zie u denken:  een nieuw kader is mooi maar als er niet meer middelen komen blijft dit een lege doos.

De Vlaamse regering heeft de voorbije legislatuur heel wat inspanningen geleverd om thuiszorg en residentiële zorg uit te breiden.

Ik wil dit illustreren met een aantal cijfers:

-         Het totale budget gezinszorg, met integratie van de VIA-middelen is verhoogd van 200 miljoen Euro naar 267 miljoen Euro. Dit is een stijging van 33% of 2,5 miljard Bef.

-         De werkingssubsidiëring van de lokale dienstencentra is opgetrokken van 12.394 Euro naar 25.000 Euro.

-         De uitbreiding van de zorgverzekering: vanaf 1 april 2004 zullen alle rusthuisbewoners in aanmerking komen voor een premie van 125 Euro per maand.

-         Op de begroting 2003 is 27,5 miljoen Euro uitgetrokken om de animatiefunctie in rusthuizen te ondersteunen.

-         Het totale VIPA-budget voor de bouw of vernieuwbouw van rusthuizen bedraagt tijdens deze legislatuur 277,3 miljoen Euro. Hierin zijn begrepen de 37,5 miljoen Euro die in 2003 extra zijn voorzien voor de realisatie van 840 bijkomende woongelegenheden.

Dat hiermee niet alle zorgvragen van vandaag en morgen worden beantwoord is duidelijk.  De komende decennia zullen we stelselmatig verder moeten investeren om het recht op kwalitatieve betaalbare zorg voor iedereen te garanderen.

Ik wil u nu laten kennismaken met de inhoud van het voorontwerp van decreet dat ongetwijfeld een belangrijke meerwaarde biedt.

1.      In de eerste plaats dragen diverse maatregelen dragen bij tot de realisatie van de prioritaire doelstellingen die ik in mijn beleidsnota heb geformuleerd.

a.      Preventie

De lokale dienstencentra worden aangesproken om acties te ondernemen die het sociaal netwerk van oudere personen ondersteunen of versterken en de  vervreemding, afzondering en vereenzaming van ouderen voorkomen of wegnemen.

Hun vormende activiteiten stimuleren niet alleen een optimale zelfontplooiing van ouderen tot op zeer hoge leeftijd maar informeren hen ook over een gezonde levenswijze en over hoe ze hun woning kunnen aanpassen.

b.      Van een aanbod naar een behoeftengestuurd ouderenbeleid

-         De positie van de gebruiker wordt gevoelig versterkt. Hij/ zij voert zoveel mogelijk zelf de regie over het eigen zorgtraject.
Elke hulp- en dienstverlening dient zo nauw mogelijk aan te sluiten bij de vastgestelde, integrale noden, de zelfbeschikking te respecteren en gericht zijn op het behoud of herstel van de zelfredzaamheid.

-         De voorzieningen worden geïntegreerd in een regionaal zorgnetwerk van uiteenlopende zorgaanbieders die hun aanbod onderling afstemmen op de noden van de plaatselijke gemeenschap. Zij participeren aan hiertoe gecreëerde overlegstructuren en samenwerkingsinitiatieven.

-         Mogelijke projectsubsidies voor innoverende en experimentele projecten die nieuwe woon- en zorgvormen ontwikkelen.

c.       Toegankelijke voorzieningen

-         De lokale dienstencentra fungeren als lokale informatiepunten met betrekking tot zorg op maat en bieden mogelijkheden tot levenslang leren.

-         De voorzieningen leveren bijzondere inspanningen om de hulp- en dienstverlening in het bereik te brengen van kansarmen.

-         De voorzieningen voeren een beleid dat gericht is op diversiteit. Dit houdt o.a. in dat in bepaalde regio’s met etnisch culturele minderheden moet rekening worden gehouden.

d.      Omgaan met de vermarkting van het aanbod

-         Er zal scherp worden toegezien op de regionale spreiding en beschikbaarheid van de diverse voorzieningen.

-         De residentiële voorzieningen voeren een transparant prijzenbeleid, waarin duidelijk wordt aangegeven welke elementen in de dagprijs dienen worden opgenomen en welke supplementen tegen welk tarief mogen worden aangerekend. Er worden ook afspraken gemaakt over maximale prijsverhogingen.

-         Aan elke dienstverlening gaat een schriftelijke overeenkomst tussen voorziening en gebruiker, met vermelding van de wederzijdse plichten en rechten, vooraf.

e.       Mantelzorgers en vrijwilligers naast en samen met professionele zorgverleners

-         De mantelzorger is de eerste partner in zorg. Hij participeert samen met de gebruiker aan het beleid van de voorziening.
De hulpverlener besteedt ook permanent aandacht aan de psychosociale en agogische ondersteuning van de mantelzorger.

-         Voorzieningen voeren een aangepast vrijwilligersbeleid. Zij stimuleren de vrijwilligerszorg, organiseren zelf vrijwilligerszorg of gaan samenwerkingsverbanden aan met organisaties die vrijwilligerszorg aanbieden.

-         Een nieuw platform ondersteunt de gebruikers van woonzorg- en thuiszorgvoorzieningen ten einde hun emancipatie te bevorderen.  

f.        Zorg op maat: de minst beperkende hulp- en dienstverlening

-         Een aangepaste evaluatie van de zorgbehoevendheid van de gebruiker moet het mogelijk maken om het aanbod zo adequaat mogelijk aan te wenden. Voor elke residentiële opname en gezinszorg van langer dan drie opeenvolgende maanden dient nauwgezet onderzocht en aangetoond dat dit de meest geschikte zorg op maat is.

-         Voor elke gebruiker of resident wordt een geïndividualiseerd, multidisciplinair zorg- en begeleidingsplan opgemaakt.

-         Registratie en uitwisseling van gegevens omtrent zorgaanbod en gebruikers wordt een belangrijke bron van informatie voor het uitwerken van een aangepast beleid.

-         De voorzieningen engageren zich om in overleg met de regionale partners crisishulp in hun aanbod in te bouwen en hun diensten prioritair aan te bieden aan de gebruikers die er het meeste nood aan hebben.

 

2.      Drie basisvoorzieningen en verplichte samenwerking binnen de samenwerkingsinitiatieven eerstelijnsgezondheidszorg

Het nieuwe decreet voorziet drie basisvoorzieningen:

-         het rusthuis dat op termijn dient uit te groeien tot een woon- en zorgcentrum;

-         de dienst voor gezinszorg;

-         het lokaal dienstencentrum.

 

De overige voorzieningen kunnen worden beschouwd als complementair:

-         het dagverzorgingscentrum;

-         het centrum voor kort verblijf;

-         het serviceflatcomplex;

-         de partnerorganisatie;

-         de dienst voor assistentie.

 

Alle erkende voorzieningen worden verplicht om binnen de samenwerkingsinitiatieven eerstelijnsgezondheidszorg samen te werken.

a.      Het rusthuis

Het rusthuis blijft een residentiële voorziening, bij voorbaat voorbehouden voor zestigplussers. Enkel onder bepaalde omstandigheden kan hiervan worden afgeweken. Naast de residentiële opdracht zoals we die gewend zijn, bieden vele initiatiefnemers vandaag ook andere vormen van dienstverlening aan: een centrum voor kort verblijf, een dagverzorgingscentrum, eventueel ook serviceflats of gelijkaardige beschermende woonvormen. Het rusthuis dat minstens ook een centrum voor kortverblijf en een serviceflatcomplex in de onmiddellijke nabijheid groepeert en de gebruiker naar een dagverzorgingscentrum kan toeleiden, kan erkend worden als een woon- en zorgcentrum. Zowel het dagverzorgingscentrum als het serviceflatcomplex kunnen georganiseerd worden hetzij in eigen beheer, hetzij via een functioneel samenwerkingsverband met een andere initiatiefnemer.

Het woon- en zorgcentrum garandeert daarenboven crisishulp aan de gebruiker, uit de regio en kan hiervoor beroep doen op een prioritaire subsidiëring binnen de VIPA-middelen, en later eventueel ook via Vlaamse werkingsmiddelen.

b.      Het lokaal dienstencentrum

Het lokaal dienstencentrum wordt een spil in de organisatie van de thuiszorgondersteunende activiteiten in een bepaalde wijk. Zij heeft volgende opdrachten:

1° fungeren als lokaal informatie- en adviespunt met betrekking tot zorg op maat met als doel de hulp- en dienstverlening in het bereik te brengen van alle bewoners;

2° aanbieden van activiteiten van recreatieve en vormende aard;

3° versterken van het sociaal netwerk, desgevallend door de organisatie van buurthulp en de bevordering van onderlinge contacten;

4° stimuleren van initiatieven die de zelfredzaamheid verhogen, hiaten in het thuiszorgaanbod aanvullen en tegemoetkomen aan specifieke maatschappelijke behoeften.

Belangrijk is dat de lokale dienstencentra pas erkend kunnen worden mits een voorafgaandelijk positief advies van de lokale overheden. Op deze wijze wordt immers gegarandeerd dat deze voorziening wordt ingeschakeld in het lokaal sociaal beleidsplan en de wijkgerichte afbakening van het werkgebied.

c.       De dienst voor gezinszorg

De dienst voor gezinszorg brengt de zorg aan huis en maakt het aldus mogelijk dat zorgbehoevende mensen zo lang mogelijk in het vertrouwd milieu kunnen blijven wonen. De dienst voor gezinszorg zal aangemoedigd worden om samenwerkingsverbanden aan te gaan om alzo steeds beter een 24 uur op 24 uur dienstverlening te realiseren.

d.      De centra voor kort verblijf en dagverzorging blijven behouden.

Kort verblijf wordt uitdrukkelijk uitgebreid met crisishulp en garandeert het aanbod zowel enkel overdag als enkel ’s nachts als beide.

Dit aanbod kan eventueel in samenwerking met één of meer onthaalgezinnen gerealiseerd worden.

e.       Het serviceflatcomplex integreert de voormalige serviceflatgebouwen en woningcomplexen met dienstverlening. Doelpubliek zijn in de eerste plaats ouderen. Het accent ligt op de aangepaste hulp- en dienstverlening. Nieuwe uitvoeringsbesluiten moeten het mogelijk maken dat zorgbehoevenden langer in de flat kunnen blijven wonen en de verhoudingen bepalen met het overige residentieel aanbod.

f.        De dienst voor assistentie is de nieuwe benaming voor de voorheen in zijn terminologie wat betuttelende dienst voor oppashulp.

g.       De partnerorganisatie tenslotte is een rechtspersoon die als centrum van expertise fungeert omwille van zijn/ haar deskundigheid en ondersteuning biedt aan voorzieningen, netwerken, mantelzorgers, vrijwilligers en gebruikers. De Vlaamse regering sluit een hernieuwbare beheersovereenkomst af met de erkende partnerorganisatie voor minimum drie en maximum vijf jaar.

 

3.      Verhoging van de kwaliteit van hulp- en dienstverlening

De nieuwe algemene werkingsbeginselen en erkenningsvoorwaarden houden bijkomende garanties in voor de voorzieningen om, in het verlengde van het kwaliteitsdecreet, continu te werken aan een verbetering van de kwaliteit van hulp- en dienstverlening.

Naast de reeds hoger vernoemde bepalingen rond gebruikersparticipatie, toegankelijkheid, diversiteit, transparant prijzenbeleid, crisishulp, vrijwilligersbeleid, vraag ik hier aandacht voor de professionalisering van de managementsfunctie, het voeren van een deskundig VTO-beleid en het uitschrijven van een palliatieve zorgvisie.

 

4.      De lat hoger leggen voor nieuwe initiatiefnemers en consequenter optreden bij het niet naleven van de erkenningsnormen

Ik wil dat in de toekomst alleen deskundige, bonafide initiatiefnemers een voorafgaande vergunning of nieuwe erkenning als thuiszorg- of woonzorgvoorziening kunnen verkrijgen. Daartoe zullen alle potentiële initiatiefnemers bij hun aanvraag voor een voorafgaande vergunning een uitgewerkt ondernemingsplan moeten voegen dat hun strategische, technische en inhoudelijke visie weergeeft en inzicht biedt in het gebruikers- en personeelsbeleid en de financiële structuren.

Een erkenning is ook niet langer overdraagbaar. Bij stopzetting van de activiteiten levert de initiatiefnemer zijn erkenning in bij de overheid die als enige de betrokken woongelegenheden opnieuw kan toewijzen.

Een erkenning zal in de toekomst worden afgeleverd voor onbepaalde duur.

Dit ontslaat de initiatiefnemers om bij afloop van de erkenningstermijn telkens opnieuw een aanvraag tot verlenging te moeten indienen en garandeert een naadloze toekenning van elke vorm van werkingssubsidies. Anderzijds vergemakkelijkt het ook een eventueel overheidsoptreden bij vastgestelde disfuncties of wanneer de erkennings- en kwaliteitsnormen met de voet worden getreden. In dit geval zal de administratie procedureel beter gewapend zijn om snel en efficiënt op te treden en de erkenning te schorsen of in te trekken en/ of de voorziening te sluiten.

De straffen bij onwettige uitbating worden opgetrokken en het decreet voert tevens administratieve boetes in. Om te garanderen dat een sluitingsbevel ook effectief wordt opgevolgd worden verdergaande bevoegdheden aan het plaatselijk bestuur verleend.

 

5.      Erkenning en subsidiëring

De verplichte erkenning voor het rusthuis blijft behouden. In tegenstelling met de huidige regelgeving zijn het dagverzorgingscentrum en het centrum voor kort verblijf aan de verplichte erkenning onderworpen, terwijl het serviceflatcomplex optioneel kan erkend worden mits het aan de nieuwe normen voor uitbating wenst te voldoen. Op deze wijze wordt de gebruiker die voor een erkende voorziening kiest beter beschermd.

Om erkend te kunnen worden als initiatiefnemer dient de uitbatingsvorm te beantwoorden aan vzw- of openbaar bestuur. Enkel het rusthuis kan als voorziening verder erkend blijven onder een commerciële uitbating.

Dit decreet voorziet tenslotte ook in een mogelijke subsidiëring voor infrastructuur- en werkingskosten van erkende openbare en vzw voorzieningen.

Het decreet betreffende de organisatie van woonzorg en thuiszorg dat op 1 januari 2004 functioneel moet zijn zal het product zijn van een permanente dialoog tussen de overheid, politici, vertegenwoordigers van gebruikers, mantelzorgers en voorzieningen.

De decreettekst die u vandaag van mij meekrijgt is een voorstel.

Ik nodig u dan ook uit om ze samen met uw achterban grondig te bespreken en mij ten laatste op 6 januari 2003 uw opmerkingen en suggesties over te maken.

Zij die dat wensen kunnen met mijn medewerker Robert Geeraert een afspraak maken om hun reacties persoonlijk te komen toelichten op 6 of 7 januari 2003.

Ik heb de bedoeling om na integratie van uw opmerkingen het decreet eind januari 2003 voor de eerste maal aan de Vlaamse regering voor te leggen.

In dezelfde periode zullen wij beginnen met de uitwerking van de uitvoeringsbesluiten. Ook hierbij zullen de koepels uitvoerig worden betrokken.

Ik heb tijdens deze legislatuur de nodige inspanningen geleverd voor een noodzakelijke uitbreiding van de residentiële ouderenzorg en thuiszorg.

Zo is het totale budget voor gezinszorg gestegen van 200 naar 267 miljoen euro.

De werkingssubsidie voor de lokale dienstencentra groeide van 12.394 euro in 1999 naar 25.000 euro in 2003.
Het VIPA-budget voor de rusthuizen is voor 2003 vermeerderd met 37,5 miljoen euro.

De rusthuizen zullen in 2003 via de animatiefunctie kunnen genieten van een eerste Vlaamse financiering.

Ik zal ook in de toekomst blijven ijveren voor bijkomende financiële middelen voor uw sector.