Milieuregels rouwkamers

 

HOOFDSTUK 5.35. ROUWKAMERS

Afdeling 5.35.1. Algemene bepalingen

Art. 5.35.1.1.

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op de inrichtingen bedoeld in rubriek 35 van de indelingslijst

 

Art. 5.35.1.2. Bouw

§1. De inrichting bestaat uit tenminste de volgende ruimten:

  1. een plaats bestemd voor het in- en uitladen van de lijken;
  2. een lokaal bestemd voor de lijkverzorging, in voorkomend geval met inbegrip van de balseming;
  3. een bewaarruimte voor de lijken, die ofwel is ingericht in het lokaal bedoeld in sub 2°, ofwel met dit lokaal in rechtstreekse verbinding staat;
  4. een lokaal bestemd voor het opbaren van de lijken;
  5. een wachtkamer voorzien van een vestiaire en een toilet ten behoeve van de bezoekers.

§2. De schikking van de plaats bedoeld in §1, sub 1° is zodanig dat het laden en lossen van de lijken aan het zicht van derden is onttrokken.

 

§3. De lokalen bedoeld in §1, sub 2°, sub 4° en sub 5° hebben een nuttige hoogte van tenminste 2,5 m.

 

§4. De inrichting wordt uitsluitend gebruikt voor het bewaren en opbaren van lijken. Elke andere activiteit die verband houdt met de begrafenisonderneming dient in lokalen te gebeuren die niet in rechtstreekse verbinding staan met de lokalen vermeld in §1, sub 2° en sub 3°.

 

§5. De lokalen waar voedsel voorbereid en uitgedeeld wordt mogen niet in rechtstreekse verbinding staan met de lokalen vermeld in §1, sub 1°, sub 2°, sub 3° en sub 4°.

 

§6. De lokalen en ruimten worden doeltreffend geventileerd. Deze ventilatie is geen bron van geur- of geluidshinder voor de omwonenden.

 

§7. Ventilatie- en andere openingen zijn voorzien van roosters en/of vliegengaas.

 

Art. 5.35.1.3. Bewaarruimte voor lijken

§1. De bewaarruimte voor lijken is voldoende ruim om het aantal lijken te bevatten waarvoor de toelating in de milieuvergunning is verleend.

§2. De wanden van de in §1 bedoelde ruimte zijn bekleed met een effen afwasbaar materiaal.

§3. De in §1 bedoelde bewaarruimte laat toe de lichamen te bewaren op een temperatuur die lager ligt dan + 4°C.

 

Art. 5.35.1.4. Lokaal bestemd voor het opbaren van lijken

§1. Het lokaal bestemd voor het opbaren van de lijken heeft een afzonderlijke ingang voor de bezoekers, volledig gescheiden van de lokalen bestemd voor de lijkverzorging en de bewaarruimte.

§2. Het lokaal bestemd voor het opbaren van de lijken wordt bereikt langs de in artikel 5.35.1.2., §1, sub 5° bedoelde wachtkamer.

 

Afdeling 5.35.2. Rouwkamers waar geen balseming wordt toegepast

 

Art. 5.35.2.1. Lokaal bestemd voor lijkverzorging

§1. Het lokaal bestemd voor de lijkverzorging is voldoende groot om toe te laten dat alle manipulaties aan en met de lijken op een veilige manier kunnen worden uitgevoerd.

§2. De vloer van het in §1 bedoelde lokaal bestaat uit een harde gemakkelijk afwasbare bedekking en is voorzien van een waterafvoerput vanwaar het water via een afvoerleiding met reukafsnijder naar de lozingsinrichting wordt afgevoerd. Voormelde vloer is vrij van materialen die aanleiding kunnen geven tot rotting of schimmelvorming.

§3. De wanden van het in §1 bedoelde lokaal zijn tot op een hoogte van tenminste 1,5 m voorzien van een effen, goed afwasbare bekleding. Deze wanden zijn vrij van materialen die aanleiding kunnen geven tot rotting of schimmelvorming.

§4. Het in §1 bedoelde lokaal is voorzien van een lavabo met stromend water.

 

Art. 5.35.2.2. Bedrijfsvoering

§1. Tijdens de exploitatie is de inrichting nooit zonder toezicht. Hiervoor is het noodzakelijk dat of de exploitant of zijn aangestelde in de onmiddellijke omgeving van de inrichting woont of dat er een elektronische inbraak- en koelgroepbeveiliging is.

§2. Dieren worden in de inrichting niet toegelaten.

§3. Elke activiteit bij de verzorging van de lijken gebeurt derwijze dat zij geheel aan het zicht van buitenuit is onttrokken.

§4. Behalve bij de verzorging en bij de opbaring tijdens de bezoekuren, bevinden de lijken zich steeds in de bewaarruimte op een temperatuur van maximum + 4° C.

§5. In alle lokalen heerst de nodige netheid. Werkzame reinigings- en ontsmettingsmiddelen moeten ter plaatse aanwezig zijn. Er mag geen bron van geurhinder of van aanwezigheid van ongedierte zijn.

 

Afdeling 5.35.3. Rouwkamers waar balseming wordt toegegepast

 

Art. 5.35.3.1. Lokaal bestemd voor lijkverzorging en balseming

§1. Het lokaal bestemd voor de lijkverzorging is voldoende groot om toe te laten dat alle manipulaties aan en met de lijken op een veilige manier kunnen worden uitgevoerd.

§2. De vloer van het in §1 bedoelde lokaal bestaat uit een harde gemakkelijk afwasbare bedekking en is voorzien van een waterafvoerput vanwaar het water via een afvoerleiding met reukafsnijder naar de lozingsinrichting wordt afgevoerd. Voormelde vloer is vrij van materialen die aanleiding kunnen geven tot rotting of schimmelvorming.

§3. De wanden van het in §1 bedoelde lokaal zijn tot op een hoogte van tenminste 1,5 m voorzien van een effen, goed afwasbare bekleding. Deze wanden zijn vrij van materialen die aanleiding kunnen geven tot rotting of schimmelvorming.

§4. Het in §1 bedoelde lokaal is uitgerust met tenminste twee lavabo's voorzien van warm en koud stromend water, waarvan de ene is bestemd voor het wassen van de handen en de tweede is bestemd voor het reinigen van de instrumenten.

§5. Het in §1 bedoelde lokaal is uitgerust met een tafel van hard, niet bederfelijk en gemakkelijk afwasbaar materiaal, voorzien van een helling opdat de vloeistoffen gemakkelijk naar een opening kunnen vloeien waar ze opgevangen worden in een recipiėnt.

 

Art. 5.35.3.2. Bedrijfsvoering

§1. Tijdens de exploitatie is de inrichting nooit zonder toezicht. Hiervoor is het noodzakelijk dat of de exploitant of zijn aangestelde in de onmiddellijke omgeving van de inrichting woont of dat er een elektronische inbraak- en koelgroepbeveiliging is.

§2. Dieren worden in de inrichting niet toegelaten.

§3. Elke activiteit bij de verzorging van de lijken gebeurt derwijze dat zij geheel aan het zicht van buitenuit is onttrokken.

§4. In alle lokalen heerst de nodige netheid. Werkzame reinigings- en ontsmettingsmiddelen moeten ter plaatse aanwezig zijn. Er mag geen bron van geurhinder of van aanwezigheid van ongedierte zijn.

§5. Delen van organen dienen afzonderlijk te worden verpakt, opgeslagen en opgehaald en moeten worden verbrand in een inrichting vergund voor de verwerking van risicohoudend medisch afval.

§6. De organische vloeistoffen worden opgevangen in een recipiėnt dat een werkzame hoeveelheid niet-formolhoudend ontsmettingsmiddel bevat. Vervolgens worden zij via een speciale voorziening voor de lozing van afvalwaters, uitgerust met een automatische spoeling, en via een afvoerleiding voorzien van een geurafsnijder, naar een afvalwaterbehandelingsinstallatie afgevoerd. Voormelde speciale voorziening bevindt zich in het lokaal bedoeld in artikel 5.35.1.2., §1, sub 2°.

§7. Alle wegwerpmateriaal, zoals naalden, scalpels, watten, handschoenen, hechtingsdraad, dient te worden verpakt, opgeslagen, opgehaald en verbrand in een inrichting vergund voor de verwerking van niet-risicohoudend medisch afval.

§8. Alle produkten aangewend voor het bewaren van de lijken zijn biologisch afbreekbaar.

 

(uittreksel uit Vlarem II)