Erkenningswetgeving Vlaanderen
BESLUIT VAN DE VLAAMSE REGERING] VAN 17 JULI 1985
tot vaststelling van de normen waaraan een serviceflatgebouw, een woningcomplex met dienstverlening, [of een rusthuis] moet voldoen om voor erkenning in aanmerking te komen
(B.S. 30.VIII.1985
en wijzigingen)
Art. 1.
Om voor erkenning in aanmerking te komen moet een serviceflatgebouw of een woningcomplex met dienstverlening voldoen aan de normen die als bijlage A van dit besluit zijn opgenomen.
Art. 2.
Om voor erkenning in aanmerking te komen moet een rusthuis voldoen aan de normen die als bijlage B van dit besluit zijn opgenomen.
Art. 3. […].
Art. 4.
De beheersinstanties van de erkende serviceflatgebouwen, woningcomplexen met dienstverlening, [en van de rusthuizen] sturen jaarlijks een verslag betreffende de activiteiten van het voorbije jaar naar de Administratie voor Gezin en Maatschappelijk Welzijn.
Art. 5.
Op gemotiveerde aanvraag van de verantwoordelijke beheersinstantie van het serviceflatgebouw, het woningcomplex met dienstverlening, [of het rusthuis], kan de [regering] afwijkingen toestaan van deze normen.
Art.5bis [... ].
Art. 6.
Het koninklijk besluit van 22 maart 1968 tot vaststelling van de normen waaraan de rustoorden voor bejaarden moeten voldoen, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 30 augustus 1968, 28 mei 1969 en 15 december 1978 is opgeheven wat de Vlaamse Gemeenschap betreft.
Art. 7.
Dit besluit treedt in werking op 1 september 1985.
Art. 8.
De Vlaamse minister van Gezin en Welzijnszorg is belast met de uitvoering van dit besluit.
BIJLAGE A
Erkenningsnormen voor serviceflatgebouwen en woningcomplexen met dienstverlening
1. Normen die betrekking hebben op het opnamebeleid, het onthaal van de bejaarden, de vrijheid van de in de inrichting verblijvende personen en de eerbiediging van hun ideologische, filosofische of godsdienstige overtuiging en op het reglement van orde.
1.1. Bij de opneming moet aan de inrichting een verslag worden overgelegd van een maatschappelijk werker verbonden aan een openbaar bestuur of een erkende sociale voorziening, waaruit blijkt dat na met de bejaarde de verschillende mogelijkheden van hulpverlening te hebben onderzocht en besproken, de bejaarde beslist voor de opneming in de vermelde inrichting. In geval van dringende opneming moet het verslag uiterlijk acht dagen na de opneming worden overgelegd .
1.2. Elke inrichting is verplicht een reglement van orde op te stellen waarin o.m. volgende punten moeten worden vermeld:
1.2.1. het juridisch statuut en de aard van de inrichting;
1.2.2. de bejaarden voor wie de inrichting bestemd is;
1.2.3. de bijzondere opnemingsvoorwaarden;
1.2.4. de omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot ontslag uit de inrichting, de opzeggingstermijn en vergoeding;
1.2.5. de wijze waarop de bewonersraad is samengesteld;
1.2.6. de wijze waarop suggesties en bemerkingen kunnen worden ingediend en de wijze waarop ze worden behandeld;
1.2.7. de wederzijdse rechten en plichten van de bejaarden en van de inrichting.
1.3. De bepalingen van het reglement en elke latere wijziging ervan zijn onderworpen aan de goedkeuring van de regering. Indien binnen een termijn van vijfenveertig dagen te rekenen vanaf de dag van de ontvangst van het dossier geen andersluidende beslissing werd genomen, wordt de goedkeuring als verworven beschouwd.
1.4. Behalve in geval van dringende opneming met het reglement van orde vóór de opneming aan de bejaarde worden overhandigd, die tekent voor ontvangst en akkoord.
Elke wijziging van dit reglement moet eveneens met ontvangstbewijs aan de bejaarde worden betekend. Deze wijzigingen hebben uitwerking ten vroegste dertig dagen na betekening ervan.
1.5. Indien naar het oordeel van een geneesheer de lichamelijke of geestelijke gezondheidstoestand van de bewoner zodanig is dat definitieve overplaatsing naar een passende instelling is geboden, verbindt de inrichting zich ertoe, in overleg met de bejaarde en met de natuurlijke of rechtspersonen die voor de opneming instaan, te zorgen voor een passend verblijf en de opzeggingstermijn zolang te verlengen.
1.6. Het reglement van orde dient uit te gaan van het principe dat aan de opgenomen personen de grootst mogelijke vrijheid moet verleend worden.
Aan elke bejaarde moet gedurende zijn opneming een volledige filosofische, godsdienstige en politieke vrijheid gewaarborgd worden.
De vrijheid van keuze van de geneesheer moet worden verzekerd.
Het staat de bewoner vrij te allen tijde bezoek te ontvangen.
Behoudens met zijn uitdrukkelijk akkoord mag aan de bejaarde geen andere woning worden toegewezen dan die welke hem bij de opneming werd toegekend.
1.7. De bejaarde mag in geen enkel geval bij de opneming, noch nadien, verplicht worden het beheer van zijn gelden en/of goederen of het bewaren ervan aan de inrichting, een beheerder van de inrichting, de dagelijkse verantwoordelijke of een personeelslid toe te vertrouwen.
Alleen indien dit schriftelijk met de bejaarde werd overeengekomen en mits toezicht van een commissie voorgezeten door een magistraat, een notaris of een bedrijfsrevisor kan het beheer van de gelden en/of goederen van de bejaarde of het bewaren ervan uitsluitend aan de dagelijkse verantwoordelijke van de inrichting worden toevertrouwd.
De leden van deze commissie zijn tot geheimhouding verplicht. De kosten die dit toezicht meebrengt mogen onder geen enkel beding individueel ten laste worden gelegd van de bejaarde. Zij kunnen desgevallend alleen in de dagprijs worden verrekend.
Indien de inrichting kan aantonen dat de bejaarde niet in staat is een schriftelijke overeenkomst te sluiten dient zij overleg te plegen met de naaste familie.
Deze regel is niet van toepassing wanneer de bejaarde opgenomen is in een inrichting van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn ten laste van dit openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
1.8. Alvorens tot de opneming wordt overgegaan wordt tussen de inrichting en de bejaarde of in voorkomend geval een vertrouwenspersoon aangeduid door de bejaarde en niet behorend tot de instelling, een schriftelijke overeenkomst gesloten waarbij o.m. wordt bepaald:
¾ de natuurlijke of rechtspersonen die voor de betaling instaan en de wijze waarop de betaling zal gebeuren;
¾ het bedrag van de dagprijs;
¾ de diensten en leveringen die aanleiding geven tot extra vergoeding;
¾ het bedrag van de waarborgsom die niet hoger mag zijn dan 30 maal de dagprijs. Dit bedrag wordt op een speciale rekening geplaatst en de opbrengst komt ten goede van de bejaarde;
¾ de terugbetalingstarieven voor de niet gebruikte leveringen en diensten;
¾ de opzeggingstermijn en -vergoeding die maximaal 30 maal de dagprijs mag bedragen;
¾ de wijze waarop de inrichting desgevallend de goederen en de gelden van de bejaarde die haar zijn toevertrouwd zal beheren;
¾ de woning die de bejaarde bij de opneming wordt toegewezen.
Een afschrift van deze overeenkomst evenals van elke wijziging van één van de bepalingen ervan wordt ter beschikking gehouden van de ambtenaren die belast zijn met het toezicht.
De overeenkomst vermeldt welke elementen voor de berekening van de dagprijs in aanmerking worden genomen.
Indien de inrichting kan aantonen dat de bejaarde niet in staat is een schriftelijke overeenkomst te sluiten dient zij overleg te plegen met de naaste familie.
1.9. Bij elke opneming van een bejaarde wordt een persoonlijke steekkaart ingevuld die onder meer vermeldt:
a) de volledige identiteit van de opgenomen persoon (naam, voornaam, geboorteplaats en datum, burgerlijke staat, nationaliteit);
b) in voorkomend geval, naam, adres en telefoonnummer van de behandelende geneesheer;
c) naam, adres en eventueel telefoonnummer van de persoon die in geval van nood dient te worden verwittigd.
Alleen indien de opgenomen persoon zulks verlangt, kan de verantwoordelijke persoon van de inrichting op de steekkaart eveneens diens godsdienstige en filosofische overtuiging vermelden.
1.10. De beheersinstantie van de inrichting moet een reglement van opname- en ontslagbeleid opstellen dat ter goedkeuring aan de Vlaamse regering wordt voorgelegd en waarin:
1° geen opname- en ontslagcriteria mogen worden opgenomen die betrekking hebben op de ideologische, filosofische en godsdienstige overtuiging;
2° geen opname- en ontslagcriteria mogen worden opgenomen die betrekking hebben op lidmaatschap van een organisatie of groepering;
3° geen opname- en ontslagcriteria mogen worden opgenomen die betrekking hebben op de financiële draagkracht van de bejaarden.
2. Normen die betrekking hebben op de voeding, de hygiëne en de te verstrekken zorgen.
2.1. De voeding
De inrichting moet er voor zorgen dat de bewoners de mogelijkheid hebben ten minste éénmaal per dag een warme maaltijd te ontvangen die bereid en verdeeld wordt met inachtneming van de voorschriften inzake zindelijkheid en hygiëne.
2.2. De hygiëne en de te verstrekken zorgen.
2.2.1. Door de inrichting wordt geen bestendige gezins- en huishoudelijke zorg verstrekt.
Wel wordt deze dienstverlening in het bereik gebracht van de bewoners die er naar eigen keuze, telkenmale zulks nodig is, beroep kunnen op doen.
2.2.2. De gebouwen moeten regelmatig onderhouden worden en beschermd tegen alle gevaar van vochtigheid en insijpeling van water.
Alle gemeenschappelijke lokalen moeten steeds zindelijk worden gehouden en moeten, in alle opzichten, beantwoorden aan de bestemming die eraan wordt gegeven.
2.2.3. Er mogen in de inrichting of op de belendende aanhorigheden geen dieren worden gehouden die hinderlijk zijn voor de bewoners of een gevaar kunnen opleveren voor de hygiëne in of rond de inrichting.
2.2.4. Welke ook het verwarmingssysteem weze, het mag geen vlammen, gassen of stof ontwikkelen in de lokalen die toegankelijk zijn voor de bejaarden.
2.2.5. Ongeacht de weersomstandigheden en zowel bij nacht als bij dag moet in voldoende verwarming, ventilatie en verlichting van al de lokalen kunnen worden voorzien.
2.2.6. In alle weersomstandigheden moet een temperatuur kunnen worden bereikt van 22°C in de leefruimten en van 18°C in de andere lokalen die toegankelijk zijn voor de bejaarden.
2.2.7. Voldoende en behoorlijke sanitaire installaties moeten voor de opgenomen personen en voor het personeel afzonderlijk voorhanden zijn.
Voor de rolstoelpatiënten moeten aangepaste sanitaire installaties worden voorzien.
De toiletten dienen voorzien te zijn van een goede rechtstreekse verluchting of van een degelijke ventilatie.
Elk toilet moet voorzien zijn van aangepaste muurleuningen, een klerenhaak en een closetpapierhouder.
In de gemeenschappelijke toiletten moet een handenwasbak met zeep en handdoek beschikbaar zijn.
2.2.8. Vaste afval en onder meer keukenafval moet in goed sluitende vaten worden opgeruimd.
2.2.9. De algemene diensten, onder meer de keukens en washuizen, moeten zo ingericht zijn, dat de reuk of de dampen die zij ontwikkelen niemand kunnen hinderen.
2.2.10. In de lozing van het afvalwater moet op duurzame en hygiënische wijze worden voorzien.
2.2.11. Drinkbaar water moet in voldoende mate in gans het gebouw beschikbaar zijn.
2.2.12. Alle profylactische maatregelen moeten worden getroffen tegen besmettelijke ziekten. In geval van twijfel moet de gezondheidsinspecteur worden geraadpleegd. Hij moet dadelijk in kennis worden gesteld van elk geval van overdraagbare aandoening.
3. Normen die betrekking hebben op het gebouw en op de veiligheid.
3.1. De veiligheid
De bepalingen van het besluit van de regering van 10 juli 1985 houdende de veiligheidsnormen waaraan de serviceflatgebouwen, de woningcomplexen met dienstverlening en de rusthuizen moeten voldoen om te worden erkend, moeten worden in acht genomen.
3.2. Het gebouw
3.2.1. Iedere woongelegenheid moet ten minste bestaan uit een leefruimte, een kookruimte, een slaapruimte, een afzonderlijke toiletruimte en badgelegenheid.
De nettovloeroppervlakte van de leefruimte en de slaapruimte moet in totaal ten minste 24 m2 bedragen.
3.2.2. De ruimten die voor gemeenschappelijk gebruik van de bejaarden bestemd zijn moeten bestaan uit ten minste een lokaal voor polyvalent gebruik waarvan de oppervlakte in verhouding is tot het aantal bewoners.
In de leefruimte en in de zitkamers moet het raamoppervlak ten minste één zesde bedragen van de nettovloeroppervlakte. De hoogte van de raamdorpels moet zittend een ongehinderd zicht op de buitenwereld mogelijk maken, evenwel zonder gevaar voor ongevallen.
3.2.3. De inrichting moet uitgerust zijn met een degelijk oproepsysteem waardoor elke bejaarde op elk ogenblik vanuit zijn woongelegenheid een medewerker kan oproepen.
4. Normen die betrekking hebben op het aantal en op de kwalificatie van de personen werkzaam in de inrichting.
4.1. De dagelijkse verantwoordelijke van de inrichting moet voor zichzelf en voor elke medewerker een getuigschrift van goed zedelijk gedrag kunnen overleggen.
De erkenning kan worden geweigerd of ingetrokken wanneer de verantwoordelijke persoon van de inrichting of een lid van het personeel dat in de inrichting werkzaam is in België of in het buitenland door een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing werd veroordeeld wegens een misdrijf dat genoemd is in boek II, Titel VII, hoofdstuk V, VI en VII, Titel VIII, hoofdstuk I, II, artikel 422bis, IV en VI en Titel IX, hoofdstuk I en II van het strafwetboek.
4.2. Bij dag en bij nacht moet in de inrichting zelf of in de onmiddellijke omgeving altijd een medewerker aanwezig zijn die zonder verwijl elke oproep van een bejaarde kan beantwoorden.
5. Normen die betrekking hebben op de inspraak en op het onderzoek van de suggesties en bedenkingen van de bewoners.
5.1. In iedere inrichting moet een bewonersraad worden opgericht die ten minste één maal per trimester vergadert. Deze raad is samengesteld uit bejaarden van de inrichting.
De nominatieve lijst van de leden van de bewonersraad evenals elke wijziging ervan moet op een goed zichtbare plaats worden uitgehangen.
De raad kan advies uitbrengen, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van de dagelijkse verantwoordelijke van de inrichting, over alle aangelegenheden die de algemene werking betreffen. Van de vergaderingen van de raad wordt een verslag gemaakt dat ter inzage ligt van de bejaarden. Een exemplaar van dit verslag wordt overgelegd aan de dagelijkse verantwoordelijke.
De ambtenaren van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap belast met het toezicht kunnen, te allen tijde, inzage nemen van deze verslagen.
De dagelijkse verantwoordelijke en het personeel kunnen uitgenodigd worden om de vergaderingen van de raad bij te wonen.
5.2. Suggesties, bemerkingen of klachten kunnen door de bejaarden of door de bewonersraad in een daartoe bestemd register worden geakteerd.
Aan de klachtenindiener moet het gevolg dat aan zijn klacht wordt gegeven, meegedeeld worden.
Het register en de verslagen moeten op eenvoudige vraag, ter inzage worden gegeven aan de bewonersraad en aan de met het toezicht belaste ambtenaren van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.
6. Normen die betrekking hebben op de boekhouding
6.1. Een eenvormig boekhoudkundig plan overeenkomstig het model vermeld als bijlage C wordt opgelegd voor de serviceflatgebouwen en de woningcomplexen met dienstverlening.
6.2. Er dient voor elke wooneenheid waar bejaarden zijn opgenomen in tweevoud een inventaris te worden opgemaakt van de bezittingen die eigendom zijn van de inrichting. Eén exemplaar dient aan de bejaarde te worden overhandigd. Het ander exemplaar wordt door de directie bewaard.
6.3. Op het einde van elke maand wordt, voor iedere in het serviceflatgebouw of woningcomplex met dienstverlening verblijvende bejaarde, een rekening opgemaakt waarop duidelijk zijn vermeld:
¾ de identiteit van de bejaarde;
¾ het aantal dagen verblijf. Wanneer het verblijf minder dan een volle maand bestrijkt, de begin- en einddatum;
¾ de gevraagde dagprijs;
¾ een gedetailleerde opgave van al de boven de dagprijs in rekening gebrachte extra vergoedingen (aard, aantal, bedrag);
¾ het totaal verschuldigde nettobedrag;
¾ het bedrag betaald door de betrokkene.
Een exemplaar van die rekening wordt overhandigd aan elke natuurlijke of rechtspersoon die geheel of gedeeltelijk voor de betaling instaat.
6.4. De bevoegde ambtenaren van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap zijn gemachtigd om kennis te nemen van de boekhouding en van de individuele rekeningen.
BIJLAGE B
Erkenningsnormen voor rusthuizen
1. Normen die betrekking hebben op het opnamebeleid, het onthaal van de bejaarden, de vrijheid van de in de inrichting verblijvende personen en de eerbiediging van hun ideologische, filosofische of godsdienstige overtuiging en op het reglement van orde.
1.1. Bij de opneming moet aan de inrichting een verslag worden overgelegd van een maatschappelijk werker verbonden aan een openbaar bestuur of een erkende sociale voorziening, waaruit blijkt dat na met de bejaarde de verschillende mogelijkheden van hulpverlening te hebben onderzocht en besproken, de bejaarde beslist voor de opneming in de vermelde inrichting. In geval van dringende opneming moet het verslag uiterlijk acht dagen na de opneming worden overgelegd.
1.2. Elke inrichting is verplicht een reglement van orde op te stellen waarin o.m. volgende punten moeten worden vermeld:
1.2.1. het juridisch statuut en de aard van de inrichting;
1.2.2. de bejaarden voor wie de inrichting bestemd is (valide en/of verzorgingsbehoevende bejaarden);
1.2.3. de bijzondere opnemingsvoorwaarden;
1.2.4. de omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot ontslag uit de inrichting, de opzeggingstermijn en -vergoeding;
1.2.5. de wijze waarop de bewonersraad is samengesteld;
1.2.6. de wijze waarop suggesties en bemerkingen kunnen worden ingediend en de wijze waarop ze worden behandeld;
1.2.7. de wederzijdse rechten en plichten van de bejaarden en van de inrichting.
1.3. De bepalingen van dit reglement en elke latere wijziging ervan zijn onderworpen aan de goedkeuring van de regering. Indien binnen een termijn van vijfenveertig dagen te rekenen vanaf de dag van de ontvangst van het dossier geen andersluidende beslissing werd genomen, wordt de goedkeuring als verworven beschouwd.
1.4. Behalve in geval van dringende opneming moet het reglement van orde vóór de opneming aan de bejaarde worden overhandigd, die tekent voor ontvangst en akkoord.
Elke wijziging van dit reglement moet eveneens met ontvangstbewijs aan de bejaarde worden betekend. Deze wijzigingen hebben uitwerking ten vroegste dertig dagen na betekening ervan.
1.5. Alleen de rusthuizen met minder dan 25 woongelegenheden voor bejaarden kunnen uitsluitend voor lichamelijk en/of mentaal valide bejaarden bestemd zijn. Hiervan dient uitdrukkelijk melding te worden gemaakt in het reglement van orde evenals op alle akten, brieven, facturen, bestelbiljetten en andere soortgelijke stukken die van de inrichting uitgaan.
Aan de hoofdingang van de inrichting dient bovendien, op een goed zichtbare plaats duidelijk leesbaar, de vermelding “rusthuis voor valide bejaarden” te worden aangebracht.
1.6. De inrichting die een persoon opneemt verbindt er zich toe hem niet te ontslaan tenzij om reden van heirkracht of om redenen en volgens de procedure vermeld in het reglement van orde. Uitgezonderd in inrichtingen die alleen valide bejaarden opnemen, kan verzorgings-behoevendheid geen reden zijn tot ontslag, behalve wanneer het personen betreft die, wegens hun gedragingen zwaar storend zijn voor hun medebewoners of voor de inrichting zelf.
Indien naar het oordeel van een geneesheer de lichamelijke of geestelijke gezondheidstoestand van de bewoner zodanig is dat definitieve overplaatsing naar een passende instelling is geboden, verbindt de inrichting er zich toe, in overleg met de bejaarde en met de natuurlijke of rechtspersonen die voor zijn opneming instaan, te zorgen voor een passend verblijf en de opzeggingstermijn zolang te verlengen.
1.7. Het reglement van orde dient uit te gaan van het principe dat aan de opgenomen personen de grootst mogelijke vrijheid moet verleend worden. Aan elke bejaarde moet gedurende zijn opneming een volledige filosofische, godsdienstige en politieke vrijheid gewaarborgd worden.
De vrijheid van keuze van de geneesheer moet worden verzekerd. Het staat de bewoner vrij bezoek te ontvangen.
Beperkingen kunnen door de inrichting alleen om organisatorische redenen worden opgelegd en dienen uitdrukkelijk in het reglement van orde te worden vermeld.
Behoudens met zijn uitdrukkelijk akkoord of om ernstige redenen mag aan de bejaarde geen andere kamer of plaats in een meerpersoonskamer worden toegewezen dan die welke hem bij de opneming werd toegekend.
1.8. De bejaarde mag in geen enkel geval bij opneming, noch nadien verplicht worden het beheer van zijn gelden en/of goederen of het bewaren ervan aan de inrichting, een beheerder van de inrichting, de dagelijkse verantwoordelijke of een personeelslid toe te vertrouwen.
Alleen indien dit schriftelijk met de bejaarde werd overeengekomen en mits toezicht van een commissie voorgezeten door een magistraat, een notaris of een bedrijfsrevisor kan het beheer van de gelden en/of goederen van de bejaarde of het bewaren ervan uitsluitend aan de dagelijkse verantwoordelijke van de inrichting worden toevertrouwd, onverminderd de normen vermeld onder punt 6 van deze bijlage. De leden van deze commissie zijn tot geheimhouding verplicht. De eventuele kosten die dit toezicht meebrengt mogen onder geen enkel beding, individueel ten laste worden gelegd van de bejaarde. Zij kunnen desgevallend alleen in de dagprijs worden verrekend.
Indien de inrichting kan aantonen dat de bejaarde niet in staat is een schriftelijke overeenkomst te sluiten dient zij overleg te plegen met de naaste familie.
Deze regel is niet van toepassing wanneer de bejaarde opgenomen is in een inrichting van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn ten laste van dit openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
1.9. Alvorens tot de opneming wordt overgegaan wordt tussen de inrichting en de bejaarde of in voorkomend geval een vertrouwenspersoon aangeduid door de bejaarde en niet behorend tot de instelling, een schriftelijke overeenkomst gesloten waarbij o.m. wordt bepaald:
¾ de natuurlijke of rechtspersonen die voor de betaling instaan en de wijze waarop de betaling zal gebeuren;
¾ het bedrag van de dagprijs;
¾ de diensten en leveringen die aanleiding geven tot extra vergoeding;
¾ het bedrag van de waarborgsom die niet hoger mag zijn dan 30 maal de dagprijs. Dit bedrag wordt op een speciale rekening geplaatst en de opbrengst komt ten goede van de bejaarde;
¾ de terugbetalingstarieven voor de niet gebruikte leveringen en diensten;
¾ de opzeggingstermijn en -vergoeding die maximaal 30 maal de dagprijs kan bedragen;
¾ indien het beheer van gelden en/of goederen overeenkomstig punt 1.8. aan de dagelijkse beheerder wordt toevertrouwd, de wijze waarop zulks zal gebeuren;
¾ de kamer die de bejaarde bij de opneming wordt toegewezen of de plaats in een meerpersoonskamer onverminderd de bepalingen van punt 1.7.
Een afschrift van deze overeenkomst evenals van elke toewijzing van één van de bepalingen ervan wordt ter beschikking gehouden van de ambtenaren die belast zijn met het toezicht. Indien de inrichting kan aantonen dat de bejaarde niet in staat is een schriftelijke overeenkomst te sluiten dient zij overleg te plegen met de naaste familie.
1.10. De in de overeenkomst aangeduide dagprijs bevat alle kosten voor het verblijf, de huisvesting en verzorging, behalve voor de diensten en leveringen waarvoor in dezelfde overeenkomst uitdrukkelijk een extra vergoeding wordt voorzien.
1.11. Bij elke opneming van een bejaarde wordt een persoonlijke steekkaart ingevuld die onder meer vermeldt:
a) de volledige identiteit van de opgenomen persoon (naam, voornaam, geboorteplaats en datum, burgerlijke staat, nationaliteit);
b) in voorkomend geval, naam, adres en telefoonnummer van de behandelende geneesheer;
c) naam, adres en eventueel telefoonnummer van de persoon die in geval van nood dient te worden verwittigd.
Zo de opgenomen persoon zulks verlangt, kan de verantwoordelijke persoon van de inrichting op de steekkaart eveneens diens godsdienstige en filosofische overtuiging vermelden.
1.12. De beheersinstantie van de inrichting moet een reglement van opname- en ontslagbeleid opstellen dat ter goedkeuring aan de Vlaamse regering wordt voorgelegd en waarin:
1° geen opname- en ontslagcriteria mogen worden opgenomen die betrekking hebben op de ideologische, filosofische en godsdienstige overtuiging;
2° geen opname- en ontslagcriteria mogen worden opgenomen die betrekking hebben op lidmaatschap van een organisatie of groepering;
3° geen opname- en ontslagcriteria mogen worden opgenomen die betrekking hebben op de financiële draagkracht van de bejaarden.
2. Normen die betrekking hebben op de voeding, de hygiëne en de te verstrekken zorgen.
2.1. De voeding
2.1.1. De opgenomen personen moeten ten minste eenmaal per dag een warme maaltijd ontvangen.
2.1.2. De maaltijden moeten bereid en verdeeld worden met inachtneming van de voorschriften inzake zindelijkheid en hygiëne. Het voedsel moet in voldoende hoeveelheid beschikbaar zijn. Het moet gezond, afwisselend en bovendien aangepast zijn aan de gezondheidstoestand van de bejaarde.
De dieetvoorschriften van de behandelende geneesheer moeten in acht genomen worden.
2.1.3. De spijskaart wordt ten minste één dag op voorhand op een goed zichtbare plaats uitgehangen. Zij moeten gedurende ten minste één maand ter inzage worden bewaard.
2.2. De hygiëne en de te verstrekken zorg.
2.2.1. De gebouwen moeten regelmatig onderhouden worden en beschermd tegen alle gevaar van vochtigheid en insijpeling van water. Alle lokalen moeten steeds zindelijk worden gehouden en moeten, in alle opzichten, beantwoorden aan de bestemming die eraan wordt gegeven.
2.2.2. Er mogen in de inrichting of op de belendende aanhorigheden geen dieren worden gehouden die hinderlijk zijn voor de bewoners of een gevaar kunnen opleveren voor de hygiëne in of rond de inrichting.
2.2.3. Welke ook het verwarmingssysteem weze, het mag geen vlammen, gassen of stof ontwikkelen in de lokalen die toegankelijk zijn voor de bejaarden.
2.2.4. Ongeacht de weersomstandigheden en zowel bij nacht als bij dag moet in voldoende verwarming, ventilatie en verlichting van al de lokalen kunnen worden voorzien.
2.2.5. In alle weersomstandigheden moet een temperatuur kunnen worden bereikt van 22°C in de kamers en zitkamers en van 18°C in de andere lokalen die toegankelijk zijn voor de bejaarden.
2.2.6. Voldoende en behoorlijke sanitaire installaties moeten voor de opgenomen personen en voor het personeel afzonderlijk voorhanden zijn.
2.2.7. De sanitaire installaties voor bejaarden moeten bestaan uit ten minste één toilet per 10 personen met een minimum van 1 per verdieping. Zij moeten voor de bejaarden gemakkelijk toegankelijk zijn.
Voor de rolstoelpatiënten moeten aangepaste sanitaire installaties worden voorzien.
De toiletten dienen voorzien te zijn van een goede rechtstreekse verluchting of van een degelijke ventilatie.
Elk toilet moet voorzien zijn van een aangepaste muurleuning, een klerenhaak en closetpapier met dito houder.
In elk toilet of groep toiletten moet een handenwasbak met zeep en handdoek beschikbaar zijn.
2.2.8. Vaste afval en onder meer keukenafval moet in goed sluitende vaten worden opgeruimd.
2.2.9. De algemene diensten, onder meer de keukens en washuizen, moeten zo ingericht zijn, dat de reuk of de dampen die zij ontwikkelen niemand kunnen hinderen.
2.2.10. In de lozing van het afvalwater moet op duurzame en hygiënische wijze worden voorzien.
2.2.11. Het beddegoed moet steeds zindelijk gehouden worden en ten minste om de veertien dagen en telkens als zulks nodig is ververst worden.
Alle passende gezondheidsmaatregelen moeten worden getroffen ten opzichte van bevuild linnen.
2.2.12. Drinkbaar water moet in voldoende mate in gans het gebouw beschikbaar zijn.
2.2.13. Er moet ten minste één lig-, zit-, of stortbad per 20 personen voorhanden zijn.
Deze baden moeten gemakkelijk toegankelijk zijn.
Het stortbad moet zodanig zijn opgevat, dat de waterstraal ervan richtbaar is en niet rechtstreeks op het hoofd van de gebruiker terechtkomt.
Beveiligingsmaatregelen moeten worden getroffen om te voorkomen dat de apparaten voor watertoevoer of -afvoer ongevallen zouden veroorzaken.
2.2.14. De baden en stortbaden moeten dagelijks door de bejaarden kunnen gebruikt worden. De nodige hulp moet worden verstrekt aan de personen die onbekwaam zijn om zichzelf bij hun opschik te behelpen.
De directie van de inrichting moet erover waken dat de bejaarden geen hinder ondervinden van het gebrek aan zindelijkheid van één van hen.
2.2.15. Indien niet elkeen over een eigen kamer beschikt, moeten individuele kamers aanwezig zijn voor de bejaarden wier gezondheidstoestand afzondering noodzakelijk maakt.
2.2.16. Alvorens in de inrichting opgenomen te worden, moet elke bejaarde een geneeskundig attest inbegrepen de uitslag van een radiologisch onderzoek van de thorax overleggen waaruit blijkt dat er geen beletsel is tegen de opneming of het verblijf in een rusthuis.
2.2.17. Alle profylactische maatregelen moeten worden getroffen tegen besmettelijke ziekten. In geval van twijfel moet de gezondheidsinspecteur worden geraadpleegd.
Hij moet dadelijk in kennis worden gesteld van elk geval van overdraagbare aandoening.
2.2.18. Er moet over een passend lokaal kunnen worden beschikt voor het opbaren van de overledenen.
2.2.19. Voor ieder opgenomen persoon moet aanhoudend een dossier worden bijgehouden dat de medische richtlijnen en de uitvoering ervan vermeldt.
Dit dossier moet ter beschikking worden gehouden van de bevoegde ambtenaren van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.
Het beroepsgeheim moet worden geëerbiedigd.
2.2.20. Aan de opgenomen bejaarden moeten alle zorgen worden verzekerd die hun gezondheidstoestand vereist en moet de nodige hulp worden verstrekt bij de dagelijkse handelingen van het leven.
3. Normen die betrekking hebben op het gebouw en op de veiligheid.
3.1. De veiligheid
De bepalingen van het besluit van de regering van 10 juli 1985 houdende de veiligheidsnormen waaraan de serviceflatgebouwen, de woningcomplexen met dienstverlening en de rusthuizen moeten voldoen om te worden erkend, moeten worden in acht genomen.
3.2. Het gebouw
3.2.1. Normen toepasselijk op alle rusthuizen.
3.2.1.1. Het gebouw moet zo gezellig en zo huiselijk mogelijk worden ingericht.
3.2.1.2. De kamers bestemd voor bejaarde personen moeten een nettovloer-oppervlakte hebben van ten minste 8 m2 per bewoner, toilet niet inbegrepen.
3.2.1.3. Wanneer er zich twee of meer bedden in een kamer bevinden moeten deze, zowel in de lengte als in de breedte minimum 1 m van elkaar gescheiden zijn. Elk bed moet ten minste 0,80 m van elk raam verwijderd zijn. Er mogen per kamer niet meer dan 4 bedden worden geplaatst.
Een minimale intimiteit moet kunnen verzekerd worden door de plaatsing van beschotten tussen de bedden.
3.2.1.4. Het meubilair van de individuele kamer moet bestaan uit een bed, een hang- en legkast, een nachttafel, een wastafel met stromend warm en koud water, een tafel, een stoel en een leunstoel. In de kamers met twee of meer bedden moet het meubilair ten minste bestaan uit een bed, een nachttafel, een hang- en legkast, een stoel en een leunstoel per bewoner. In elke kamer moet bovendien een tafel van voldoende afmetingen staan. Deze kamers moeten voorzien zijn van ten minste 1 wastafel met stromend warm en koud water per 2 bewoners.
3.2.1.5. Voor de rolstoelpatiënten moeten er aan hun toestand aangepaste wastafels beschikbaar zijn.
3.2.1.6. In de kamers waar mentaal gestoorde bejaarden verblijven moet het meubilair worden aangepast aan de staat van deze personen. De toestand van deze personen moet blijken uit een attest van de behandelende geneesheer.
3.2.1.7. In de kamers en in de zit- en eetkamers van de bejaarden moet het raamoppervlak ten minste 1/6 bedragen van de nettovloeroppervlakte. De hoogte van de raamdorpels moet zittend, een ongehinderd zicht op de buitenwereld mogelijk maken, evenwel zonder gevaar voor ongevallen.
3.2.1.8. Bij elk bed en in ieder sanitair moet een aan de toestand van de bejaarde aangepast oproepsysteem aanwezig zijn.
3.2.1.9. Er moeten ten minste twee zitkamers van voldoende afmetingen, waarvan één voor niet-rokers, voorbehouden worden voor de bejaarden.
3.2.1.10. Wanneer het rusthuis twee of meer verdiepingen boven de gelijkvloerse telt, moet er een aangepaste lift voorhanden zijn.
3.2.2. Normen toepasselijk op nieuwe rusthuizen of nieuwe gedeelten van rusthuizen.
In nieuwe rusthuizen of nieuwe gedeelten van rusthuizen:
¾ mag de totale capaciteit van de kamers met twee of meer bedden niet hoger zijn dan 20 pct. van de totale opnamecapaciteit van het nieuwe rusthuis of nieuwe gedeelte van het rusthuis;
¾ moet in elke kamer een toilet en per persoon een wastafel met stromend warm en koud water beschikbaar zijn;
¾ moet elke individuele kamer een nettovloeroppervlakte hebben van minimum 12 m2, toilet niet inbegrepen.
Worden niet als nieuwe rusthuizen of nieuwe gedeelten van rusthuizen beschouwd, de gebouwen waarvan, op datum van de inwerkingtreding van dit besluit, het ontwerp door de bevoegde overheid is goedgekeurd of waarvoor een bouwvergunning tot het oprichten van een rusthuis werd afgeleverd.
4. Normen die betrekking hebben op het aantal en op de kwalificatie van de personen werkzaam in de inrichting.
4.1. De inrichting die eveneens verzorgingsbehoevende bejaarden opneemt moet te allen tijde over ten minste volgend personeel beschikken:
4.1.1. Een dagelijkse verantwoordelijke in het bezit van een brevet, diploma of gelijkwaardige titel van genoten onderwijs dienstig voor de uit te oefenen functie of het bewijs van drie jaar ervaring in een gelijkaardige functie.
4.1.2. Verplegend en verzorgend personeel in de verhouding van 2,5 voltijdse functies voor 15 opgenomen bejaarden, waarvan ten minste 1 verplegend personeelslid.
4.1.3. Onderhouds- en keukenpersoneel in de verhouding van 1 voltijdse functie voor 15 opgenomen bejaarden.
4.1.4. Voor rusthuizen voor meer dan 25 maar minder dan 50 bewoners dient een halftijdse betrekking van deskundige in animatie en activatie te worden voorzien. Vanaf 50 bewoners en verder per groep van 50 bewoners dient een bijkomende halftijdse betrekking voorzien te worden.
4.1.5. Bij dag en bij nacht moet in de inrichting voldoende en gekwalificeerd personeel aanwezig zijn om zonder verwijl elke oproep te kunnen beantwoorden.
4.2. In de inrichtingen die uitsluitend valide bejaarden opnemen moet het totaal aantal personen dat in de inrichting werkzaam is ten minste 1 voltijdse functie per 6 opgenomen bejaarden bedragen.
4.3. Al het personeel dat in de inrichting werkzaam is, met uitzondering van het keukentechnisch en het onderhoudspersoneel, moet ieder jaar een bijscholing volgen van minimum 8 uur. De dagelijkse verantwoordelijke dient nog 8 bijkomende uren bijscholing te volgen inzake beheer van rusthuizen.
4.4. De dagelijkse verantwoordelijke van de inrichting moet voor zichzelf en voor elke medewerker een getuigschrift van goed zedelijk gedrag kunnen overleggen.
De erkenning kan worden geweigerd of ingetrokken wanneer de verantwoordelijke persoon van de inrichting of een lid van het personeel dat in de inrichting werkzaam is in België of in het buitenland door een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing werd veroordeeld wegens een misdrijf dat genoemd is in boek II, titel VII, hoofdstuk V, VI en VII, titel VIII, hoofdstuk I, II, artikel 422bis, IV en VI en titel IX, hoofdstuk I en II van het strafwetboek.
5. Normen die betrekking hebben op de inspraak en op het onderzoek van de suggesties en klachten van de bewoners.
5.1. In iedere inrichting moet een bewonersraad worden opgericht die ten minste één maal per trimester vergadert. Deze raad is samengesteld uit bejaarden van deze inrichting.
De nominatieve lijst van de leden van de bewonersraad evenals elke wijziging ervan, moet op een goed zichtbare plaats worden uitgehangen.
De raad kan advies uitbrengen, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van de dagelijkse verantwoordelijke en het rusthuis, over alle aangelegenheden die de algemene werking van het rusthuis betreffen. Van de vergaderingen van de raad wordt een verslag gemaakt dat ter inzage ligt van de bejaarden. Een exemplaar van dit verslag wordt overgelegd aan de dagelijkse verantwoordelijke van het rusthuis.
De ambtenaren van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap belast met het toezicht op de rusthuizen kunnen, te allen tijde, inzage nemen van deze verslagen.
De dagelijkse verantwoordelijke en het personeel kunnen uitgenodigd worden om de vergaderingen van de raad bij te wonen.
5.2. Suggesties, bemerkingen of klachten kunnen door de bejaarde of door de bewonersraad in een daartoe bestemd register worden geakteerd.
Aan de indiener moet het gevolg dat aan zijn klacht wordt gegeven, meegedeeld worden.
Het register en de verslagen moeten op eenvoudige vraag, ter inzage worden gegeven aan de bewonersraad van het rusthuis en aan de met het toezicht op de rusthuizen belaste ambtenaren van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.
6. Normen die betrekking hebben op de boekhouding.
6.1. Een eenvormig boekhoudkundig plan overeenkomstig het model vermeld als bijlage C wordt opgelegd voor de rusthuizen voor bejaarden.
6.2. Er dient voor elke kamer waar bejaarden zijn opgenomen in tweevoud een inventaris te worden opgemaakt van de bezittingen die eigendom zijn van de inrichting. Een exemplaar dient aan de bejaarde bezorgd te worden. Het tweede exemplaar wordt door de directie bewaard.
6.3. Op het einde van elke maand wordt, voor iedere in het rusthuis verblijvende bejaarde, een rekening opgemaakt waarop o.m. duidelijk zijn vermeld:
¾ de identiteit van de bejaarde;
¾ het aantal dagen verblijf. Wanneer het verblijf minder dan een volle maand bestrijkt, de begin- en einddatum;
¾ de gevraagde dagprijs;
¾ een gedetailleerde opgave van al de boven de dagprijs in rekening gebrachte extra vergoedingen (aard, aantal en bedrag);
¾ het totaal verschuldigde nettobedrag;
¾ het bedrag betaald door de betrokkene.
Een exemplaar van die rekening wordt overhandigd aan elke natuurlijke of rechtspersoon die geheel of gedeeltelijk voor de betaling instaat.
6.4. Bovendien wordt, voor elke bejaarde een individuele rekening bijgehouden met aanduiding van de gegevens vermeld in bijgevoegd model.
Maandelijks kan de belanghebbende zelf of de personen of instantie die voor zijn plaatsing instaan, inzage nemen van de stand der rekening.
Desgewenst dient een uittreksel van die rekening te worden overhandigd.
6.5. De bevoegde ambtenaren van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap zijn gemachtigd om kennis te nemen van de boekhouding en van de individuele rekeningen.
REKENINGSKAART:
Naam:
Voornamen:
Naam, adres en eventueel het telefoonnummer van de persoon of instanties die voor de plaatsing instaan:
Inlichtingen betreffende de betaling (door de persoon zelf, door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, enz.):
Inlichtingen betreffende het ziekenfonds (naam, adres, categorie, aansluitingsnummer):
Inlichtingen betreffende het pensioen (aard, uitkerend organisme, nummer van de rekening):
Gedetailleerde staat van alle in bewaring gegeven voorwerpen en/of gelden:
Regelmatige inschrijving van alle voor rekening van belanghebbende gedane ontvangsten en uitgaven (1):
(1) Deze laatste inlichtingen worden desgewenst maandelijks medegedeeld aan de bejaarde of aan de persoon of instanties die voor zijn plaatsing instaan.