Boekhouding van de rusthuizen

 

NB: voor boekhoudvoorschriften voor rust- en verzorgingstehuizen zie de erkenningsvoorwaarden voor RVT's.

 

 

HOOFDSTUK I
TOEPASSINGSGEBIED

Art. 1. De bepalingen van dit besluit zijn van toepassing op de serviceflatgebouwen, woningcomplexen met dienstverlening en de rusthuizen die erkend zijn in het kader van het decreet van 5 maart 1985 houdende regeling van de erkenning en subsidiėring van voorzieningen voor bejaarden.

De onderworpen instellingen worden in dit besluit verder aangeduid als voorzieningen.

HOOFDSTUK II
BOEKHOUDING EN JAARREKENING

Art. 2. De boekhouding van de voorziening omvat al haar verrichtingen, bezittingen, tegoeden, schulden en verplichtingen van welke aard ook.

Art. 3. Het boekjaar vangt aan op 1 januari en eindigt op 31 december.

Art. 4. Elke boekhouding wordt door middel van een stelsel van boeken en rekeningen, gevoerd met inachtneming van de gebruikelijke regels van het dubbel boekhouden.

Het rekeningenstelsel van de voorziening voldoet aan de minimumindeling van het rekeningenstelsel, zoals weergegeven in bijlage A bij dit besluit.

Alle verrichtingen worden zonder uitstel, getrouw, volledig en naar tijdsorde ingeschreven in een ongesplitst dagboek of in een hulpdagboek, al dan niet gesplitst in bijzondere hulpdagboeken. Ze worden methodisch ingeschreven in of overgebracht naar de rekeningen waarop ze betrekking hebben.

Voor gezamenlijke mutaties die in de loop van de periode in het ongesplitste hulpdagboek of in de bijzondere hulpdagboeken zijn geregistreerd, wordt ten minste eens in de maand een samenvattende boeking verricht in een centraal boek.

De in het vorige lid bedoelde recapitulatie omvat, hetzij het totaal van de boekingen in de gezamenlijke hulpdagboeken, uitgesplitst volgens de betrokken hoofdrekeningen die in het rekeningenstelsel van de voorziening voorkomen, hetzij het totaal van de boekingen in elk van de hulpdagboeken, wanneer de voorziening een boekhouding voert waarbij de aantekening tegelijk in de hulpdagboeken en op de betrokken rekeningen geschiedt.

Art. 5. Elke boeking geschiedt aan de hand van een gedagtekend verantwoordingsstuk, waarnaar zij moet verwijzen.

De verantwoordingsstukken worden methodisch opgeborgen en tien jaar bewaard, in origineel of in afschrift. Stukken die niet strekken tot bewijs jegens derden, worden drie jaar bewaard.

Art. 6. Elke voorziening verricht, omzichtig en te goeder trouw, de nodige opnemingen, verificaties, onderzoekingen en waarderingen om de inventaris op te maken van al haar bezittingen, tegoeden, schulden en verplichtingen van welke aard ook, die betrekking hebben op haar activiteit, en van de eigen middelen daaraan besteed. Deze inventaris wordt ingericht overeenkomstig het rekeningenstelsel van de voorziening.

Nadat de rekeningen in overeenstemming zijn gebracht met de gegevens van de inventaris, worden ze samengevat en beschreven in een staat, zijnde de jaarrekening.

Art. 7. § 1. De boeken worden per blad genummerd; ze vormen elk in hun soort een doorlopende reeks; ze dragen de vermelding van hun soort, hun plaats in de reeks en de naam van de voorziening.

§ 2. De boeken worden op zodanige wijze gehouden dat de materiėle continuļteit ervan, evenals de regelmatigheid en de onveranderlijkheid van de boekingen zijn verzekerd.

Art. 8. § 1. De boeken worden naar tijdsorde bijgehouden, zonder enig wit vak of enige weglating. In geval van correctie moet het oorspronkelijk geschrevene leesbaar blijven.

§ 2. De voorzieningen moeten hun boeken bewaren gedurende tien jaar te rekenen van de eerste januari van het jaar dat op de afsluiting volgt.

HOOFDSTUK III
VORM EN INHOUD VAN DE JAARREKENING
AFDELING 1
ALGEMENE PRINCIPES


Art. 9. De bij artikel 6 van dit besluit bedoelde jaarrekening omvat de balans, de resultatenrekening en de toelichting. Deze documenten vormen één geheel.

De posten van de jaarrekening worden in Belgische franken uitgedrukt.

Art. 10. De jaarrekening moet een getrouw beeld geven van het vermogen, de financiėle positie en het resultaat van de voorziening.

Zij moet duidelijk worden opgesteld en stelselmatig weergeven: enerzijds, de aard en het bedrag, op de dag waarop het boekjaar wordt afgesloten, van de bezittingen en rechten van de voorziening, van haar schulden en verplichtingen evenals van haar eigen middelen, en anderzijds, voor het op die dag afgesloten boekjaar, de aard en het bedrag van haar kosten en haar opbrengsten.

Art. 11. De jaarrekening wordt opgesteld overeenkomstig de bepalingen van dit besluit.

Wanneer de toepassing van de bepalingen van dit besluit niet volstaat om te voldoen aan het bepaalde in artikel 10, moeten aanvullende inlichtingen worden vertrekt in de toelichting.

Art. 12. Het rekeningenstelsel van de voorziening moet zodanig worden opgevat of aangepast dat de balans en de resultatenrekening zonder toevoeging of weglating voortvloeien uit de balans van de desbetreffende rekeningen, opgemaakt na het in overeenstemming brengen bedoeld in artikel 6, tweede lid.

De beginbalans van het boekjaar moet, onverminderd de toepassing van artikel 17, derde lid, overeenstemmen met de eindbalans van het voorafgaande boekjaar.

Art. 13. Compensatie tussen tegoeden en schulden, tussen rechten en verplichtingen en tussen kosten en opbrengsten is verboden.

AFDELING 2
STRUCTUUR VAN DE JAARREKENING


Art. 14. § 1. De balans en de resultatenrekening worden opgesteld overeenkomstig de schema's opgenomen in de bijlagen bij dit besluit. Daarenboven wordt een toelichting toegevoegd die alle noodzakelijke gegevens en staten bevat.

§ 2. De inhoud van de posten in de jaarrekening wordt, waar nodig nader bepaald in de bijlagen bij dit besluit. Voor de toepassing van dit besluit zijn rubrieken: de posten van de balans en van de resultatenrekening aangeduid met een Romeins cijfer of een hoofdletter, en onderrubrieken de posten aangeduid met een Arabisch cijfer.

Art. 15. Kunnen actief- of passiefbestanddelen tot meer dan één rubriek of onderrubriek van de balans behoren, of opbrengsten dan wel kosten tot meer dan één rubriek of onderrubriek van de resultatenrekening, dan worden ze ingeschreven onder die post welke ten opzichte van de bepalingen van artikel 10 het meest is aangewezen.

Art. 16. De voorzieningen mogen de rubrieken en onderrubrieken die verplicht moeten worden vermeld, verder indelen.

AFDELING 3
BIJZONDERE BEPALING MET BETREKKING TOT DE JAARREKENING


Art. 17. De balans wordt opgesteld na toewijzing van het saldo van de resultatenrekening.

Bij elke rubriek en onderrubriek van de balans en van de resultatenrekening wordt het bedrag van de overeenkomstige post van het voorafgaande boekjaar vermeld.

Wanneer de bedragen van het boekjaar niet vergelijkbaar zijn met die van het voorafgaande boekjaar, mogen de bedragen van het voorafgaande boekjaar worden aangepast met het oog op hun vergelijkbaarheid; in dat geval worden deze aanpassingen, behalve indien zij onbelangrijk zijn, in de toelichting vermeld en onder verwijzing naar de betrokken rubriek, toegelicht.

Worden de bedragen van het voorafgaande boekjaar niet aangepast, dan moet de toelichting de nodige gegevens bevatten om een vergelijking mogelijk te maken.

Art. 18. Onder "afschrijvingen" verstaat men de bedragen ten laste van de resultatenrekening genomen, met betrekking tot oprichtingskosten en tot immateriėle en materile vaste activa waarvan de gebruiksduur beperkt is, teneinde hetzij het bedrag van deze oprichtingskosten en van de (eventueel geherwaardeerde) aanschaffingskosten van deze vaste activa te spreiden over hun waarschijnlijke nuttigheids- of gebruiksduur, hetzij deze kosten ten laste te nemen op het ogenblik waarop zij worden aangegaan.

Onder "waardeverminderingen" verstaat men correcties, andere dan die vermeld in het vorig lid, op de aanschaffingswaarde van de actiefbestanddelen, om rekening te houden met al dan niet als definitief aan te merken ontwaardingen bij het afsluiten van het boekjaar.

De gecumuleerde afschrijvingen en waardeverminderingen worden afgetrokken van de actiefposten waarop ze betrekking hebben.

Art. 19. De voorzieningen voor risico's en kosten beogen naar hun aard duidelijk omschreven verliezen of kosten te dekken die op de balansdatum waarschijnlijk of zeker zijn, doch waarvan het bedrag niet vaststaat.

Voorzieningen mogen niet worden gebruikt voor waardecorrecties op activa.

Art. 20. In de toelichting worden per soort vermeld de rechten en verplichtingen die niet in de balans voorkomen en die het vermogen, de financiėle positie of het resultaat van de voorziening aanmerkelijk kunnen beļnvloeden.

Belangrijke rechten en plichten, die niet kunnen worden becijferd, worden op passende wijze vermeld in de toelichting.


HOOFDSTUK IV
WAARDERINGSREGELS
AFDELING 1
ALGEMENE PRINCIPES


Art. 21. Elke voorziening bepaalt de regels die, met nakoming van de bepalingen van dit hoofdstuk, gelden voor de waardering van de inventaris bedoeld in artikel 6, eerste lid en, onder meer, voor de vorming en de aanpassing van afschrijvingen, waardeverminderingen en voorzieningen voor risico's en kosten evenals voor de herwaarderingen.

Deze regels worden bepaald door het beheersorgaan van de voorziening en vastgelegd in een inventarisboek overeenkomstig artikel 6. Ze worden samengevat in de toelichting; overeenkomstig hetgeen is bepaald in artikel 10 moet deze samenvatting voldoende nauwkeurig zijn zodat inzicht wordt verkregen in de toegepaste waarderingsmethode.

Onverminderd de toepassing van artikel 41 wordt bij de vaststelling en toepassing van de waarderingsregels ervan uitgegaan dat de voorziening haar activiteit zal voortzetten.

Art. 22. Indien in uitzonderingsgevallen blijkt dat de toepassing van een in dit hoofdstuk bedoelde waarderingsregel niet leidt tot nakoming van het bepaalde in artikel 10, moet daarvan worden afgeweken teneinde te voldoen aan de in artikel 10 bedoelde verplichtingen.

Dergelijke afwijking wordt in de toelichting vermeld en verantwoord. De geraamde invloed ervan op het vermogen en de financiėle positie van de instelling wordt vermeld in de toelichting bij de jaarrekening over het boekjaar waarin de afwijkende waarderingsregel voor het eerst wordt toegepast.

Art. 23. De waarderingsregels bedoeld in artikel 21, eerste lid, moeten van het ene boekjaar op het andere identiek blijven en stelselmatig worden toegepast.

Ze worden evenwel gewijzigd wanneer, onder meer uit hoofde van belangrijke veranderingen in de activiteiten van de voorziening, in de structuur van haar vermogen of in de economische dan wel technologische omstandigheden de vroeger gevolgde waarderingsregels niet langer aan het voorschrift van artikel 10 beantwoorden.

Het tweede en derde lid van artikel 22 zijn van toepassing op deze wijzigingen.

Art. 24. Elk bestanddeel van het vermogen wordt afzonderlijk gewaardeerd.

De afschrijvingen, waardeverminderingen en herwaarderingen zijn specifiek voor de actiefbestanddelen waarop ze betrekking hebben. Voor actiefbestanddelen met volkomen identieke technische of juridische kenmerken mogen echter globale afschrijvingen, waardeverminderingen of herwaarderingen geacteerd worden.

De voorzieningen voor risico's en kosten worden geļndividualiseerd naar gelang van de risico's en kosten met dezelfde aard die ze moeten dekken. Onder de risico's en kosten met dezelfde aard moeten de soorten van risico's en kosten worden verstaan die bij wijze van voorbeeld in artikel 25, vijfde lid, zijn vermeld.

Art. 25. § 1. de waarderingen, de afschrijvingen, de waardeverminderingen en de voorzieningen voor risico's en kosten moeten voldoen aan de eisen van voorzichtigheid, oprechtheid en goede trouw.

De afschrijvingen, de waardeverminderingen en de voorzieningen voor risico's en kosten moeten stelselmatig worden gevormd volgens de door de voorziening overeenkomstig artikel 21 vastgelegde methoden. Ze mogen niet afhangen van het resultaat van het boekjaar.

Er moet rekening worden gehouden met alle voorzienbare risico's, mogelijke verliezen en ontwaardingen, ontstaan tijdens het boekjaar waarop de jaarrekening betrekking heeft of tijdens voorgaande boekjaren, zelfs indien deze risico's, verliezen of ontwaardingen slechts gekend zijn tussen de balansdatum en het ogenblik waarop de jaarrekening door het beheersorgaan van de voorziening wordt opgesteld. In de gevallen waarin, bij gebreke aan objectieve beoordelingscriteria de waardering van de voorzienbare risico's, de mogelijke verliezen en de ontwaarding onvermijdelijk onzeker is, wordt hiervan melding gemaakt in de toelichting, wanneer de betrokken bedragen rekening houdend met de doelstelling an artikel 10 belangrijk is.

Er moet rekening worden gehouden met de kosten en de opbrengsten die betrekking hebben op het boekjaar of op voorgaande boekjaren, ongeacht de dag waarop deze kosten en opbrengsten worden betaald of geļnd, behalve indien de effectieve inning van deze opbrengsten onzeker is. Ten laste van het boekjaar moeten inzonderheid worden geboekt: de bezoldigingen, uitkeringen en andere sociale voordelen die in de loop van een volgend boekjaar zullen worden betaald voor diensten die tijdens het boekjaar of tijdens vorige boekjaren zijn verricht.

Wanneer de opbrengsten of de kosten in belangrijke mate worden beļnvloed door de opbrengsten of kosten die aan een ander boekjaar moeten worden toegerekend, wordt daarvan melding gemaakt in de toelichting.

Voorzieningen moeten, onder meer, gevormd worden met het oog op:
1° de verplichtingen die op de voorziening rusten inzake rust- en overlevingspensioenen, brugpensioenen en andere gelijkaardige pensioenen of renten;
2° de verlies- of kostenrisico's die voortvloeien uit persoonlijke of zakelijke zekerheden, verstrekt tot waarborg van schulden of verbintenissen van derden, uit verbintenissen tot aan- of verkoop van vaste activa, uit de uitvoering van gedane bestellingen, uit hangende geschillen;
3° de belastingen die op het resultaat van het boekjaar zullen drukken, voor zover die niet zijn gedekt door ten laste van de resultatenrekening betaalde belastingen en voorheffingen of door aanrekenbare voorheffingen;
4° de kosten van grote herstellings-, onderhouds- en herconditioneringswerken.

De waarderingsverminderingen die in toepassing van artikel 34, § 3 en van artikel 37 werden toegepast, evenals de voorzieningen voor risico's en kosten, mogen niet worden gehandhaafd in die mate waarin ze op het einde van het boekjaar hoger zijn dan wat vereist is volgens een actuele beoordeling, conform de normen waarvan sprake in het eerste lid, van de minderwaarden, risico's en kosten waarvoor ze werden gevormd.

§ 2. In afwijking van het bepaalde onder artikel 18 mogen voor grote onderhoudswerken die werden uitgevoerd voor de datum van de inwerkingtreding van dit besluit de afschrijvingen worden ingeschreven volgens dezelfde regels als onder artikel 18 bepaald.

AFDELING 2
AANSCHAFFINGSWAARDE


Art. 26. Onverminderd de toepassing van de artikelen 22, 32, 33 en 40 wordt elk actiefbestanddeel gewaardeerd tegen aanschaffingswaarde en voor dat bedrag in de balans opgenomen, onder aftrek van de desbetreffende afschrijvingen en waardeverminderingen.

Onder aanschaffingswaarde wordt verstaan: hetzij de aanschaffingsprijs zoals bepaald in artikel 27, § 1, hetzij de vervaardigingsprijs zoals bepaald in artikel 27, § 2, hetzij de inbrengwaarde zoals bepaald in artikel 29.

Art. 27. § 1. De aanschaffingsprijs omvat, naast de aankoopprijs, de bijkomende kosten zoals niet-terugbetaalbare belastingen en vervoerkosten.

§ 2. De vervaardigingsprijs omvat naast de aanschaffingskosten der grondstoffen, verbruiksgoederen en hulpstoffen, de personeelskosten en alle andere produktiekosten die rechtstreeks aan het actiefbestanddeel toerekenbaar zijn evenals het evenredig deel van de produktiekosten die slechts onrechtstreeks aan het actiefbestanddeel toerekenbaar zijn, voor zover deze kosten op de normale produktieperiode betrekking hebben. Het staat de voorziening echter vrij deze onrechtstreekse kosten niet geheel of gedeeltelijk in de vervaardigingsprijs van het actiefbestanddeel op te nemen; in geval van deze mogelijkheid gebruik gemaakt wordt, wordt zulks in de toelichting vermeld.

Art. 28. In de aanschaffingswaarde van immateriėle en materiėle vaste activa mag de rente op vreemd vermogen dat wordt gebruikt voor hun financiering worden opgenomen, doch slechts voor zover zij betrekking heeft op de periode welke de bedrijfsklaarheid van deze vaste activa voorafgaat.

Art. 29. De inbrengwaarde stemt overeen met de bedongen waarde van inbreng.

In geval van bestemming voor of inbreng in een voorziening moet onder inbrengwaarde worden verstaan de waarde van de goederen bij de inbreng of de bestemming. De inbrengwaarde mag niet hoger zijn dan de prijs die op het ogenblik van de inbreng of de bestemming voor de aankoop van de betrokken goederen op de markt zou moeten worden betaald.

De belastingen en kosten met betrekking tot de inbreng zijn niet begrepen in de inbrengwaarde; indien zij niet volledig ten laste worden gebracht van de resultatenrekening van het boekjaar in de loop waarvan de inbreng is geschied worden ze opgenomen in de rubriek "Oprichtingskosten".

AFDELING 3
BIJZONDERE REGELS


Art. 30. § 1. De kosten van oprichting worden slechts op het actief geboekt voor zover ze niet ten laste worden genomen gedurende het boekjaar waarin ze werden besteed.

§ 2. Als aanloopkosten kunnen op het actief worden geboekt, voor zover ze niet ten laste worden genomen gedurende het boekjaar waarin ze werden gemaakt, de kosten die voortvloeien uit de laattijdige ingebruikname van materiėle vaste activa. Hieronder worden o.a. verstaan de verwarmingskosten en normale onderhoudskosten gemaakt vóór de datum van ingebruikname.

Kosten die worden gemaakt in het kader van een herstructurering worden alleen dan onder de activa opgenomen, wanneer het gaat om welbepaalde kosten die verband houden met een ingrijpende wijziging in de structuur of de organisatie van de voorziening en die kosten ertoe strekken een gunstige en duurzame invloed te hebben op de werking van de voorziening. In de toelichting moet worden verantwoord dat aan deze voorwaarden is voldaan.

De herstructureringskosten die het karakter hebben van werkingskosten of van uitzonderlijke kosten worden geactiveerd door ze op zichtbare wijze in mindering te brengen van het totaal bedrag respectievelijk van de werkingskosten en van de uitzonderlijke kosten.

Art. 31. § 1. De gebruiksrechten betreffende materiėle vaste activa waarover de voorziening beschikt op grond van leasing of gelijkaardige overeenkomsten worden onverminderd de toepassing van de bepalingen van de artikelen 18 en 34, §2 onder de activa opgenomen voor het gedeelte van de volgens de overeenkomst te storten termijnen, dat strekt tot de wedersamenstelling van de kapitaalwaarde van het goed waarop de overeenkomst betrekking heeft.

De overeenkomstige verplichtingen aan de passiefzijde worden ieder jaar gewaardeerd ten belope van het gedeelte der in de volgende boekjaren te storten termijnen, dat strekt tot de wedersamenstelling van de kapitaalwaarde van het goed waarop de overeenkomst betrekking heeft.

§ 2. Wat de goederen betreft die worden verkregen tegen betaling van een lijfrente:
1° wordt onder aanschaffingswaarde verstaan het kapitaal dat op het ogenblik van de aanschaffing nodig is om de rente te betalen, in voorkomend geval met het bedrag dat bij de aanschaffing werd betaald en met de kosten;
2° wordt een voorziening gevormd ten belope van het bedrag van het hiervoorgenoemde kapitaal; deze voorziening wordt jaarlijks aangepast.

Art. 32. De verbruiksgoederen worden gewaardeerd tegen aanschaffingswaarde of tegen de marktwaarde op balansdatum als die lager is.

Art. 33. § 1. Vorderingen worden in de balans opgenomen voor hun normale waarde, onverminderd de toepassing van de § 2 en 3 van dit artikel en van artikel 37.

§ 2. Bij de boeking van een vordering in de balans voor haar nominale waarde worden in voorkomend geval in de overlopende rekeningen van het passief geboekt en pro rata temporis in resultaat genomen:
1° de rente die op basis van de overeenkomst tussen partijen in de nominale waarde van de vordering begrepen is;
2° het verschil tussen de aanschaffingswaarde en de nominale waarde van de vordering.

Bij vorderingen die in termijnen worden geļnd en waarvan de rente of het lastenpercentage gedurende de gehele contractduur wordt toegepast op het oorspronkelijke bedrag van de financiering of van de lening, worden de respectieve bedragen van de gelopen rente en het lastenpercentage die in resultaat moeten worden genomen en van de niet gelopen rente en het lastenpercentage die moeten worden overgedragen naar een volgend boekjaar bepaald door toepassing van de reėle rente op het bij het begin van elke periode uitstaande saldo, deze reėle rente wordt berekend met inachtneming van de spreiding en de periodiciteit van de betalingen. Een andere methode mag slechts worden toegepast op voorwaarde dat zij, per boekjaar, een gelijkwaardig resultaat oplevert.

Het bedrag van de rente of het lastenpercentage mag niet worden gecompenseerd met de kosten en provisies in verband met deze verrichtingen.

§ 3. Vastrentende effecten worden in de balans opgenomen voor hun aanschaffingswaarde of nominale waarde.

§ 4. De § 1 en 2, eerste lid, 1°, alsmede het tweede en het derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de schulden.

Art. 34. § 1. Voor de geactiveerde oprichtingskosten worden passende afschrijvingen geboekt, per jaarlijkse tranches van ten minste twintig percent van de werkelijk uitgegeven bedragen.

§ 2. Voor immateriėle en materiėle vaste activa met een beperkte gebruiksduur wordt overgegaan tot lineaire afschrijvingen zoals vastgesteld in een afschrijvingsplan overeenkomstig artikel 21 en met inachtneming van volgende afschrijvingspercentages:
- 3 % per jaar voor gebouwen;
- 5 % per jaar voor onroerende goederen bij bestemming;
- 10 % per jaar voor meubilair en voor niet-medisch materieel;
- 20 % per jaar voor rollend materieel bestemd voor vervoer, voor medisch materieel, voor computeruitrusting en voor grote onderhouds- en herstellingswerken.

De afschrijvingen voor de vaste activa in leasing worden gespreid over dezelfde duur als deze die toegepast wordt voor een overeenkomstig materieel vast activum in eigendom. De afschrijvingen voor de aanpassing van gehuurde gebouwen worden verspreid over de tijdsduur van het huurcontract.

Voor de immateriėle en materiėle vaste activa wordt overgegaan tot aanvullende of uitzonderlijke afschrijvingen wanneer, ingevolge hun technische ontaarding of wegens de wijziging van economische of technologische omstandigheden, hun boekhoudkundige waarde hoger is dan hun gebruikswaarde voor de voorziening.

De afschrijvingen op immateriėle en materiėle vaste activa met beperkte gebruiksduur mogen slechts worden teruggenomen, wanneer blijkt dat de daarvoren toegepaste afschrijvingen wegens gewijzigde economische of technologische omstandigheden, een te snelle afschrijving tot gevolg heeft gehad.

§ 3. Voor immateriėle en materiėle vaste activa waarvan de gebruiksduur niet is beperkt, wordt slechts tot waardeverminderingen overgegaan in geval van duurzame minderwaarde of ontwaarding.

Art. 35. De bijkomende kosten met betrekking tot geldbeleggingen mogen ten laste worden genomen van de resultatenrekening van het boekjaar in de loop waarvan ze werden aangegaan.

Art. 36. Voor de buiten gebruik gestelde of niet meer duurzaam tot de activiteit van de voorziening bijdragende immateriėle en materiėle vaste activa wordt in voorkomend geval tot een uitzonderlijke afschrijving overgegaan om rekening te houden met de waarschijnlijke realisatiewaarde ervan.

Art. 37. Op de activa behorende tot de post VIII van de balans worden waardeverminderingen toegepast wanneer de realisatiewaarde op de datum van de jaarafsluiting lager is dan de aanschaffingswaarde.

Op de vorderingen opgenomen onder de posten V en VII worden waardeverminderingen toegepast, zo er voor het geheel of een gedeelte van de vordering onzekerheid bestaat over de betaling hiervan op de vervaldag. op deze vorderingen mogen eveneens waardeverminderingen worden toegepast wanneer hun realisatiewaarde op de datum van de jaarafsluiting lager is dan hun boekwaarde vastgesteld overeenkomstig artikel 33.

Art. 38. In afwijking van de artikelen 24, 26 en 32 mag het klein materieel, dat bestendig wordt hernieuwd en waarvan de aanschaffingswaarde te verwaarlozen is in verhouding tot het balanstotaal, op het actief worden opgenomen voor een vast bedrag indien de hoeveelheid, de waarde en de samenstelling ervan niet aanmerkelijk veranderen van het ene boekjaar tot het andere. In dit geval wordt de prijs voor de hernieuwing van deze bestanddelen opgenomen onder de werkingskosten.

Art. 39. De aanschaffingswaarde van activa met identieke technische of juridische kenmerken wordt bepaald hetzij door individualisering van de prijs van elk bestanddeel, hetzij volgens de methode van gewogen gemiddelde prijzen, volgens de methode "FIFO" (first in - first out), of volgens de methode "LIFO" (last in - first out).

Art. 40. De voorzieningen mogen gebouwen en terreinen herwaarderen, wanneer de waarde van deze activa, bepaald in functie van hun nut voor de voorziening op vaststaande en duurzame wijze uitstijgt boven hun boekwaarde. Wanneer de betrokken activa noodzakelijk zijn voor de voortzetting van de activiteiten van de voorziening of van een onderdeel daarvan, mogen zij slechts worden geherwaardeerd in de mate waarin de aldus uitgedrukte meerwaarde wordt verantwoord door de marktwaarde van de betrokken activa.

De geherwaardeerde waarde die voor gebouwen en terreinen in aanmerking wordt genomen wordt verantwoord in de toelichting bij de jaarrekening waarin de herwaardering voor het eerst wordt toegepast.

De geboekte meerwaarden op gebouwen en terreinen worden rechtstreeks toegerekend aan passiefrubriek III "Herwaarderingsmeerwaarden" en daar behouden zolang de goederen waarop zij betrekking hebben, niet werden gerealiseerd. Deze meerwaarden mogen nochtans bij latere minderwaarde worden afgeboekt tot het beloop van het nog niet afgeschreven gedeelte van de meerwaarde.

Art. 41. Indien de voorziening besluit haar activiteit stop te zetten of indien, in tegenstelling met het bepaalde in artikel 21, derde lid, er niet meer kan van worden uitgegaan dat de voorziening haar activiteit zal voortzetten, worden de waarderingsregels dienovereenkomstig aangepast en geldt in het bijzonder het volgende:
1° de oprichtingskosten moeten volledig worden afgeschreven;
2° voor de vaste en vlottende activa moet zo nodig tot aanvullende afschrijvingen of waardeverminderingen worden overgegaan om de boekwaarde terug te brengen tot de vermoedelijke realisatiewaarde;
3° een voorziening moet worden gevormd voor de kosten die verbonden zijn aan de beėindiging van de werkzaamheden, inzonderheid voor de aan het personeel uit te keren vergoedingen.

Ingeval een onderdeel van de voorziening wordt gesloten, zijn deze bepalingen van overeenkomstige toepassing op de activa, de passiva en de verplichtingen die betrekking hebben op dat onderdeel.

HOOFDSTUK V
AANVANGBALANS

Art. 42. Iedere voorziening moet een aanvangbalans opstellen overeenkomstig de bepalingen van dit besluit; ze wordt opgemaakt volgens het schema zoals bepaald voor de balans in de bijlage bij dit besluit.


HOOFDSTUK VI
CONTROLE

Art. 43. De Vlaamse minister die het beleid inzake bejaardenzorg onder zijn bevoegdheid heeft, organiseert het toezicht en de controle op deze boekhouding. Hij kan onder meer inlichtingen en gegevens met betrekking tot de boekhouding opvragen.

Art. 44. De voorziening legt, binnen de zes maanden na de betekening van het erkenningsbesluit haar aanvangsbalans voor aan de Vlaamse minister die het beleid inzake bejaardenzorg onder zijn bevoegdheid heeft.

De voorzieningen die vóór 1 januari 1992 hun erkenningsbesluit betekend kregen moeten de aanvangsbalans uiterlijk op 30 juni 1992 voorleggen. Deze aanvangsbalans geeft de toestand van de voorziening bij het begin van het boekjaar 1992; het betreft de toestand op 1 januari 1992 na toewijzing van het resultaat van het vorig boekjaar.

Art. 45. De voorziening legt, binnen de zes maanden na de afsluiting van het boekjaar, haar jaarrekening voor aan de Vlaamse minister die het beleid inzake bejaardenzorg onder zijn bevoegdheid heeft. Deze jaarrekening wordt voor de eerste maal neergelegd met betrekking tot het boekjaar 1992.

HOOFDSTUK VII
SLOT- EN OPHEFFINGSBEPALINGEN

Art. 46. § 1. De Vlaamse minister die het beleid inzake bejaardenzorg onder zijn bevoegdheid heeft, bepaalt de rekeningen uit het rekeningenstelsel in de bijlage bij dit besluit, die per afdeling dienen opgesplitst te worden; hij bepaalt tevens de te gebruiken codes voor bovenvermelde afdelingen en stelt de toepassingsrichtlijnen vast in een handleiding.

§ 2. In uitvoering van dit besluit kan de bevoegde Vlaamse minister een vereenvoudigde toepassing door samenvoeging en synthese van posten en/of hoofdstukken van de bijlage A en B toelaten in alle voorzieningen met minder dan 40 wooneenheden of 40 woongelegenheden.

Art. 47. § 1. (niet opgenomen)
(Heft de bijlage C bij het besluit van de Vlaamse regering van 17 juli 1985 houdende de vaststelling van de normen waaraan een serviceflatgebouw, een woningcomplex met dienstverlening of een rusthuis moet voldoen om voor erkenning in aanmerking te komen op vanaf 1 januari 1992)

§ 2. De bejaardenvoorzieningen mogen vanaf de datum van inwerkingtreding van onderhavig besluit bij het begin van elk boekjaar hun boekhoudingen, jaarrekeningen en rekeningenstelsels omschakelen naar de regels die in dit besluit zijn bepaald.

Art. 48. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1989.

Art. 49. De Vlaamse minister van Welzijn en Gezin is belast met de uitvoering van dit besluit.

Bijlagen:
(niet opgenomen)