Beleidsnota 2003-2004

(uittreksel uit de beleidsnota van Minister Byttebier)

 

1.3. Het Gelijke kansenbeleid: een inclusief beleidsdomein

1.3.1. Aandacht voor ouderen en kinderen

1.3.1.1. Ouderen: gerichte acties

Ik zal een praktijkboek laten samenstellen met "good practices" over de participatie van ouderen aan het lokaal sociaal beleid en de werking van voorzieningen.

Ik wil de werking van het Centraal Meldpunt en de provinciale steunpunten voor ouderenmisbehandeling verder ondersteunen zodat aan elke Vlaamse oudere hierrond een gelijkwaardige en hoog professionele hulp- en dienstverlening kan worden aangeboden.

Het nieuwe ouderenbeleid van de Vlaamse regering respecteert de competentie van de ouder wordende volwassene . Het ziet erop toe dat ouderen niet worden gediscrimineerd en als volwaardige burgers blijven participeren aan de samenleving . Het preventiebeleid is erop gericht om het sociaal netwerk van ouderen te versterken en vereenzaming , verwaarlozing en sociaal isolement te voorkomen.

Het praktijkhandboek rond participatie zal in de komende jaren voor de lokale besturen en voorzieningen een bruikbare handleiding zijn om de deelname van ouderen aan het eigen beleid te realiseren.

...

 

1.4. Zorgen voor morgen: Het Zorgcongres van 11 december 2003

Op 11 december 2003 organiseer ik het zorgcongres "Zorgen voor morgen?!". Eigenlijk vormt dit congres een hoogtepunt in een proces dat eind 2002 werd opgestart. Het proces werd gelinkt aan het project Kleurrijk Vlaanderen en wil bakens uitzetten voor het behoud en de verdere ontwikkeling van de zorgzame samenleving. Dit lange termijn perspectief verantwoordt, mede in aansluiting met de doelstellingen verwoord in het Pact van Vilvoorde, een aanpak over de verschillende sectoren heen. Het is echter even belangrijk dat gedurende het ganse proces aandacht gaat naar beleidsaanbevelingen in verband met de specifieke noden van de verschillende doelgroepen (ouderen, kinderen, personen met een handicap, …).

Aanleiding voor het zorgcongres is de perceptie van een veranderende vraag naar zorg in de bevolking. De verandering in de zorgvraag heeft diverse aspecten:

Het vermoeden van een stijging van de vraag naar zorg omwille van demografische en maatschappelijke ontwikkelingen. Beide ontwikkelingen leiden tot een toename in het aantal personen die in mindere of meerdere mate zorgafhankelijk worden én tot een vermindering in de mogelijkheid/ wenselijkheid om deze zorg uitsluitend te laten opnemen door de naaste omgeving van de zorgbehoevende personen.

Het vermoeden van een kwalitatieve verandering in de zorgvraag omwille van culturele processen. Deze ontwikkeling leidt tot meer assertieve zorgvragers en tot een vraag naar meer geïndividualiseerde zorg.

Het vermoeden dat de huidige mechanismen van zorgverlening niet zullen volstaan om tegemoet te komen aan de toenemende en veranderende zorgvraag. Het betreft zowel de financiële en materiële middelen, de "juridisch-ethische" infrastructuur en de "interactionele" infrastructuur (de geplogenheden in de interactie tussen zorgverlener en zorgvrager).

De eerste doelstelling van het zorgcongres is om de veronderstellingen te nuanceren. De input vanuit het relevante wetenschappelijk onderzoek is hierbij cruciaal. Maar even essentieel is de aanvulling van deze wetenschappelijke kennis door de kennis, aanwezig in het veld.

De tweede doelstelling van het zorgcongres is het ontwikkelen van een strategisch actieplan dat gericht is op middellange termijn. Aan de financiering van de materiële en immateriële middelen zijn grenzen, althans in de huidige vormgeving. Bovendien worden er steeds meer vragen gesteld betreffende rechten en plichten van zorgvrager en zorgverlener.

Tenslotte komen de traditionele interacties tussen zorgvrager en zorgverlener onder druk te staan. Uitdaging is om na te gaan met welke middelen en op welke manier voldoende en kwaliteitsvolle zorg kan worden gemobiliseerd, binnen de context van een stijgende én veranderende zorgvraag. We moeten nadenken over het juridisch-ethisch zorgkader voor de toekomst, de psychosociale effecten van de zorgrelatie en hoe we met al deze nieuwe ontwikkelingen zullen omgaan, bijvoorbeeld door de zorg als een nieuw sociaal risico te beschouwen.

Beide doelstellingen worden bereikt via het op gang brengen van reflectie bij deskundigen en bij de bevolking. Een reflectiecommissie werkt de krachtlijnen uit; themacommissies behandelen één specifieke invalshoek. De congrescommissie stuurt o.l.v. J. Van Steenberge.

Het zorgcongres wordt wetenschappelijk begeleid door het zorgcongresteam (olv Th. Jacobs & F.Deven, CBGS).

Op 11 september werd een voorlopig punt gezet achter de werkzaamheden van de themacommissies. Deze werkzaamheden resulteerden in een aantal rapporten die verwerkt werden tot 1 visienota per themacommissie. Deze visienota’s werden op zich samengevat tot één synthesenota. Zowel de rapporten van de themacommissies als de synthesenota zijn ter beschikking bij CBGS en zullen op 11 december verspreid worden. Bovendien hebben de themacommissies een vijftal experten verzocht een aantal prioritaire thema’s verder uit te werken.

Ondertussen werden door CBGS twee postenquêtes uitgevoerd:

Zorg in Vlaanderen. Postenquête bij personen van 25 tot 64 jaar

Mantelzorg in Vlaanderen. Postenquête bij mantelzorgers van 25 tot 79 jaar

Telkens werd een steekproef van 4000 personen bevraagd. Momenteel worden deze resultaten verwerkt, zodat zij klaar zijn voor publicatie op het zorgcongres van 11 december. Op vandaag hebben we wel zicht op de respons-resultaten die opvallend hoog liggen. Voor de zorgenquête konden van de 4000 geselecteerde adressen, er 3910 in aanmerking genomen worden. Daarvan vulden 3087 (79%) geadresseerden de enquête in, waarvan er 2920 (75%) formulieren bruikbaar zijn voor analyse. Voor de mantelzorgenquête zijn de responsresultaten nog beter. Van de 4000 aangeschreven adressen, kwamen er 3668 in aanmerking.

Daarvan vulden 3052 (83%) personen de enquête in en zijn er 2864 (78%) bruikbaar voor analyse.

In oktober en november van 2003 wordt bovendien werk gemaakt van een toetsing van de synthesenota aan verschillende specifieke doelgroepen in onze samenleving. Via afzonderlijke werkgroepen zal gestreefd worden naar de ontwikkeling van één gemeenschappelijke visie die moet aangeven welke actiepunten naar voor geschoven worden door bijvoorbeeld personen met een handicap en chronische ziekte , ouderen, allochtonen, kinderen, vrouwen en armen.

Deze vier elementen: discussies in themacommissies, postenquêtes, expertenrapporten en doelgroepenvisie zullen op zich via het congres van 11/12 zelf maar eveneens via de website van Kleurrijk Vlaanderen becommentarieerd kunnen worden door elke Vlaamse burger. Dit brede draagvlak zal mij in staat stellen, aansluitend bij het zorgcongres, een gefundeerd actieplan op te stellen rond "zorgen voor morgen".

 

2.6. Ouderen- en thuiszorgbeleid

 

Ik wil, in samenspraak met de ouderenverenigingen en lokale dienstencentra, ouderen aanmoedigen om zich ook na hun 65ste verder te ontplooien door cursussen te volgen, aan actieve ontspanning buitenhuis te doen of vrijwilligerswerk op te nemen.

 

Ik zal tevens acties ondernemen rond gezonde voeding, interculturele en intergenerationele solidariteit . Ik doe hierbij een beroep op de medewerking van het Ouderenoverlegkomitee (OOK), de koepel van alle ouderenorganisaties.

 

In haar beleidsnota stelde mijn voorgangster, minister Mieke Vogels dat zij komaf wenste te maken met de ongenuanceerde, deficitaire visie waarbij ouder worden teveel gelijkgesteld werd met ziekte en aftakeling.

 

Het nieuwe ouderenbeleid van de Vlaamse regering vertrekt vanuit de uniciteit, de competenties en de kracht van de ouder wordende mens in zijn sociale context.

 

Het geeft de ouderdom opnieuw een eigen en betekenisvolle plaats in het geheel van het menselijk bestaan alsook in de samenleving. Op die manier kunnen wij de enorme rijkdom aan kennis, capaciteiten, levenservaring en wijsheid waarover ouderen beschikken ter beschikking blijven stellen van de samenleving.

 

Het gaat om een beleid dat erop toeziet dat ouderen als volwaardige burgers blijven participeren in een samenleving van alle leeftijden.

 

Om de doelstellingen te realiseren zal de positie van het OOK verder worden versterkt. Dit moet uitmonden in een Vlaams ouderenbeleidsplan dat een kader biedt voor maatregelen binnen alle beleidsdomeinen.

 

De systematische samenwerking tussen ouderenverenigingen, lokale dienstencentra en de steunpunten voor vrijwilligerswerk is de beste garantie voor het verder stimuleren van "het actief ouder worden".

 

Pleiten voor een actieve ouderdom betekent niet dat wij politiek maatschappelijk geen oog zouden hebben voor de kwetsbare ouderen. Ouderen hebben recht op een toegankelijke zorg.

 

Ik wil begin 2004 aan de Vlaamse regering ontwerpbesluiten voorleggen die de bestaande regelgeving ten aanzien van rusthuizen, serviceflats en thuiszorgvoorzieningen moeten optimaliseren.

 

De meerderheid van de Vlaamse residentiële ouderenvoorzieningen levert goed werk. Een klein deel ervan blijft kampen met serieuze financiële problemen of is niet in orde met de gestelde kwaliteitsnormen.

Ik kan deze misbruiken niet tolereren en zal blijven consequent optreden ten aanzien van deze probleemvoorzieningen.

Het budget voor gezinszorg zal verder worden verhoogd en de diensten voor gezinszorg zullen ook in 2004 worden aangemoedigd om crisishulp te voorzien en hun dienstverlening de klok rond aan te bieden.

 

De vraag naar thuiszorg neemt nog altijd toe.

 

Het regeerakkoord stelde dat het gamma aan thuiszorg wordt ondersteund en uitgebreid.

 

Zorgbehoevenden moeten de kans krijgen om zolang mogelijk in de eigen vertrouwde omgeving te blijven wonen. De complementariteit tussen thuiszorg, residentiële zorg en ziekenhuiszorg dient te worden versterkt.

 

In deze context zal het ouderenzorgbeleid waarin de zorgvraag van de gebruiker het uitgangspunt is, verder worden ontwikkeld.

 

De hefbomen van dit beleid zijn:

preventie;

van een aanbod naar een behoeftengestuurd ouderenbeleid;

een toegankelijke samenleving, toegankelijke voorzieningen;

de rol van de overheid in het aanbod;

mantelzorgers en vrijwilligers naast en samen met professionele zorgverleners;

ouderenzorg op maat: de minst beperkende hulp- en dienstverlening.

 

De nieuwe regelgeving inzake rusthuizen, serviceflats en thuiszorg biedt het kader om in de volgende jaren de positie van de gebruikers en mantelzorgers te versterken, de kwaliteit en toegankelijkheid van de hulp- en dienstverlening te verhogen, consequenter op te treden bij het niet naleven van minimale kwaliteitsnormen en de brandveiligheidsnormen te verbeteren.

 

De thuiszorg- en residentiële voorzieningen zullen binnen de regio steeds meer structureel gaan samenwerken.

Wat betreft de met redenen omklede motie tot besluit van de op 10 oktober 2002 door mevrouw Sonja Becq in commissie gehouden interpellatie tot mevrouw Mieke Vogels, Vlaams minister van Welzijn, Gezondheid, Gelijke Kansen en Ontwikkelingssamenwerking, over de sluiting van rusthuizen, kan ik aangeven dat een verhoogde inspraak van rusthuisbewoners en hun omgeving en een versterking van het management van rusthuizen hierbij belangrijke aandachtspunten zijn.

 

De erkende rusthuizen zullen hun vergunning op een zichtbare plaats uithangen en de inspectieverslagen ter beschikking stellen voor alle belanghebbenden.

 

De lokale dienstencentra zullen verder uitgroeien tot lokale informatie- en adviespunten met betrekking tot zorg. Zij ondernemen acties die het sociaal netwerk van oudere personen ondersteunen of versterken en de vervreemding, vereenzaming en afhankelijkheid voorkomen of wegnemen.

 

3.1.7. Motie met betrekking tot de veteranenziekte (legionellose)

Wat betreft de met redenen omklede motie van de heer Jan Van Duppen in commissie gehouden interpellatie over de toepassing en uitvoeringsmodaliteiten van het legionellabesluit van de Vlaamse regering van 22 november 2002, goedgekeurd op 24/05/2003, is opdracht gegeven aan de administratie gezondheidszorg om er uitvoering aan te geven behalve voor punt 2°, dat in de uitvoering van het decreet betreffende het preventief gezondheidsbeleid moet worden opgenomen.

3.3. Eerstelijnsgezondheidszorg

Om de eerstelijnsgezondheidszorg verder uit te bouwen en met het oog op een coherente structuur, wordt in Vlaanderen een kaderdecreet betreffende de eerstelijnsgezondheidszorg en de samenwerking tussen de zorgaanbieders, in het Vlaams Parlement behandeld.

Naast een omschrijving van de opdrachten van de eerstelijnsgezondheidszorg voorziet het ontwerpdecreet een aantal initiatieven:

Samenwerkingsverbanden op niveau van de praktijkvoering in het kader van de eerstelijnsgezondheidszorg.

Ondersteunende partnerorganisaties.

Samenwerkingsinitiatieven eerstelijnsgezondheidszorg (SEL).

Daarenboven geeft dit ontwerp een decretale basis voor initiatieven zoals de palliatieve netwerken en de SIT's.

Op veel plaatsen ontstaan, op niveau van de praktijkvoering, spontaan diverse vormen van samenwerking. Met het decreet betreffende de eerstelijnsgezondheidszorg is het de bedoeling om de Vlaamse overheid de mogelijkheid te geven diverse vormen van samenwerkingsverbanden op niveau van de praktijkvoering te erkennen en te subsidiëren. Hierbij zal het vooral gaan om de drempels tot het vormen van samenwerkingsverbanden te verlagen zonder een bepaald type van samenwerking op te leggen. Het kan gaan van een netwerk van afzonderlijk gevestigde praktijken over monodisciplinaire groepspraktijken tot multidisciplinaire wijkgezondheidscentra.

Een uitbouw van de eerstelijnsgezondheidszorg veronderstelt ook ondersteuning die het niveau van de praktijkvoering en van de lokale samenwerking overstijgt. Daarom voorziet het ontwerpdecreet de mogelijkheid tot erkenning en subsidiëring van ondersteunende partnerorganisaties en netwerken (vb. rond dementie, palliatieve zorgen, bepaalde chronische aandoeningen, …). Belangrijk is dat deze niet zelf de zorgbehoefte bij de zorgvrager invullen, maar wel de locale zorgverlening de nodige ondersteuning geven.

Een derde luik in het ontwerpdecreet regelt de erkenning en subsidiëring van samenwerkingsinitiatieven eerstelijnsgezondheidszorg (SEL). Er is doelbewust voor een nieuwe terminologie gekozen omdat noch ‘GDT’, noch ‘SIT’ de juiste lading dekt. Het gaat om verenigingen zonder winstoogmerk waarin alle (vertegenwoordigers van) aanbieders van eerstelijnszorgen werkzaam in een bepaald werkgebied, samenwerken om de eerstelijnsgezondheidszorg te optimaliseren. De samenwerkingsinitiatieven eerstelijnsgezondheidszorg zullen dus zelf geen zorgen verstrekken in de strikte zin van het woord, maar zullen wel de samenwerking tussen alle betrokken partners, mantelzorgers en vrijwilligers inbegrepen, bevorderen binnen een bepaald werkgebied.

De diensten voor gezinszorg, huisartsen, lokale dienstencentra, OCMW, rusthuizen, verpleegkundigen en vroedvrouwen en de ziekenfondsdiensten zijn de minimale partners van een SEL.

Door het decreet betreffende de eerstelijnsgezondheidszorgen en de samenwerking tussen de zorgaanbieders zullen de middelen die vanuit de federale overheid en de Vlaamse overheid ter beschikking worden gesteld voor de goede samenwerking in het kader van de eerstelijnsgezondheidszorg worden gebundeld op éénzelfde uitvoeringsniveau, in éénzelfde entiteit. Dit komt de efficiëntie ten goede.

 

3.6. Gegevensstromen

3.6.1. Gegevensaanvoer vanuit de Kruispuntbank voor Sociale Zekerheid en protocolakkoord van 29 maart 2000 inzake gegevensuitwisseling in de gezondheidszorg

Een van de belangrijkste doelstellingen in de gegevensverzameling is de optimalisering van het gebruik van bestaande registraties en databanken, waardoor een rechtstreekse (dubbele) bevraging van de voorzieningen, de zorgverstrekkers en de burger kan worden beperkt. In dat kader zullen de mogelijkheden en voorwaarden worden onderzocht voor het afsluiten van een overeenkomst met de Kruispuntbank voor de Sociale Zekerheid voor de toelevering van een pakket van gegevens. In eerste instantie zullen de gevraagde gegevens betrekking hebben op de ondersteuning van operationele taken in het kader van de programmatische borstkankerscreening en het vaccinatiebeleid en op de ontwikkeling van beleidsinformatie op het vlak van personeelsgegevens van de gezondheidsvoorzieningen en het aantal zorgbehoevende bejaarden volgens Riziv-forfait in de bejaardenzorg en de thuiszorg. Tevens zal worden nagegaan of via datzelfde gegevensspoor ook een kwaliteitscontrole van de verwerking van de geboorte- en overlijdensaangiften kan worden uitgewerkt, door gegevens te betrekken vanuit het rijksregister.

 

3.6.6. Decreet betreffende het gezondheids-informatiesysteem

Momenteel verloopt de gegevensuitwisseling tussen zorgverstrekkers in de Vlaamse gezondheidszorg disparaat en bestaat er geen afdoend juridisch kader voor het verzamelen en verder verwerken van gezondheids(zorg)gegevens voor beleidsondersteunende doeleinden.

Het decreet komt hieraan tegemoet en schept het kader voor een gezondheidsinformatiesysteem met twee dimensies:

het operationele informatiesysteem beoogt gegevensstromen te optimaliseren die zich situeren in de context van de individuele zorgverlening, met het oog op het verzekeren van de continuïteit en de kwaliteit van de zorgverlening;

het epidemiologische informatiesysteem moet toelaten om de verzameling en verdere verwerking van gezondheids(zorg)gegevens voor beleidsdoeleinden te optimaliseren en registers beter op elkaar af te stemmen. Tegelijk beoogt het een kader te creëren om, met respect voor de private levenssfeer, een koppeling van verschillende gegevensbestanden mogelijk te maken.

Op 25 april 2003 hechtte de Vlaamse regering haar principiële goedkeuring aan het voorontwerp van decreet, dat vervolgens voor advies werd voorgelegd aan de Vlaamse Onderwijsraad, de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen en de Commissie voor de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer. Momenteel wordt het ontwerp aangepast om tegemoet te komen aan een aantal opmerkingen en suggesties in deze adviezen en aan de ondertussen gewijzigde privacywetgeving. Beoogd wordt het ontwerpdecreet in 2004 bij het Vlaams parlement in te indienen.

 

4.1. Kaderdecreten welzijn en gezondheid

4.1.1. Zorgregiodecreet

Het decreet van 23 mei 2003 dat de indeling van het Vlaamse grondgebied in generieke en hiërarchisch gestructureerde zorgregio’s regelt, werd op 6 juni 2003 in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd.

Ik ben er mij terdege van bewust dat de implementatie van het zorgregiodecreet in een aantal sectoren geen sinecure zal zijn en ongetwijfeld een ruim in de tijd gespreide transitie zal vergen.

Het model van de zorgregio’s is bovendien op zich nog geen zorgstructuurplan, maar alleen een instrument dat moet toelaten een zorgstructuurplanning uit te werken die een optimale spreiding van de voorzieningen waarborgt en die de leidraad kan zijn voor het programmeren ervan en het geografisch afbakenen van samenwerkingsverbanden. Daartoe moet het model eerst gevoed worden met objectieve indicatoren die de zorgbehoeften op eenduidige wijze in kaart brengen (bvb. bevolkingsomvang, geboortecijfers, sterfte- en ziektecijfers, sociaaleconomische parameters, welzijnsindices, incidentie van bepaalde problemen). Vervolgens kan het bestaande zorgaanbod getoetst worden aan het gewenste, eventueel rekening houdend met criteria zoals minimumdraagvlak of voor de cliënt aanvaardbare afstand.

In 2003 werd voor de sector gezondheidszorg reeds een aanvang gemaakt met voorbereidende analyses, waarbij wordt nagegaan voor welke zorgsectoren een gebiedsafbakening zinvol kan zijn, op welk niveau van het zorgregiomodel een dergelijke indeling zich zou kunnen situeren, welke indicatoren gehanteerd kunnen worden, welke de obstakels zijn voor een implementatie van het zorgregiomodel voor bepaalde zorgsectoren en welke de kloof is tussen de actuele en de gewenste of optimale zorginvulling. Deze analyses zullen in 2004 worden voortgezet, zodat met de verschillende zorgsectoren en waar nodig ook met de federale overheid in overleg kan worden getreden met op evidentie gesteund materiaal.

Voor de welzijnssector zullen vergelijkbare analyses worden gemaakt vanaf 2004.

4.1.2. Kwaliteitsdecreet Welzijn & Gezondheid

Het nieuwe decreet betreffende de kwaliteit van de gezondheids- en welzijnsvoorzieningen is een feit. Het decreet benadrukt de zelfevaluatie, of de wijze waarop de voorziening het eigen kwaliteitsbeleid zélf evalueert. Het is de taak van de overheid om erover te waken dat én hoe de voorzieningen werk maken van een kwaliteitsbeleid.

De werkzaamheden met betrekking tot de concretisering van het kwaliteitsbeleid zijn in volle gang. De implementatie van het kwaliteitsdecreet zal stapsgewijs, per sector én in overleg met de betrokken sector gebeuren. Er werd geopteerd om het nieuwe decreet eerst uit te werken voor de sector algemene en universitaire ziekenhuizen, vervolgens voor de sector psychiatrische ziekenhuizen, samen met categorale ziekenhuizen en tenslotte voor de sector geestelijke gezondheidszorg.

Momenteel loopt een wetenschappelijk onderzoek naar klinische performantie – indicatoren voor de algemene en universitaire ziekenhuizen. Verwacht wordt dat deze studie tegen oktober ’03 zal kunnen worden afgerond. In 2004 zullen relevante klinische performantie – indicatoren voor de categorale en psychiatrische ziekenhuizen ontwikkeld worden.

Er werd een overlegplatform gecreëerd met de sector. Een vertegenwoordiging van de verschillende beroepscategorieën (management, verpleegkunde, medische discipline, …) participeren aan de besprekingen omtrent de concrete invulling van het nieuwe decreet. Door de keuze voor een multidisciplinaire samenstelling wil de overheid benadrukken dat kwaliteitsbeleid een organisatiebeleid is, gedragen door alle actoren en niet enkel door één of meerdere kwaliteitscoördinatoren. Ik verwacht dat het uitvoeringsbesluit voor de algemene en universitaire ziekenhuizen zal kunnen worden in voege gebracht tegen januari 2004. Deze nieuwe informatie zal gecommuniceerd worden met de sector door de organisatie van een communicatiedag.

Terwijl de categorale ziekenhuizen, de psychiatrische ziekenhuizen en de Centra Geestelijke Gezondheidszorg, in afwachting van het in uitvoering brengen van het decreet, het komende jaar nog zullen meten volgens de methodologie van het eerste decreet, zal 2004 voor de algemene en universitaire ziekenhuizen als een ‘overgangsjaar’ tussen de twee decreten worden beschouwd. In dit jaar dienen deze voorzieningen een evaluatie te maken van het gevoerde kwaliteitsbeleid sinds 1997. Deze evaluatie moet de link zijn naar het nieuwe decreet. Het zal bepalend zijn om het kader te schetsen voor het te voeren beleid inzake de kwaliteit t.o.v. de gebruiker, de kwaliteit t.o.v. de medewerker, de algemene en de klinische performantie. De effectieve metingen zullen starten vanaf 2005. Door het opleggen van een minimum aantal indicatoren en ratio’s, vrij te kiezen uit een set die de overheid aanreikt, moet de overheid in staat zijn om een terugkoppeling te doen van geaggregeerd cijfermateriaal aan de sector. Om deze feedback mogelijk te maken zal het informaticapakket met betrekking tot de IZAG databank van de administratie moeten worden aangepast. Daarnaast moet het, vanuit de verzamelde data, mogelijk zijn om informatie te verschaffen aan het parlement over de aspecten van zorg die een bijzondere maatschappelijke waarde hebben.

Door de weg die in 1997, bij de invoering van de kwaliteitsdecreten inzake welzijns- en verzorgingsvoorzieningen, werd ingeslagen, verder te bewandelen, wordt geprobeerd om het op gang gekomen dynamisme inzake de zorg voor de kwaliteit in de verzorgingsvoorzieningen te behouden en verder aan te moedigen. Door het opdrijven van het overleg met de sectoren, worden de zwaktes uit de vorige decreten weggewerkt en de gedragenheid door de betrokken actoren geoptimaliseerd. De oprichting van een centrum voor kwaliteit moet ervoor zorgen dat er van overheidswege een optimale ondersteuning en begeleiding van de verschillende sectoren wordt geboden.

Voor de welzijnssector wordt vanaf 2004 aan een vergelijkbaar uitvoeringsstramien gewerkt.

4.2.Vlaams Infrastructuurfonds VIPA

Sinds 1999 tot op datum van 1 oktober 2003 werden subsidiebeloftes toegekend voor een totaal bedrag van ruim 546 miljoen €. Hierbij werd zowel in nieuwbouw als in renovatieprojecten geïnvesteerd, waren goed voor 191 projecten.

4.2.1. Ouderen- en thuiszorgsector

In de ouderen- en thuiszorgsector werd in de periode van 2000 tot op vandaag circa 100 miljoen euro besteed aan nieuwbouwprojecten, circa 14 miljoen euro aan renovatieprojecten en circa 70 miljoen euro aan gecombineerde nieuwbouw + renovatieprojecten.

Door de vergrijzing van onze bevolking en het toenemend zorgprofiel van de rusthuisbewoners is er een zeer grote vraag ontstaan in de sector naar bouwsubsidies zowel voor residentiële woongelegenheden als voor de thuiszorgondersteunende diensten (centra voor kortverblijf, dagverzorgingscentra, lokale dienstencentra). Niettegenstaande de inspanningen die de jongste jaren werden geleverd om het nodige budget hiervoor ter beschikking te stellen, blijft de vraag groter dan de beschikbare middelen. Het blijft een uitdaging om voor deze gerechtvaardigde vraag een passend budgettair antwoord te vinden.

 

4.2.4. Expertencommissie

Bij de bespreking van de begrotingscontrole 2002 en in voorbereiding van de begrotingsopmaak 2003 heeft de Vlaamse regering mij gelast een expertencommissie aan te stellen. Haar opdracht bestaat erin om een plan op te stellen dat accurate oplossingen biedt voor de problemen waarmee het VIPA als beleidsinstrument en vooral als financieringsinstrument wordt geconfronteerd in de ziekenhuis- en rusthuissector.

In uitvoering van deze regeringsbeslissing heeft de expertencommissie in mei 2003 haar eerste deelrapport afgewerkt. Dit rapport bevatte de eerste bevindingen en aanbevelingen voor de ziekenhuissector. In 2004 zullen deze bevindingen verder getoetst moeten worden en zal via een pilootproject de mogelijkheid van publiek-private samenwerking moeten uitgetest worden op het veld. Daarnaast zal de expertencommissie ook dienen verder te werken aan een doorlichting van de ouderensector en het voorstellen van mogelijke oplossingen of alternatieven voor de budgettaire problematiek die zich ook in deze sector stelt.

4.2.5. Ecologisch bouwen

Vanaf 1 juli 2003 worden minimumeisen i.v.m. ecologisch bouwen opgelegd aan alle voorzieningen die in de VIPA-procedure willen instappen.

De evaluatiecriteria ecologisch bouwen worden beschreven in de omzendbrief van 29 april 2003.

De verdere opvolging van deze criteria bij de realisatie van de gesubsidieerde projecten blijft een opdracht voor 2004.

4.4. Vrijwilligers

Vrijwilligerswerk is en blijft belangrijk in de sectoren van Welzijn en Gezondheid. Ze zijn het menselijk kapitaal waar een zorgzame samenleving nood aan heeft. Niet alleen via de vele autonome vrijwilligersorganisaties maar ook via de zogenaamde ingebouwde vrijwilligers die zich inzetten in voorzieningen en instellingen, wordt er een belangrijke bijdrage geleverd aan het beantwoorden van de vele zorgvragen in onze samenleving.

Vrijwilligers in organisaties en instellingen zoals Slachtofferhulp, Kind en Gezin, rusthuizen, buurthuizen en ziekenhuizen, nemen een unieke plaats in in de welzijns- en gezondheidssector en zijn bijgevolg een meerwaarde voor een zorgzaam Vlaanderen.

Voor de ondersteuning van zowel autonoom als ingebouwd vrijwilligerswerk subsidieer ik sinds het internationaal jaar voor de vrijwilliger in 2001, bovenop het Vlaams Steunpunt Vrijwilligerswerk, ook de provinciale steunpunten vrijwilligerswerk en het Punt in Brussel.

De steunpunten zijn voor vrijwilligersorganisaties een partner in het vrijwilligerswerk Ze vormen een kruispunt van informatie - en ervaringsuitwisseling, fungeren als aanspreekpunt voor vrijwilligersorganisaties en overheden en verzorgen promotie en sensibilisering van vrijwilligerswerk op het lokale en provinciale niveau.

Omdat ik het thema vrijwilligers ook na het afsluiten van het internationaal jaar van de vrijwilliger hoog op de agenda wil houden, wil ik naast de continuering van de structurele financiële ondersteuning van de provinciale steunpunten, in 2004 bijkomende aandacht schenken aan de 50-plussers binnen de groep van de vrijwilligers.

In het kader van zorg is de groei van de 50-plussers een troef. Deze groep van mensen beschikt over een enorm potentieel op het vlak van knowhow, levenservaring, maturiteit en zijn dus perfecte partners in het uitbouwen van concrete oplossingen voor nieuwe zorgvragen.

Om aan de behoefte aan zorg te voldoen, wordt nu reeds in grote mate beroep gedaan op heel wat 50-plussers die vrijwilliger zijn. In de toekomst vormen zij een groep van mensen die de kansen en tijd krijgen om zorgtaken als vrijwilliger op zich te nemen.

In samenwerking met de provinciale steunpunten en het Vlaams Steunpunt vrijwilligerswerk wil ik in 2004 via een campagne en gerichte acties aandacht hebben voor de 50-plusser als vrijwilliger. Hierbij zal ik mij vooral richten naar werknemers aan het einde van hun loopbaan. Deze invalshoek zal ingebed worden in het vormingsaanbod van de steunpunten vrijwilligerswerk.

Tot slot wens ik de promotie van een vrijwilligersbeleid binnen een professionele organisatie, instelling of voorziening in de welzijns- of gezondheidssector ook in 2004 verder te zetten.

4.5. Lokaal sociaal beleid

In 2004 zet ik ‘lokaal sociaal beleid’ op de Vlaamse en lokale politieke agenda door middel van de uitvoering van het decreet lokaal sociaal beleid en het opzetten van nieuwe acties in het kader van het Vlaams actieplan lokaal sociaal beleid. De publicatie van een praktijkboek en startersovereenkomsten zijn enkele voorbeelden.

In opvolging van het regeerakkoord, mijn beleidsnota en de voorstellen uit de resolutie van het Vlaams Parlement van 10 juli 2001 werd in 2003 verder geïnvesteerd in de randvoorwaarden om een goed lokaal sociaal beleid mogelijk te maken.

Dit vertaalde zich concreet in het oprichten van een cel lokaal sociaal beleid binnen de administratie, de uitvoering van het actieplan lokaal sociaal beleid waarin intervisie, ervaringsuitwisseling en praktijkondersteuning centraal staan en in het indienen van het ontwerp-kaderdecreet lokaal sociaal beleid in het Vlaams parlement. Uiteraard is dit ontwerpdecreet het richtsnoer voor mijn beleid ter zake in 2004.

Het ontwerp van decreet Lokaal Sociaal Beleid beoogt de erkenning van de sociale grondrechten voor alle burgers. Hoewel die grondrechten voor elke burger dezelfde zijn, is de toegang ertoe niet vanzelfsprekend. Die ongelijkheid moet weggewerkt worden en dit is zowel een kerntaak voor het Vlaamse bestuursniveau als voor de lokale besturen. Lokale besturen staan immers het dichtst bij de burger en zijn daarom het best geplaatst om de rechten van burgers mee te verdedigen.

Het ontwerp van decreet wil het welzijnslandschap opnieuw overzichtelijk maken, voor burgers die de weg er niet in vinden. Kwaliteitsvolle dienstverlening vormt de belangrijkste doelstelling. Het ontwerp van decreet formuleert daartoe een visie op het sociaal beleid die breder gaat dan het zogenaamde ‘klassieke’ welzijns- en gezondheidsbeleid.

Ik zie in deze context als centrale opdracht voor de Vlaamse overheid de lokale besturen hanteerbare en efficiënte beleidsinstrumenten aan te reiken en dit met respect voor de lokale autonomie. Het ontwerp van decreet geeft dan ook een grote verantwoordelijkheid aan lokale besturen in de beleidsvoering.

Omwille van hun democratische legitimiteit zijn het gemeentebestuur en het OCMW het best geplaatst om de lokale beleidsdynamiek verder aan te sturen én de samenwerking tussen alle partners – publieke, semi-publieke, private – te coördineren.

Om dit alles te realiseren is het ontwerp van decreet op vier pijlers gebouwd:

de afstemming en samenwerking tussen gemeente en OCMW bevorderen en de introductie van één lokaal sociaal beleidsplan;

de coördinerende rol van het lokaal bestuur verankeren;

de realisatie van een éénloket- en doorverwijsfunctie;

de samenwerking tussen alle actoren, publiek, semi-publiek en privaat.

Het ontwerpdecreet heeft enkele specifieke kenmerken. Kenmerken die van belang zijn om de meerwaarde ervan te kunnen duiden. Zo geeft het ontwerpdecreet niet enkel opdrachten aan de lokale besturen en actoren maar ook aan de administraties van de Vlaamse Gemeenschap. Ik vermeld hier de uitdaging om een planlastvermindering te realiseren. Dit betekent een grondige evaluatie van de planningsverplichtingen die vandaag door verschillende administraties aan lokale besturen in alle maten en gewichten worden opgelegd.

Het ontwerpdecreet lokaal sociaal beleid is een kaderdecreet. Het is op zich geen eindpunt maar, naar analogie van het kwaliteitsdecreet, de aanzet tot een besluitvormingsproces waarin sectorale regelgeving(en), binnen de filosofie van dit decreet, na overleg met alle betrokkenen, wordt aangepast. Ook de ruimte die met dit ontwerpdecreet geboden wordt om op maat van de gemeente te werken is een illustratie van het feit dat dit een kaderdecreet is.

Tot slot is dit decreet niet hét enige beleidsinstrument van waaruit het Vlaamse beleid ter zake vertrekt. De cel lokaal sociaal beleid binnen de administratie zet acties op om binnen de filosofie van het ontwerpdecreet de bestaande lokale dynamiek te ondersteunen en te versterken. Ik plaats deze wisselwerking tussen het decretale gebeuren en concrete acties centraal in mijn beleid.

De acties in kwestie zijn gebundeld in een Vlaams actieplan lokaal sociaal beleid. Een actieplan dat vertrekt vanuit de ervaringen met de open methode van coördinatie die de Europese commissie hanteert, de ervaringen met het kwaliteitsdecreet en de introductie van het Nieuwe OCMWbeleidsinstrument (NOB). Begrippen als intervisie, ervaringsuitwisseling, maatwerk, responsabilisering en ondersteuning vormden bij het uittekenen van de verschillende acties de leidraad.

De meest in het oog springende actie in 2004 is het afsluiten van startersovereenkomsten met lokale besturen m.b.t. de realisatie van een sociaal huis en het opzetten van een reeks aan initiatieven die de participatie aan het lokaal sociaal beleid centraal stelt.

Eén van de belangrijkste pijlers van het ontwerpdecreet vormt de ontwikkeling van de éénloket- en doorverwijzingsfunctie door middel van de realisatie van een Sociaal Huis.

Om een meer doorgeleefde invulling te geven aan dit regelgevend initiatief werd in 2003 geopteerd om op basis van ervaringsuitwisselingen tussen besturen een praktijkboek op te stellen. Bij die eerste oproep om ervaringsuitwisseling hebben meer dan 50 lokale besturen en lokale actoren gereageerd. Uiteindelijk werden er 21 besturen geselecteerd om een startersovereenkomst af te sluiten.

Het verleden heeft geleerd dat die ervaringsuitwisselingen van groot belang blijven voor het welslagen van het lokaal sociaal beleid. Ik ben er immers van overtuigd dat de ontwikkeling van een Vlaams beleid moet groeien vanuit de basis en vooral moet rekening houden met de lokale realiteit en dynamiek binnen een interactieve beleidsvoering.

Het is echter ook belangrijk dat lokale ervaringen verbreed worden naar andere lokale besturen die willen starten met dit initiatief alsook naar collega’s die dit proces al begonnen zijn.

Ik wens dan ook in 2004 opnieuw startersovereenkomsten af te sluiten en hierdoor een financiële aanmoediging en inhoudelijke ondersteuning te voorzien voor lokale besturen en actoren die reeds initiatief hebben genomen en een eind zijn gevorderd bij de organisatie van een Sociaal Huis.

Op 9 september 2003 werd in het provinciehuis van Antwerpen het startsein gegeven voor het participatietraject "Onderweg met overleg".

Donderdag 6 november 2003 werd met medewerking van het Vlaams Netwerk van Verenigingen waar Armen het Woord nemen, vzw De Link en de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten, een moment voorzien rond participatie en armoede.

Op donderdag 11 december 2003 stond de participatie van etnisch-culturele minderheden aan het lokaal sociaal beleid centraal. Dit moment werd opgezet i.s.m. het Vlaams Minderhedencentrum.

Lokaal worden reeds heel wat boeiende participatie-initiatieven opgezet. Deze studiemomenten zijn bedoeld om verdere ideeën aan te reiken. Er werd gekozen voor dit tijdstip omdat begin 2004 de gemeentelijke legislatuur immers halverwege is: tijd dus om even achteruit te kijken en plannen te maken voor de toekomst.

Ik nodig de lokale besturen dan ook graag uit een initiatief op te zetten in het voorjaar 2004 rond het thema "Onderweg met overleg?". Om het belang van participatie binnen het lokaal sociaal beleid te onderstrepen, ben ik tevens van plan om creatieve en vernieuwende initiatieven die gerealiseerd worden in 2004 te bekronen.

Zo’n acties onderstrepen immers de lokale dynamiek en de wil om de weg van een vernieuwd lokaal sociaal beleid definitief in te slaan.

Naast deze acties is 2004 het jaar waarin het decreet lokaal sociaal beleid gestaag vertaling krijgt in voelbare veranderingen op het lokale bestuursniveau.

4.6. Zorgverzekering

Zorgbehoevenden hebben ook niet-medische zorgen nodig. Daarvoor kunnen ze rekenen op mantelzorgers, professionele zorgverleners of zorgvoorzieningen. Die niet-medische kosten werden echter amper of niet terugbetaald via de ziekteverzekering, terwijl ze voor de de betrokken zorgbehoevenden soms hoog kunnen oplopen.

Dat behoort nu tot het verleden: de Vlaamse zorgverzekering, gestart op 1 oktober 2001, dekt gedeeltelijk de niet-medische kosten.

Er werd ervoor gekozen de doelgroep van zorgbehoevenden die in aanmerking kunnen komen voor uitkeringen in het kader van de zorgverzekering, geleidelijk uit te breiden. Zo kunnen de budgettaire gevolgen van de dekking van dit risico op verminderd zelfzorgvermogen onder controle worden gehouden.

Bij het begin van het systeem (op 1 oktober 2001) konden enkel de zeer zwaar zorgbehoevenden die thuis verzorgd worden in aanmerking komen voor tenlastenemingen in het kader van de zorgverzekering. Voor deze zorgbehoevenden (78.000 in 2004) bedraagt de maandelijkse forfaitaire tussenkomst voor mantel- en thuiszorg 90 euro.

Vanaf juli 2002 werd een maximale maandelijkse tussenkomst van 125 euro voorzien voor bewoners van residentiële voorzieningen die beschikken over een C-score op de Katz-schaal.

Vanaf januari 2003 werden eenzelfde forfaitaire tussenkomst voorzien voor bewoners die beschikken over een B-score. En vanaf januari 2004 zullen alle bewoners van door Vlaanderen erkende residentiële ouderenvoorzieningen een forfaitaire tussenkomst van 125 euro per maand ontvangen.

In totaliteit zullen vanaf 2004 64.500 personen een maandelijkse vergoeding krijgen in het kader van residentiële zorg.

Vanaf januari 2004 zal de Vlaamse zorgverzekering ook aantrekkelijker gemaakt worden voor inwoners van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest door aan de bi-communautaire voorzieningen de mogelijkheid te bieden een overeenkomst af te sluiten met het Vlaams Zorgfonds. Op voorwaarde dat de voorziening bereid is haar dienstverlening aan te bieden in het Nederlands zal deze voorziening gelijkgesteld worden met een door Vlaanderen erkende voorziening.

De expertencommissie die werd opgericht ter voorbereiding van de afstemming van de regelgeving van de Vlaamse zorgverzekering op de Europese regelgeving, heeft in juli 2003 haar eindrapport aan de Vlaamse regering overhandigd. Op basis van de conclusies van dit rapport zal het decreet van 30 maart 1999 aangepast worden en zullen administratieve omzendbrieven opgesteld worden om de concrete toepassing van de Europese regelgeving te verduidelijken.

De financiering van de zorgverzekering gebeurt door een jaarlijkse dotatie van 99,1 miljoen euro aan het Vlaams Zorgfonds. Daarnaast wordt een ledenbijdrage geïnd door de zorgkassen.

Deze jaarlijkse ledenbijdrage zal voor het jaar 2004 ongewijzigd blijven op 25 euro. Voor de ongeveer 500.000 personen die op 1 januari 2003 genieten van het recht op verhoogde verzekeringstegemoetkoming in het kader van de ziekteverzekering blijft de bijdrage ongewijzigd op 10 euro.

Door het hanteren van twee categorieën van bijdragebetalers is een eerste stap gezet tot het invoeren van een bijdragebetaling naar draagkracht. Op termijn dient te worden overgegaan tot een volledig inkomensgebonden financiering. Dit kan gebeuren door het invoeren van een zorgcentiem via de personenbelasting. De financiering van de zorgverzekering zal in 2004 aan een diepgaand onderzoek onderworpen worden.

Momenteel wordt het reservefonds dat wordt aangelegd om de vergrijzing van de bevolking op te vangen, gespijsd door een gedeelte van de geïnde ledenbijdragen. Dankzij de jaarlijkse dotaties van 99,1 miljoen euro die sinds 1999 aan het Vlaams Zorgfonds werden overgemaakt, zal het reservefonds per einde 2004 beschikken over een totaalbedrag van 454 miljoen euro. Dit bedrag wordt door de Vlaamse overheid op een duurzame manier belegd. 90% wordt belegd in overheidsobligaties, de overige 10% wordt belegd in ethische aandelen. Hiervoor werd met de vermogensbeheerder en met Ethibel een instrument ontwikkeld om op een voorzichtige manier ethisch te beleggen in aandelen: het E10-fonds.

Ook de subsidiëring van de zorgkassen zal in 2004 aan een grondige analyse worden onderworpen. De 7 erkende zorgkassen ontvangen gezamenlijk een forfaitair bedrag van 7.400.000 euro voor de dekking van de werkingsuitgaven voor uitvoering van de zorgverzekering. Daarnaast betaalt het Vlaams Zorgfonds aan de zorgkassen alle rechtmatig uitbetaalde sommen terug die werden betaald aan de zorgbehoevenden (90 euro per maand voor mantel- en thuiszorg; 125 euro per maand voor residentiële zorg) en aan de gemachtigde indicatiestellers (75 euro per uitgevoerde indicatiestelling).

Een studie zal moeten uitwijzen of het aangewezen is om aan de zorgkassen in min of meerdere mate financiële verantwoordelijkheid toe te kennen voor de uitbetaalde tenlastenemingen. Tevens zal nagegaan worden of bijkomende stimulansen kunnen ingebouwd worden om de interne controle van de zorgkassen te versterken, en of het nuttig kan zijn een controle op die interne controle te voorzien.

4.7. Leven en welzijn in Brussel

Mijn beleid voor het hoofdstedelijk gebied en zijn omgeving zal de komende maanden gekenmerkt worden door enkele concrete ontwikkelingen :

De zorgchecks van de Vlaamse Zorgverzekering kunnen kunnen vanaf 1 januari 2004 ook gebruikt worden door aangesloten gebruikers van de bicommunautaire privé of openbare voorzieningen waarmee de Vlaamse Regering een overeenkomst heeft afgesloten.

Daarmee is potentieel een gevoelige uitbreiding van het in te schakelen welzijnsaanbod gerealiseerd. Aangezien dit slechts kon onder de voorwaarde dat de gebruiker niet alleen behoorlijk geholpen wordt maar dat dit bovendien gebeurt in het Nederlands, is dit tegelijk een waarborg voor meer tweetaligheid. Met de erkenning van een derde rusthuis is intussen ook het aantal Vlaamse woongelegenheden in Brussel gestegen tot 235.

De VGC krijgt de opdracht - naar analogie van de provincies - om spoedig stappen te zetten tot de creatie van een regionaal ‘Meldpunt Ouderenmishandeling’.

De onderbezetting van de CAW’s in Brussel en duidelijk ook in Vlaams-Brabant zal in de toekomst op basis van objectieve criteria kunnen verholpen worden : momenteel werkt de Administratie aan een instrumentarium voor een registratie van de vereiste gegevens.

Het decreet Lokaal Sociaal Beleid is als zodanig niet toepasbaar in Brussel; ik zal niet nalaten samen met de VGC te zoeken naar een valabel alternatief.

Bij de verdere uitbouw van geregionaliseerde overlegstructuren en wachtlijsten in de gehandicaptenzorg wordt het VFSIPH gevraagd een nieuwe invulling te geven aan de samenwerking met Vlaams-Brabant en Brussel. Hiermee wil ik de aanmeldingsmogelijkheden in Brussel beter bekend en zichtbaar maken.

Tussen de gemeenschapsinstanties bevoegd voor de jeugdbijstand in de hoofdstad, is een compromis tot stand gekomen omtrent een regeling voor de maatregelen inzake plaatsing en begeleiding van Brusselse minderjarigen die voor de jeugdrechter moeten verschijnen.

Voor de gerechtelijke jeugdbescherming is nog steeds de voorbijgestreefde wet op de Jeugdbescherming van 1965 van toepassing. Een ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie zal dit in de nabije toekomst regelen. Aansluitend zal het samenwerkingsakkoord aan de Parlementen van de Gemeenschappen ter goedkeuring worden voorgelegd.

Recent gaf de Vlaamse Minister groen licht aan een project ‘Intensieve Trajectbegeleiding’ voor moeilijk opvoedbare en in problematische situaties verkerende jongeren. Boy-Kot en Minor-Ndako zijn recent erkende kleinschalige residentiële voorzieningen voor bijzondere jeugdbijstand. Laatstgenoemde verzorgt de opvang van niet begeleide buitenlandse jongeren.

De VGC is belast met de sturing van de organisaties betrokken bij de inburgering : de samenspraak moet toelaten de gespreide slagorde te overstijgen en te komen tot een nieuw gezamenlijk loket.

In afwachting van de principiële erkenning van een bijkomend gesubsidieerd kinderdagverblijf in Kuregem kunnen de initiatiefnemers via het Impulsfonds toch een ruwbouw aankopen.

Het VGC-onderzoeksproject XYZ ontving onlangs de Prijs van de Vlaamse Minister voor de ontwikkeling van een meersporenbeleid inzake buitenschoolse opvang. Dit concept krijgt momenteel realisatie in drie gemeentelijke initiatieven: deze in Koekelberg en Kuregem zijn nieuw.

Met de Franse Gemeenschap en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie werd overeengekomen dat deze laatste alle vrouwen tussen 50 en 69 jaar woonachting in het Brusselse gewest, met een tweetalige brief uitnodigt tot een onderzoek ter preventie van borstkanker. Op basis van de taalkeuze die de vrouw maakt zal de respectievelijk Gemeenschap tussenkomen in de kosten.

Mijn beleid voor welzijn, gezondheid en gelijke kansen – gemeenschapsmaterie - heeft inclusief zowel betrekking op het Vlaamse gewest als op het hoofdstedelijke gewest Brussel.

Verschillend is dat, gelet op het specifieke statuut van laatstgenoemd gebied, het beleid zich daar onrechtstreeks bij de bevolking laat ervaren. Er is het aanbod van de voorzieningen, parallel aan het beleid van andere bevoegde collega-overheden. In tegenstelling tot de onderwijs- en cultuursector was en is ons Vlaamse welzijns- en gezondheidsaanbod er nog steeds beperkt uitgebouwd. Tenslotte stelt de grootstedelijke situatie met uitgesproken achterstellings- en multiculturele kenmerken er bijzondere eisen, terwijl de stedelijke verzorgingsfuncties ten aanzien van de Vlaamse rand eveneens een adequate invulling vragen.

In het regeerakkoord bij het begin van deze legislatuur is het engagement aangegaan om voortaan 300.000 Brusselaars, hetzij één derde van de hoofdstedelijke bevolking tot haar doelpubliek te rekenen. Deze innovatie moest zijn gevolgen hebben voor de programmatie en de financiering van het voorzieningennet. De hoger beschreven ontwikkeling van het beleid inzake welzijn en gezondheid werd doorgaans ook in deze oriëntatie voor Brussel ingevuld.

Maar gelet op de aard van de noden en vooral de grote achterstand inzake aanbod is dit nog onvoldoende gerealiseerd. Daarom is het aangewezen tijdens de laatste maanden van deze legislatuur vooral voorwaarden te scheppen die de Vlaamse Gemeenschap toelaten in de toekomst op een meer evenwichtige en billijke wijze haar verantwoordelijkheid in de hoofdstad en de Vlaamse rand op te nemen zoals o.a. voor het algemeen welzijnswerk.

Haar verantwoordelijkheid heeft uiteraard betrekking op de Nederlandstaligen, die o.a. in hun hoofdstad wonen of die er hun antwoord op menselijke noden zoeken. Zij moeten er even ‘gelijke kansen’ aan zorg kunnen vinden als in het Vlaamse hinterland. Onze voorzieningen staan echter open voor iedereen die zich tot ons aanbod wendt. Aangezien tegelijk andere overheden een verantwoordelijkheid dragen, in het bijzonder de zogenaamde bicommunautaire instanties op het gewestelijke en lokale niveau, acht ik het onontbeerlijk met deze tot goede afspraken te komen voor een betere afstemming van beleid en een grotere effectiviteit. Zelfs met de gewestelijke instanties is – net zoals in het Vlaamse gewest - een goede samenwerking noodzakelijk omdat veel stadsproblemen hun oplossing moeten vinden in bevoegdheidsdomeinen als huisvesting, tewerkstelling leefmilieu en ruimtelijke ordening.

In het belang van de bevolking en vooral van de zwaksten in onze samenleving, willen wij uitnodigen en er toe bijdragen dat dit steeds meer kan op basis van evenwaardigheid en wederzijds respect. Dit betreft onder andere het gebruik van onze taal : een ethische en vaak een essentiële kwaliteitsvereiste ten aanzien van de zorgafhankelijke Nederlandstalige gebruiker, bijvoorbeeld in de hoofdstedelijke ziekenhuizen. Dergelijke coöperatie veronderstelt echter ook een wederzijdse openheid tot dialoog over een afwijkende beleidsfilosofie en ruimte voor een verschillende visie en praktijk inzake de organisatie van welzijns- en gezondheidszorg.

Tegelijk mag het duidelijk zijn dat mijn inspanningen voor Brussel inzake welzijn, gezondheid en gelijke kansen kaderen in een globaal beleid van deze Vlaamse Regering. Bij de Minister-President, bevoegd voor Hoofdstedelijke Aangelegenheden, zal ik een aangepast model van woon- en zorgvoorziening voor senioren inspireren. Het Vlaams ‘Brussel Fonds’ heeft ongetwijfeld nog méér te bieden voor welzijn en gezondheid : hiertoe zal ik voorstellen formuleren. Projecten die aspirant-(para)medici, verpleegkundigen en verzorgenden helpen in het vlot verwerven van tweetaligheid zijn o.a. te overwegen. Ook de samenspraak met mijn Collega’s van werkgelegenheid, stedenfonds, cultuur en onderwijs zal bijdragen tot de ontwikkeling van welzijn en gezondheid en het bewaken van de gelijke kansen.

De Vlaamse Gemeenschapscommissie, waarover ik het toezicht uitoefen, wil ik valoriseren in haar specifieke en onmisbare rol van intermediaire overheid in een heel aparte context.

Graag wil ik met het Collegelid, bevoegd voor Welzijn en Gezondheid afspraken maken om te komen tot een efficiënt complementair beleid. Daartoe zal regelmatig overleg worden georganiseerd om de afstemming concreet voor te bereiden en op te volgen. Intussen is, na een lange pauze, het Ambtelijk Overleg tussen de Vlaamse en VGC-Administratie heropgestart : de praktische uitvoering van onze beleidsopties zal er aan de orde komen.

Voor welzijn, gezondheid en gelijke kansen kan de VGC worden belast met taken inzake overleg, coördinatie, monitoring of regie tussen de voorzieningen. Daarmee wordt zij in feite de zesde provincie. Om praktische redenen betreft het in bepaalde gevallen een volwaardig partnerschap met de provincie Vlaams-Brabant. Tegelijk neemt de VGC vaak de taken over van de lokale overheden. Dit is onontbeerlijk wanneer de stad en de 18 andere Brusselse gemeenten omwille van hun bicommunautair statuut door de Vlaamse Regering juridisch niet aanspreekbaar zijn of wanneer zij niet op een aanbod willen ingaan. Tenslotte heeft de VGC uiteraard ook eigen verantwoordelijkheden meegekregen als uniek regiospecifiek beleidsorgaan voor de Vlaamse gemeenschapsaangelegenheden in het tweetalige hoofdstedelijke gewest.

Binnen mijn bevoegdheidsectoren zal ik systematisch alle ontwikkelingen voorafgaandelijk toetsen aan de toepasbaarheid in het hoofdstedelijke gebied en de meest passende schikkingen treffen voor implementatie. In de toekomst zal bij iedere verdere invulling van de programmatie de Brusselse opportuniteit gewogen worden aan de 300.000-norm en de uitbreidingsbudgetten zullen hierop worden afgestemd. Soms zal een eenvoudige administratieve of praktische regeling volstaan om een acuut probleem op te lossen, maar vaak zal slechts soelaas kunnen gebracht worden door een beleidsstrategie op lange termijn.

Een groter voorzieningenaanbod vergt namelijk een groeibudget voor bijkomende erkenningen en investeringen. Voorafgaandelijk zullen echter initiatiefnemers moeten gevonden worden die bereid zijn de nodige energie te besteden aan het exploreren van de kansen en de hindernissen. In Brussel zijn deze complexer dan elders. In het verleden zijn diverse pogingen o.a. in de gehandicaptenzorg reeds mislukt. Daarom wil ik nagaan of in de toekomst initiatiefnemers in hun ondernemerschap deskundig kunnen worden bijgestaan en begeleid door een ‘welzijnsbalie’.

Ik wil ook een rechtstreekse communicatielijn met het Brusselse werkveld open houden.

De Brusselse Welzijns- en Gezondheidsraad heeft ooit een pioniersrol vervult en kan momenteel met het gezag van de ’verzamelde terreindeskundigheid’ een gelegitimeerde overleg- en adviestaak waarnemen. Op 24 oktober 2001 nodigde de BWR een aantal Vlaamse beleidsverantwoordelijken uit voor een werkbezoek aan Brussel. Aanleiding was het gevoelen dat ‘Brussel’ te weinig gekend was, te weinig betrokken met een vaak moeilijk toepasbare Vlaamse regelgeving als gevolg. Aanbevelingen werden geformuleerd. Een eerste resultaat was een resolutie in het Vlaamse Parlement op voorstel van Eloi Glorieux, met als aanbeveling, bij het wetgevend en besluitvormingsproces systematisch een effectmeting te voorzien leidend tot een Brussel Effecten Rapport. De nota’s waarmee de Administratie een overzicht biedt van de ontwikkelingen in Brussel en de Vlaamse Rand laten een merkbare vooruitgang zien van het voorzieningenlandschap. Ik wil er voor zorgen dat de resterende verwachtingen o.a. inzake betrokkenheid tijdens deze legislatuur een definitieve inbedding krijgen in het Vlaamse beleid voor welzijn, gezondheid en gelijke kansen.

Ook bij andere woordvoerders uit de praktijk zal ik regelmatig mijn oor te luisteren leggen.

Wederkerig wil ik doorheen mijn inclusieve beleid, enkele aandachtspunten in de kijker brengen. Een analyse van de realiteit doet mij besluiten extra bekommerd te zijn voor de situatie van vele senioren die in de anonimiteit van de stad niet de nodige zorg vinden.

Anderen kunnen aangemoedigd worden in een vrijwilligersengagement als uitbreiding van de vaak afwezige mantelzorg. Voor de meest kwetsbare stadsgenoten is continu een meer flexibele toegankelijkheid van de zorgvoorzieningen te bewaken. En het moet mij van het hart dat een gezonder voedingspatroon zowel ‘jong’ als ‘oud’ heel wat kwel en wee zou kunnen besparen en de levenskwaliteit van velen gevoelig verhogen.

Opvolging van Resoluties en Moties :

Stuk 1201 (2001-2002) – Voorstel van Resolutie van mevrouw Brigitte Grouwels, de heren Koen Helsen en Jan Van Duppen, mevrouw Ria Van Den Heuvel en de heer Sven Gatz betreffende de uitbreiding van het aanbod voor de zorgverzekering in Brussel.

In de geest van een complementair beleid is er regelmatig gesprek tussen de Vlaamse Minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen en het Collegelid bevoegd voor Welzijn, Gezondheid en Patrimonium van de Vlaamse Gemeenschapscommissie. Dit betreft bij voorrang het bespreken van maatregelen om het Vlaams aanbod voor de zorgverzekering te versterken. Intussen heeft de Raad van State groen licht gegeven aan de Vlaamse Regering om individuele overeenkomsten af te spreken met bicommunautaire zorgvoorzieningen.

Momenteel zijn overeenkomsten met kandidaten in voorbereiding. Deze zullen dwingende voorwaarden bevatten zodat de dienstverlening in het Nederlands gebeurt. Van de Vlaamse Gemeenschapscommissie wordt verwacht dat zij meewerkt en aansluitend initiatieven neemt om het publiek omtrent de nieuwe mogelijkheden te informeren. In de begroting 2004 is rekening gehouden met de mogelijke effecten.

Stuk 1217 (2001-2002) – Voorstel van Resolutie van de heren Eloi Glorieux, Stefaan Platteau, Jan Van Duppen en Sven Gatz betreffende maatregelen om de toepasbaarheid van Vlaamse beleidsbeslissingen in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest te verbeteren.

De resolutie heeft formules aangereikt om systematisch de effecten van het Vlaams beleid in het hoofdstedelijke gebied te toetsen. Dit wordt voortaan geïmplementeerd bij het tot stand komen van elk nieuw beleidsinitiatief. Exemplarisch was de wijze waarop het ontwerp van decreet ‘Lokaal Sociaal Beleid’ werd voorbereid. In januari 2003 heeft de Minister een werkgroep ‘Brussel’ opgericht met participanten uit het werkveld, de administratie en de kabinetten van de Vlaamse Gemeenschapscommissie. De toepasbaarheid in Brussel werd juridisch en praktisch nagetrokken, gelet op de voorziene relaties met de lokale besturen en private organisaties. Op 26 mei besloot de werkgroep rekening te houden met de opstelling van de Raad van State die rechtstreekse toepasbaarheid niet mogelijk achtte. Voorgesteld werd de werkgroep te continueren om niettemin de filosofie van het decreet maximaal te concretiseren bij de systematische aanpassing van de sectorale regelgeving. Dit voorstel werd door de Vlaamse Regering overgenomen bij de goedkeuring van het voorontwerp van decreet betreffende het lokaal sociaal beleid op 20 juni 2003.