Beleidsnota 2003 Minister Mieke Vogels
Vorige maand heeft de regionale economische commissie voor Europa een ministeriële verklaring en Europese implementatiestrategie inzake veroudering aanvaard.
In het verlengde hiervan wil ik een Vlaams ouderenbeleidsplan ontwikkelen dat het kader moet creëren voor maatregen binnen alle beleidsdomeinen: arbeid, bestaanszekerheid, huisvesting, mobiliteit en verkeersveiligheid, cultuur, onderwijs, ….
Maatschappelijke vergrijzing is immers geen bedreiging maar een uitdaging en verrijking.
Ouderen moeten maximale kansen krijgen tot maatschappelijke participatie. Zij moeten zich tot op hoge leeftijd verder kunnen ontplooien en aangemoedigd worden om hun deskundigheid ter beschikking te stellen van de volgende generaties.
Het ouderenoverlegkomitee (OOK), de koepelorganisatie van alle ouderenverenigingen zal als bevoorrechte partner zeer intens worden betroken bij de ontwikkeling, uitvoering en evaluatie van dit ouderenbeleidsplan.
Meer in het bijzonder zal het OOK in 2003 actief meewerken aan actieplannen betreffende positieve beeldvorming, intergenerationele en interculturele solidariteit, sportbeoefening, ondersteuning van ouderen bij participatie aan het lokaal sociaal beleid en het dagelijkse beleid van voorzieningen en de realisatie van het digitaal platform voor ouderen.
Om deze veelheid aan opdrachten tot een goed einde te kunnen brengen voorzie ik een verhoging van de werkingstoelage aan het OOK van 97.000 euro.
In de loop van 2003 wil ik het voorontwerp van decreet betreffende de organisatie van de woonzorg en thuiszorg aan de Vlaamse regering voorleggen en in het Vlaams Parlement indienen.
Dit ontwerpdecreet dat de bestaande rustoord- en thuiszorgdecreten integreert, versterkt de positie van de gebruikers en mantelzorgers. Het hulp- en dienstverleningsaanbod dient aan te sluiten bij de vastgestelde integrale noden van de gebruiker en diens autonomie en zelfbeschikkingsrecht maximaal respecteren.
De mantelzorger is de eerste partner in de zorg. Professionele hulpverleners zullen worden aangemoedigd om optimaal rekening te houden met hun ervaringsdeskundigheid. Zij zullen er permanent op gericht zijn om de draagkracht van de mantelzorger te bewaren of te verhogen door middel van psychosociale en educatieve ondersteuning. De vereniging van gebruikers en mantelzorgers zal als prioritaire partnerorganisatie deze doelstellingen helpen.
Er zijn drie basisvoorzieningen: de woon- en zorgcentra, de diensten voor gezinszorg en de lokale dienstencentra.
Zij zullen binnen de samenwerkingsinitiatieven eerstelijnsgezondheidszorg hun aanbod op elkaar afstemmen, crisisopvang realiseren en de zorg prioritair aanbieden aan diegenen die er het meest nood aan hebben.
Rusthuizen evolueren naar woon- en
zorgcentra die aan de zorgbehoevenden uit de regio
dag-, nachtopvang, dag-, nachtverzorging en crisisopvang aanbieden.
Zij worden gestimuleerd om continu de kwaliteit van hun dienstverlening te verbeteren. De animator die de coach moet zijn van het meer emanciperend omgaan met bewoners en familieleden, zal hierbij een central rol vervullen. Hiervoor zal een Vlaamse financiering voorzien worden.
Eén aspect van de kwaliteit bij rusthuizen is natuurlijk het gebouw zelf. Omdat vele voorzieningen kampen met infrastructurele problemen heb ik een inhaalbeweging van 37,5 miljoen extra voorzien voor de bouw van ouderenvoorzieningen.
Het overgrote deel van de Vlaamse residentiële ouderenvoorzieningen levert goed werk. Een klein deel ervan, tussen 0,5 en 0,8%, kampt met serieuze financiële problemen of is niet in orde met de gestelde kwaliteitsnormen.
Omdat de levenskwaliteit van de ouderen voor mij prioritair is en misbruiken echt niet kunnen, zal ik strenger toekijken op het verlengen en geven van erkenningen. Op termijn zijn sluitingen van rusthuizen wellicht niet te vermijden. In dit geval wordt iedere sluiting begeleid door een begeleidingscommissie, onder voorzitterschap van de burgemeester, die in overleg met elke bewoner en diens familieleden naar de beste oplossing zal zoeken.
Zorgbehoevenden moeten de kans krijgen om zo lang mogelijk in het vertrouwde milieu te blijven wonen. De zorg moet bij hen thuis worden gebracht.
De diensten voor gezinszorg hebben hier een belangrijke taak te vervullen.
Om tegemoet te komen aan de groeiende vraag zal het aantal uren gezinszorg dit jaar met 125.000 worden vermeerderd. Dit is een toename van ongeveer 1%. Daarmee kunnen 600 extra personen elke week vier uur worden geholpen.
Het budget voor gezinszorg van 2000 tot 2003 is gestegen van 200 naar 267,3 miljoen euro. Dit betekent een stijging met één derde. Hierbij is zowel het aantal uren opgetrokken tot een kleine 14 miljoen, als het gesubsidieerd bedrag per uur verhoogd.
De uitbreiding van het aantal uren zal in overleg met de sector overwegend gekoppeld worden aan een drietal thema’s: de kraamzorg, aandacht voor het zieke kind en de meerlingenzorg.
Toekomstige ouders moeten de vrije keuze hebben waar en hoe ze de bevalling en bevallingsperiode willen invullen. Ze moeten de garantie krijgen dat zij bij thuis bevallen of ontslag uit de kraamkliniek op een kwalitatieve zorg kunnen rekenen voor moeder en kind, waarbij de risico’s beperkt blijven.
De diensten voor gezinszorg zullen worden aangemoedigd om die kraamzorg kwalitatief verder uit te bouwen. De vroegere autonome kraamcentra zullen vanaf 1 januari 2003 worden geïntegreerd in een dienst gezinszorg.
Om de sinds jaren opgebouwde expertise rond thuiskraamzorg vanuit die kraamcentra niet verloren te laten gaan worden expertisecentra kraamzorg opgericht. Deze expertisecentra moeten de zorg voor de kraamvrouw en haar omgeving nog beter ondersteunen, begeleiden en coördineren.
De lokale dienstencentra fungeren als lokaal informatie- en adviespunt met betrekking tot zorg. Zij bieden recreatieve en vormende activiteiten aan en stimuleren de solidariteit tussen buurtbewoners.
De aanwezigheid van 569 lokale dienstencentra verspreid over gans Vlaanderen is een absolute noodzaak voor de realisatie van een modern ouderenbeleid.
Ik heb in 2002 een uitgebreide campagne opgezet om de oprichting van bijkomende lokale dienstencentra te realiseren. Ik heb dan ook op mijn begroting van dit jaar 1.238.000 euro extra voorzien om deze sector verder te ondersteunen.
De concrete toepassing en uitbouw van een sectoroverschrijdend kwaliteitsbeleid in de gezondheids- en welzijnsvoorzieningen is een grote prioriteit. De continue verbetering van de kwaliteit van de zorg is één van mijn belangrijke bekommernissen.
In 2002 dien ik daarom een ontwerp in voor een geharmoniseerd kwaliteitsdecreet voor de gezondheids- en de welzijnssector. Dit decreet houdt rekening met het implementatiepad uit de vorige kwaliteitsdecreten, maar zal ook een aantal principes toevoegen. Zo wordt in dit nieuwe ontwerp meer de nadruk gelegd op het aantoonbaar maken van de kwaliteit, enerzijds door de voorzieningen te vragen regelmatig een zelfevaluatie te doen en anderzijds door toezicht te voorzien op o.a. deze zelfevaluatie. Met dit ontwerp wil ik ook de zorg voor de zorgende centraal stellen. Daarnaast stelt het decreet dat de evaluatierapporten die volgen op het toezicht op een actieve wijze openbaar gemaakt dienen te worden aan de gebruikers en de medewerkers van de voorziening.
Dit decreet heeft de bedoeling de voorzieningen uit de gezondheids- en welzijnssector aan te moedigen en te sensibiliseren om kwaliteitszorg ter harte te nemen. Doch naast een decreet is het de functie van de overheid om voorwaarden te scheppen om kwaliteitsvolle dienstverlening tot stand te brengen en de bestaande permanent te verbeteren. Om de voorzieningen te ondersteunen in de ontwikkeling van hun kwaliteitsbeleid en van het uitwerken van kwaliteitssystemen en het op punt stellen van alle kwaliteitshandboeken, overweeg ik in 2003 een centrum voor kwaliteitszorg operationeel te maken met de volgende missie:
Het centrum draagt bij tot de continue verbetering van kwaliteit van zorg in Vlaamse gezondheids – en welzijnsvoorzieningen. Het doet dit door de voorzieningen te sensibiliseren en te motiveren, kennis te ontwikkelen, te verzamelen en ter beschikking te stellen en deskundigheid samen te brengen rond kwaliteitszorg. De dienstverlening van dit centrum is relevant voor zowel kleinschalige als grootschalige voorzieningen; is zowel sectorspecifiek als sectoroverschrijdend en maakt gebruik van bestaande deskundigheid.
Voor het operationeel maken van dit centrum zijn de nodige middelen voorzien in de begroting 2003.
De welzijns- en gezondheidssector en duurzaam bouwen hebben van huis uit met elkaar te maken: beide beogen het welzijn van de mensheid. Zeker in de verzorgingssector is er sprake van een continue omvangrijke stroom verbouw- en nieuwbouwactiviteiten, enerzijds gedreven door de vraag naar uitbreiding van het zorgaanbod, en anderzijds door het constante zoeken naar kwaliteitsverbeteringen in het zorgaanbod.
In het kader van een lopend strategisch project ‘Kwalitatief en ecologisch wonen voor ouderen en gehandicapten’ zijn evaluatiecriteria voor ecologisch bouwen ontwikkeld ter beoordeling van aanvragen voor Vipa-investeringssubsidies. Bij de belofte tot subsidiëring zullen deze criteria worden afgepunt. Bij de subsidieaanvraag zal het bouwplan aan alle criteria moeten voldoen.
Een set van ecologische evaluatiecriteria zal aangereikt worden voor volgende thema’s:
- Rationeel energiegebruik (isolatie van het gebouw, energie-efficiëntie van de huishoudtoestellen, etc.)
- Duurzaam waterbeheer (waterbesparing en gebruik van regenwater)
- Aanwending van ecologisch duurzame materialen
Het zwaartepunt ligt hierbij op rationeel energiegebruik en duurzaam waterbeheer.
Het introduceren van ecologische criteria gebeurt stapsgewijs in overleg met alle betrokken partijen, en wordt mee ondersteund door Kind & Gezin en het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap. De betrokkenen werden in het voorjaar 2002 in informatiesessies van de criteria op de hoogte gesteld.
De ambtenaren - dossiermanagers van het Vipa zullen de projectindieners begeleiden en adviseren teneinde te voldoen aan deze ecologische criteria.
Na een inloopfase zullen deze criteria in het najaar 2003 in regelgeving afdwingbaar worden gemaakt.
De missie van het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden werd als volgt geformuleerd:
“Het VIPA zorgt ervoor dat de Vlaamse zorgvoorzieningen hun aanbod optimaal afstemmen op de vraag, en hun hulp- en dienstverlening efficiënt en effectief organiseren. Met de financiële middelen die we aandragen, scheppen we de materiële voorwaarden voor een infrastructuur die dat mogelijk maakt.”
De VIPA-financiering met gemeenschapsgeld zal de toegankelijkheid – ook de financiële – waarborgen voor de zorgbehoevende. Maatschappelijk relevante en vernieuwende initiatieven worden aangemoedigd.
Samen met de verschillende sectoren, en steunend op hun kennis van het werkveld, zal het VIPA instrumenten ontwikkelen en verfijnen om die initiatieven te selecteren die het best de doelstellingen van het Vlaams zorgbeleid helpen realiseren. De zorgstrategische plannen zijn hierbij het instrument bij uitstek om het zorgaanbod met maximale doeltreffendheid te richten op de reële zorgvraag.
Eind 1999 werd de werking van de commissie zorgstrategie voor de ouderenvoorzieningen transparanter gemaakt door voortaan de initiatiefnemers uit te nodigen om hun projecten voor deze commissie aanvullend toe te lichten. Gelet op de positieve ervaringen wordt deze werkwijze nu ook toegepast in de commissie zorgstrategie voor de ziekenhuizen.
Met ingang van 2002 werden de noodzakelijke maatregelen getroffen om VIPA-financiering ook mogelijk te maken voor de voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand.
Om de toegankelijkheid van de hulp- en dienstverlening te optimaliseren streef ik er naar dat iedere burger in Vlaanderen binnen een aanvaardbare afstand kan beschikken over een gepast aanbod van welzijns- en gezondheidsvoorzieningen.
Deze beleidsoptie is momenteel reeds inherent aan de zorgstrategische planning van de algemene ziekenhuizen en van de ouderenvoorzieningen en sinds kort ook van de voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand. Voor elk van deze 3 sectoren werden desbetreffend specifieke toetsingselementen ingeschreven binnen de zorgstrategische planning.
In 2003 zal via gerichte initiatieven deze toegankelijkheidsgedachte verder worden geïmplementeerd, wat zal leiden tot optimaler spreiding, beschikbaarheid en bereikbaarheid van het gamma van welzijns- en gezondheidsvoorzieningen.
Vanuit de optie om ouderen als volwaardige burgers te kunnen laten participeren aan de samenleving moet het hulp- en dienstverleningsaanbod zo worden uitgebouwd dat ouderen zo lang mogelijk autonoom en in de eigen omgeving kunnen blijven wonen. Om dit optimaal te realiseren moet het bestaande residentiële aanbod worden aangevuld met ambulante en semi-ambulante voorzieningen in de thuiszorg en moeten ook de nodige kansen worden gegeven aan vernieuwende vormen van ondersteunende of thuisvervangende zorgvormen.
Deze beleidsopties hebben in eerste instantie geleid tot een actualisering van de bestaande zorgstrategische criteria voor ouderenvoorzieningen. In samenspraak met de vertegenwoordigers van de thuiszorgvoorzieningen werden deze criteria verder verfijnd voor de voorzieningen in de thuiszorg. Actuele cijfers leren dat inmiddels een aanzienlijke inhaalbeweging werd gemaakt met betrekking tot de uitbouw van meer ambulante en semi-ambulante voorzieningen.
Hierbij is een ambitieuze uitbouw van de lokale dienstencentra een absolute prioriteit die er moet toe bijdragen dat ouderen één centraal loket hebben waar zij met hun verschillende zorgvragen terecht kunnen en waar zij zonodig een beroep kunnen doen op begeleiding bij het uitstippelen van hun zorgtraject.
Ook de verdere uitbouw van residentiële plaatsen werd niet uit het oog verloren. Bij de zorgstrategische planning vanaf 1998 zijn er 1.000 plaatsen in de planning goedgekeurd.
Om alle goedgekeurde zorgstrategische plannen uit te voeren is een bedrag nodig van 365 miljoen euro. Gespreid over 4 jaar betekent dit een jaarlijkse vastleggingsruimte van 90 miljoen euro. De bijkomende middelen uit het Financieringsfonds voor Schuldafbouw en Eenmalige Investeringsuitgaven, 6 miljoen euro in 2002 en 37,5 miljoen euro in 2003, zorgen ervoor dat de momenteel goedgekeurde technisch-financiële plannen ook effectief kunnen worden gehonoreerd. Op relatief korte termijn verwacht ik evenwel een zeventigtal nieuwe technisch-financiële plannen. Uitgaande van de huidige VIPA-middelen betekent dit dat deze plannen in 2004 in aanmerking komen voor vastlegging.
Aansluitend op de trends die werden vooropgesteld bij de uitwerking van het nieuwe decreet op het Vlaamse Ouderenbeleid en in het pertinente streven naar vernieuwende en meer genormaliseerde woon- en zorgvormen is het VIPA ook actief betrokken bij selectie van de zogenaamde "demonstratieprojecten" die als voorbeeld kunnen fungeren voor toekomstige initiatieven in de ouderenzorg.
Na evaluatie door de commissie zorgstrategie voor ouderenvoorzieningen wordt sinds 2001 ook in de sector van de algemene ziekenhuizen de initiatiefnemer uitgenodigd op de zitting van de commissie zorgstrategie voor de algemene ziekenhuizen. Aldus wordt de werking van deze commissie veel transparanter voor het werkveld.
Om de missie en de opdracht, zoals verwoord in de beleidsnota 2000–2004 en in de beleidsbrief 2001 te realiseren, worden volgende strategische doelstellingen nagestreefd bij het toekennen van investeringssubsidies aan ziekenhuizen:
1. De cliënt krijgt zorg op maat, concreet gemaakt door een zorgprogramma en zorgtraject, waarin het ziekenhuis als kernopdracht de CURE-modules organiseert. (versus CARE)
2. De zorg op maat-opdracht veronderstelt een correct ingeschatte plaats van het ziekenhuis binnen een geïntegreerd gezondheidsbeleid: preventie, eerste lijn en huisartsen, ambulante gezondheidszorg, voorzorg en nazorg, en een aansluiting met de perifere sectoren zoals de geestelijke gezondheidszorg en andere zorgvoorzieningen. Netwerkvorming en samenwerking garanderen de cliënt een meer geïntegreerd zorgaanbod.
3. Organiseren van een toegankelijk, efficiënt en effectief regionaal ziekenhuisaanbod.
A. Door fusie, associatie, samenwerking of het complementair aanbieden van diensten streven gezondheidsvoorzieningen naar optimale schaalgrootte. Hierdoor worden de noodzakelijke minimale voorwaarden geschapen om de nodige competenties aan te trekken en om een minimum kritische massa te bezitten om te investeren in de moderne medisch-technische diensten en instrumenten.
B. Het versterken van de daghospitalisatie met een substitutie- effect voor de klassieke hospitalisatie.
In deze sector gebruikt de Vlaamse overheid sinds kort haar erkenningsbevoegdheid om regionale samenwerking zuiloverstijgend te stimuleren. Bij de erkenning van diensten wordt nu reeds, waar dit zinvol is, een termijn vastgelegd waarbij deze diensten operationeel moeten zijn. Dit voorkomt het “in portefeuille houden” van erkenningen ten koste van andere ziekenhuizen, waardoor de bevolking verstoken blijft van gepaste dienstverlening.
In een rechtmatigheidsonderzoek naar de subsidiëring van de erkende voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand werd gesteld dat het bedrag van de bestaande werkingssubsidies onvoldoende hoog was om belangrijke investeringen in infrastructuur te financieren. Daarom heb ik de voor- en nadelen van VIPA-financiering laten onderzoeken door EHSAL.
In haar vergadering van 19 april 2002 heeft de Vlaamse regering de ontwerpen van besluit goedgekeurd die het voor de voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand vanaf 2002 mogelijk maken om een beroep te doen op de investeringssubsidies van het VIPA. Het gebruik van het instrument "zorgstrategische planning" zal er toe leiden dat de beschikbare middelen maximaal worden gericht op die initiatieven die aansluiten bij de beleidsvisie van de Vlaamse regering.
Belangrijk hierbij is, dat bij de evaluatie van de plannen maximaal rekening wordt gehouden met de mogelijkheden tot reïntegratie van de minderjarige in zijn oorspronkelijke omgeving. Het verhogen van de participatiegraad van de cliënt en het cliëntsysteem heeft meer kansen wanneer de voorziening binnen een aanvaardbare afstand ligt en deel uitmaakt van de regio van de gebruiker. Deze regionaliteit vereenvoudigt ook de samenwerking tussen de diverse voorzieningen die met een zelfde cliënt bezig zijn.
Mede in dit kader, maar tevens aansluitend op het streven naar de minst ingrijpende hulp- en dienstverlening, zullen prioritair die initiatieven worden ondersteund die het mogelijk maken dat de cliënt en het cliëntsysteem zoveel mogelijk in de eigen omgeving ondersteund kunnen worden. Meer differentiatie en alternatieve vormen van hulp- en dienstverlening zijn hierbij relevant in de mate dat zij opnames binnen de klassieke voorzieningen substitueren. In dit kader moeten voorzieningen ook onderzoeken in hoeverre vrijwilligers in hun werking kunnen worden ingeschakeld.
Het instrument van zorgstrategische planning voor de sector van de bijzondere jeugdbijstand werd in nauwe samenwerking met de vertegenwoordigers van de sector ontwikkeld zodat het een realistisch, vraaggestuurd en gedragen beleidsinstrument is.
In het najaar van 2002 worden de eerste projecten geëvalueerd en beoordeeld, wat eind 2002 kan resulteren in de eerste toekenningen van investeringssubsidies voor voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand.
Gelet op het groot aandeel van minderjarigen uit de provincie Antwerpen die momenteel in de gemeenschapsinstellingen in Mol en Ruiselede verblijven, zal in de Antwerpse regio een centrum opgestart worden waar minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd gedurende korte tijd worden opgevangen in een sterk gestructureerde half open residentiële setting. Dit kadert in mijn beleidsstreven om maximaal rekening te houden met de mogelijkheden tot maatschappelijke reïntegratie van deze minderjarigen.
Bij de bespreking van de begrotingscontrole 2002 en in voorbereiding van de begrotingsopmaak 2003 heeft de Vlaamse regering mij gelast een expertencommissie aan te stellen. Haar opdracht bestaat erin om een plan op te stellen dat accurate oplossingen biedt voor de problemen waarmee het VIPA als beleidsinstrument en vooral als financieringsinstrument wordt geconfronteerd in de ziekenhuis- en rusthuissector.
Bij het ontwikkelen van het actieplan zal de expertengroep
- Onderzoeken welke vormen van projectfinanciering in aanmerking komen, waarbij de infrastructuurontwikkeling op het gezondheids – en welzijnsvlak als beleidsinstrument behouden blijft;
- De meerwaarden formuleren die infrastructuurprojecten moeten genereren om in aanmerking te komen voor participatie van de overheid;
- Onderzoeken welke vormen van co-financiering mogelijk zijn met de private sector of met andere actoren op het gebied van huisvesting;
- Onderzoeken welke vormen van projectfinanciering in aanmerking komen, waarbij de rechtszekerheid van de initiatiefnemers behouden blijft;
- Onderzoeken welke restbestemmingen of welke recupereerbare waarden mogelijk zijn bij eerder gesubsidieerde infrastructuren, die niet langer beantwoorden of voldoen aan de huidige opdracht of normen, of die worden vervreemd;
- Een kader schetsen voor een algemene sector overschrijdende zorgstrategische planning voor alle initiatiefnemers die met overheidssubsidies infrastructuurwerken realiseren;
- Aangeven op welke punten het decreet en de uitvoeringsbesluiten betreffende het VIPA moeten worden bijgestuurd hetzij herwerkt met het oog op de implementatie van bovengenoemde opdrachten.