Nieuwe (ontwerp) wetgeving
voor animatie in rusthuizen
Aankondiging
21/03/2003: Aankondiging subsidiëring animatiefunctie rusthuis
De Vlaamse regering heeft op voorstel van Vlaams minister
van Welzijn, Mieke VOGELS, twee ontwerpbesluiten principieel goedgekeurd in
verband met de zogeheten animatiefunctie in de rusthuizen. De kwaliteit verhogen
in de rusthuizen, is een van de pijlers van het ouderenbeleid. Denken we maar
aan de consequente houding om erkenningen in te trekken van rusthuizen die niet
in orde zijn met de kwaliteitsnormen, waarbij steeds een oplossing werd bereikt
voor de bewoners. Het voorzien van een animator is een ander instrument. Een
animator is een personeelslid die oog heeft voor de kwaliteit van het leven
binnen het rusthuis. Minister Vogels heeft in haar begroting 2003 27,5 miljoen
euro voorzien om de animatiefunctie in de rusthuizen te subsidiëren. Dit is de
eerste keer dat er 'Vlaams' geld vloeit naar het subsidiëren van personeel in
rusthuizen. Dit maakte het ook mogelijk om de norm op te trekken. Per 30
bewoners zijn de rusthuizen verplicht een halftijdse animator in dienst te
nemen. (vroeger was de norm 0,5 animator per schijf van 50 bewoners). Ook in
kleine rusthuizen (onder de 25 bewoners) is een animatiefunctie voortaan
verplicht. Door deze maatregel kan er ook extra personeel aangeworven worden: er
komen zeker 275 jobs bij in de ouderensector.
Wijziging erkenningsnormen
Voorontwerp van besluit van de Vlaamse regering van 21 maart 2003 tot
wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 17 juli 1985 tot
vaststelling van de normen waaraan een serviceflatgebouw, een woningcomplex met
dienstverlening of een rusthuis moet voldoen om voor erkenning in aanmerking te
komen
Gelet op de decreten inzake voorzieningen voor bejaarden, gecoördineerd op 18
december 1991, inzonderheid op artikel 15, § 1, 7°;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 17 juli 1985 tot vaststelling
van de normen waaraan een serviceflatgebouw, een woningcomplex met
dienstverlening of een rusthuis moet voldoen om voor erkenning in aanmerking te
komen, inzonderheid op artikel 2, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse regering
van 30 november 2001, en norm 4.1.4. van de bijlage B van dit besluit;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 18 februari 2003;
Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheid dat
aansluitend op de DAC-regularisatie ter uitvoering van het Vlaams Intersectoraal
Akkoord en het uitvaardigen van een overgangsregeling voor de werkingsjaren 2001
en 2002 er een functionele regelgeving ter vertaling van de regularisatie van de
DAC-statuten in de voorzieningen voor ouderen ontwikkeld moest worden; dat de
besprekingen met de sociale partners in kwestie uiteindelijk geleid hebben tot
een voorstel met betrekking tot de verankering van deze DAC-regularisatie in een
regulier kader met betrekking tot de animatiewerking in de erkende rusthuizen
met ingang van 1 januari 2003; dat de verdere financiering van deze
initiatiefnemers vanaf deze datum gegarandeerd moet kunnen worden zodat ze in
staat blijven de lonen van hun werknemers uit te betalen;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op , met toepassing van
artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid, Gelijke Kansen en
ontwikkelingssamenwerking;
Na beraadslaging,
BESLUIT
Artikel 1.
Norm 4.1.4. van de bijlage B van het besluit van de Vlaamse regering van 17 juli
1985 tot vaststelling van de normen waaraan een serviceflatgebouw, een
woningcomplex met dienstverlening of een rusthuis moet voldoen om voor erkenning
in aanmerking te komen, wordt vervangen door wat volgt
"4.1.4. een betrekking van deskundige in animatie en activatie moet voorzien
worden van
1° 0,50 voltijdse equivalenten voor een rusthuis met maximaal 30
woongelegenheden;
2° 1,00 voltijdse equivalenten voor een rusthuis met minstens 31 en maximaal 60
woongelegenheden;
3° 1,50 voltijdse equivalenten voor een rusthuis met minstens 61 en maximaal 90
woongelegenheden;
4° 2,00 voltijdse equivalenten voor een rusthuis met minstens 91 en maximaal 120
woongelegenheden.
Vanaf dit laatste aantal moet per extra schijf van 30 woongelegenheden voorzien
worden in een aanvullende tewerkstelling van 0,25 voltijdse equivalenten.
De minister kan bepalen welke kwalificaties in aanmerking komen voor de
tewerkstelling als deskundige in animatie en activatie.
De minister kan tevens bepalen welke vormingsactiviteiten in aanmerking komen
voor de bijscholing, bedoeld in norm 4.3., voor de deskundige in animatie en
activatie.".
Art. 2.
Dit besluit treedt in werking op 1 juli 2003.
Art. 3.
De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, is belast met de
uitvoering van dit besluit.
Subsidieregels
Voorontwerp van besluit van de Vlaamse regering van 21
maart 2003 houdende de subsidiëring van de animatiewerking in de erkende
rusthuizen
Gelet op de decreten inzake voorzieningen voor bejaarden, gecoördineerd op 18
december 1991, inzonderheid op artikel 6, gewijzigd bij het decreet van 23
februari 1994;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 18 februari 2003;
Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheid dat
aansluitend op de DAC-regularisatie ter uitvoering van het Vlaams Intersectoraal
Akkoord en het uitvaardigen van een overgangsregeling voor de werkingsjaren 2001
en 2002 er een functionele regelgeving .ter vertaling van de regularisatie van
de DAC-statuten in de voorzieningen voor ouderen ontwikkeld moest worden; dat de
besprekingen met de sociale partners in kwestie uiteindelijk geleid hebben tot
een voorstel met betrekking tot de verankering van deze DAC-regularisatie in een
regulier kader met betrekking tot de animatiewerking in de erkende rusthuizen
met ingang van 1 januari 2003; dat de verdere financiering van deze
initiatiefnemers vanaf deze datum gegarandeerd moet kunnen worden zodat ze in
staat blijven de lonen van hun werknemers uit te betalen;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op , met toepassing van
artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid, Gelijke Kansen en
ontwikkelingssamenwerking;
Na beraadslaging,
B E S L U I T
Artikel 1.
In dit besluit wordt verstaan onder:
1° rusthuis : één of meer gebouwen die functioneel een inrichting voor
collectief verblijf vormen, waar, onder welke benaming ook, aan bejaarden die er
op duurzame wijze verblijven, huisvesting wordt gegeven alsmede geheel of
gedeeltelijk, de gebruikelijke gezins- en huishoudelijke verzorging;
§2. De minister bepaalt op basis hiervan jaarlijks vóór 28 februari het maximale
subsidiebedrag per rusthuis.
2° initiatiefnemer : de rechtspersoon die in een rusthuis verantwoordelijk is
voor zowel de individuele opnames of verhuring als voor de organisatie van de
zorg- en dienstverlening;
3° de administratie : de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn van het
departement Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur van het ministerie van de
Vlaamse Gemeenschap;
4° de minister: het lid van de Vlaamse regering, bevoegd voor de bijstand aan
personen.
Hoofdstuk II. Subsidiëring van de animatiewerking
Art. 2.
Binnen de perken van de begrotingskredieten kan de minister subsidies voor de
animatiewerking toekennen aan de erkende rusthuizen die beheerd worden door een
lokaal of provinciaal bestuur, door een vereniging zonder winstoogmerk of door
een instelling van openbaar nut in de zin van de wet van 27 juni 1921.
Art. 3.
Om voor subsidiëring in aanmerking te komen, moet een erkend rusthuis zoals
bedoeld in artikel 2 voldoen aan de volgende voorwaarden
1° erkend zijn gedurende het werkingsjaar of het gedeelte ervan waarvoor de
subsidies worden toegekend; .
2° gedurende het werkingsjaar of het gedeelte ervan waarvoor de subsidies worden
toegekend voldoen aan de geldende personeelsnorm in de rusthuizen inzake de
deskundige in animatie en activatie;
3° een jaarplan opmaken inzake de animatiewerking en de uitvoering ervan. De
minister kan aangaande de vorm en de inhoud ervan specifieke regels
uitvaardigen;
4° beschikken over een uitgeschreven visie met betrekking tot de
animatiewerking. Die moet geconsolideerd worden in het beheersorgaan van de
initiatiefnemer. In deze visie moet bijzondere aandacht gaan naar de uitbouw van
een vrijwilligerswerking, een integrale benadering van de animatie in de
voorziening en een specifiek vormingsaanbod inzake animatie voor alle
personeelsleden. Bovendien moet uit deze visie blijken dat de voorziening
emanciperend omgaat met bewoners en familieleden en dat de voorziening aandacht
heeft voor een integrale behoeftedetectie die de basis zal vormen voor het
individuele zorg- en begeleidingsplan.
De minister kan hierover specifieke voorwaarden uitvaardigen.
Art 4.
§1. Aan een erkend rusthuis zoals bedoeld in artikel 2 van dit besluit wordt
jaarlijks een subsidie-enveloppe toegekend op basis van de volgende parameters
1° het aantal erkende woongelegenheden op 1 januari van het desbetreffende
werkingsjaar, en het aantal woongelegenheden waarvoor vóór 1 januari van het
desbetreffende werkingsjaar een erkenning werd aangevraagd en die uiterlijk op 1
januari van het desbetreffende werkingsjaar in gebruik zullen worden genomen;
2° per voltijdse equivalent van deskundige in animatie en activatie die vereist
was met toepassing van de overeenstemmende personeelsnorm, geldig tot 30 juni
2003, wordt jaarlijks door de minister een forfaitair bedrag bepaald, naar
gelang van het beschikbare budget en de kredieten die vrijkomen ingevolge de
overgangsregeling, vervat in artikel 15 van dit besluit. Dat forfaitaire bedrag
kan niet hoger zijn dan het subsidiebedrag, bepaald in 3° van dit artikel;
3° per voltijdse equivalent van deskundige in animatie en activatie die met
toepassing van de overeenstemmende personeelsnorm, geldig vanaf 1 juli 2003,
aanvullend vereist is ten opzichte van de overeenstemmende personeelsnorm,
geldig tot 30 juni 2003, wordt een forfaitair bedrag van 30.812 euro toegekend.
§2. De minister bepaalt op basis hiervan jaarlijks vóór 28 februari het maximale
subsidiebedrag per rusthuis.
Art. 5.
Vóór 1 april van het jaar dat volgt op het jaar dat in aanmerking genomen wordt
voor de subsidiëring, bezorgt de initiatiefnemer van het rusthuis aan de
administratie de bewijsvoering met betrekking tot de subsidiëringsvoorwaarden
zoals vervat in artikel 3, 2° tot en met 4°.
De minister bepaalt de vorm en de inhoud van deze bewijsvoering.
Hoofdstuk III. Aanvullende subsidiëring in de vorm van een
DAC-supplement van de rusthuizen die personeelsleden tewerkstellen in een
gewezen DAC-statuut
Art. 6.
Binnen de perken van de begrotingskredieten kan de minister aanvullende
subsidies in de vorm van een DAC-supplement toekennen aan de erkende rusthuizen
die personeelsleden tewerkstellen met een gewezen DAC-
statuut.
Art 7.
§1. Aan de erkende rusthuizen die personeelsleden tewerkstellen met een gewezen
DAC-statuut wordt jaarlijks een aanvullende subsidie-enveloppe toegekend in de
vorm van een DAC-supplement op basis van de volgende parameters
1° het aantal nog in aanmerking te nemen voltijdse equivalenten aan
personeelsleden, tewerkgesteld met een gewezen DAC-statuut op 1 januari van het
desbetreffende werkingsjaar;
2° per voltijdse equivalent, bepaald onder 1°, wordt een forfaitair bedrag van
30.812 euro toegekend;
3° van de aanvullende subsidie-enveloppe die op basis van 1° en 2° verkregen
wordt, worden de subsidiebedragen, zoals berekend op basis van artikel 4 van dit
besluit, in mindering gebracht;
4° in afwijking van 3° wordt het DAC-supplement herleid tot 0 euro als het
subsidiebedrag, verkregen op basis van 1° en 2°, lager is dan of gelijk is aan
het subsidiebedrag zoals berekend op basis van artikel 4 van dit
besluit.
§2. De minister bepaalt hiertoe jaarlijks vóór 28 februari de rusthuizen en per
rusthuis het aantal voltijdse equivalenten aan personeelsleden, tewerkgesteld
met een gewezen DAC-statuut, die in aanmerking komen voor deze subsidiëring en
het maximale aanvullende subsidiebedrag per rusthuis.
Art. 8.
Vóór 1 april van het jaar dat volgt op het jaar dat in aanmerking genomen wordt
voor de subsidiëring, bezorgt de initiatiefnemer van de voorziening voor
bejaarden aan de administratie de bewijsvoering van de effectieve tewerkstelling
van de personeelsleden die tewerkgesteld zijn met een vroeger DAC-statuut.
De minister bepaalt de vorm en de inhoud van deze bewijsvoering.
Hoofdstuk IV. Algemene bepalingen
Art. 9.
Binnen de perken van de begrotingskredieten worden de subsidiebedragen, vermeld
in dit besluit, geïndexeerd overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende
inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan
het indexcijfer van het Rijk worden gekoppeld. Voormelde koppeling aan het
indexcijfer wordt evenwel berekend en toegepast overeenkomstig artikel 2 van het
koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari
1989 tot vrijwaring van het concurrentievermogen.
De bedragen vermeld in artikel 4 en 7 , zijn uitgedrukt tegen 100 % op basis van
de spilindex die van toepassing is op 1 januari 2003.De koppeling aan het
prijsindexcijfer gebeurt op 1 januari van het jaar dat volgt op de indexsprong.
Art. 10.
Elk semester wordt een voorschot uitgekeerd ten belope van 45 % van het in
artikel 4 en 7 bepaalde subsidiebedrag. Deze voorschotten worden uitbetaald voor
het einde van de vierde maand van het semester waarop ze betrekking hebben.
Art. 11
§1. Het definitieve subsidiebedrag wordt berekend, toegekend en gesaldeerd na
goedkeuring door de administratie van de in artikel 5 en 8 vermelde
bewijsvoéring.
§2. Als zou blijken dat een rusthuis in afwijking van artikel 3, 2°, gedurende
het in aanmerking genomen werkingsjaar niet volledig voldoet aan de geldende
personeelsnorm inzake animatie wordt het definitieve subsidiebedrag als volgt
berekend
1° als de effectieve tewerkstelling gelijk is aan of hoger is dan 90 % van de
geldende personeelsnorm moet bij de bewijsvoering met betrekking tot de
subsidiëringsvoorwaarden, bepaald in artikel 5, een verklarende nota, al dan
niet vergezeld van terzake geldende bewijsstukken, gevoegd worden waarin op
gemotiveerde wijze wordt aangetoond waarom in de bedoelde periode de geldende
personeelsnorm niet gehaald kon worden. Als de hierin aangebrachte motivering
door de administratie aanvaard wordt, wordt het maximale subsidiebedrag, zoals
bepaald op basis van artikel 4, proportioneel verminderd;
2° als de effectieve tewerkstelling lager is dan 90 % van de geldende
personeelsnorm, of als de effectieve tewerkstelling gelijk is aan of hoger is
dan 90 % van de geldende personeelsnorm maar de aangebrachte motivering, zoals
bedoeld in 1°, niet door de administratie aanvaard wordt, wordt het maximale
subsidiebedrag, zoals bepaald op basis van artikel 4, verminderd met 100 %.
§3. Als zou blijken dat een rusthuis meer voorschotten heeft ontvangen dan het
definitieve subsidiebedrag, dan wordt het verschil door de administratie
teruggevorderd.
§4. De initiatiefnemer van het rusthuis wordt in kennis gesteld van de
berekening van het definitieve subsidiebedrag en het uit te betalen saldo of de
terug te vorderen voorschotten.
Hoofdstuk V. Het toezicht
Art. 12.
De administratie oefent ter plaatse of op stukken toezicht uit met betrekking
tot de naleving van de bepalingen van dit besluit. Dit toezicht brengt het recht
mee om het rusthuis te bezoeken en om kennis te nemen van alle stukken en
bescheiden die met de uitoefening van dit toezicht verband houden.
Het rusthuis verleent zijn volle medewerking aan de uitoefening van dit
toezicht.. Het bezorgt de administratie, op eenvoudig verzoek, de stukken die
met de uitoefening van dit toezicht verband houden.
Art. 13.
§1. Onverminderd de toepassing van artikel 57 en 58 van de wetten op de
Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, kan de minister, als een
rusthuis niet voldoet aan een of meer subsidiëringsvoorwaarden, als
subsidiefraude wordt vastgesteld of als het rusthuis niet meewerkt aan de
uitoefening van het in artikel 12 bedoelde toezicht, de vereffening van de
subsidies geheel of gedeeltelijk stopzetten voor een door hem te bepalen
termijn. Ook kan de minister de reeds vereffende subsidies geheel of
gedeeltelijk terugvorderen voor een door hem te bepalen termijn.
Het voornemen van de minister tot stopzetting van de subsidiëring of tot
terugvordering van subsidies wordt door de administratie aan de initiatiefnemer
van het rusthuis verzonden met een aangetekende brief, waarin de mogelijkheden
en de voorwaarden om een bezwaarschrift in te dienen worden vermeld.
§2. Op straffe van niet-ontvankelijkheid kan de initiatiefnemer van het rusthuis
tot uiterlijk 45 dagen na ontvangst van het voornemen tot stopzetting van de
subsidiëring of tot terugvordering van subsidies, hiertegen met een aangetekende
brief een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij de administratie. De
initiatiefnemer van het rusthuis kan hierin uitdrukkelijk vragen om te worden
gehoord.
In voorkomend geval zal de minister binnen zestig dagen na ontvangst van dit
bezwaarschrift zijn beslissing bevestigen of intrekken.
Als de initiatiefnemer van het rusthuis geen bezwaarschrift heeft ingediend
binnen de gestelde termijn of als de minister zijn beslissing binnen de gestelde
termijn heeft bevestigd, wordt de subsidiëring geheel of gedeeltelijk stopgezet
of worden de subsidies geheel of gedeeltelijk teruggevorderd.
Als de minister zijn beslissing intrekt of als hij zijn beslissing binnen de
gestelde termijn niet bevestigt, wordt de subsidiëring voortgezet of blijven de
subsidies behouden.
De bedragen, vermeld in artikel 4 en 7, zijn uitgedrukt tegen 100% op basis van
de spilindex die van toepassing is op 1 januari 2003. De koppeling aan het
prijsindexcijfer gebeurt op 1 januari van het jaar dat volgt op de indexsprong.
Hoofdstuk VI. Overgangs- en slotbepalingen
Art. 14.
§1. In afwijking van artikel 4, § 2, van dit besluit bepaalt de minister vóór 1
mei 2003 voor het werkingsjaar 2003 het maximale subsidiebedrag per rusthuis.
§2. In afwijking van artikel 7, § 2, van dit besluit bepaalt de minister vóór 1
mei 2003 voor het werkingsjaar 2003 de rusthuizen en per rusthuis het aantal
voltijdse equivalenten aan personeelsleden, tewerkgesteld met een gewezen
DAC-statuut, die in aanmerking komen voor de overeenstemmende subsidiëring en
het maximale aanvullende subsidiebedrag per rusthuis.
§3. In afwijking van artikel 10 van dit besluit wordt voor het werkingsjaar 2003
een voorschot op het subsidiebedrag, bedoeld in artikel 4 van dit besluit,
uitbetaald ten belope van 90 % tegen 1 juli 2003.
Art. 15.
§ 1. Met toepassing van artikel 7, § 1, 1°, van dit besluit komen met ingang van
1 januari 2003 de volgende personeelsleden niet meer in aanmerking voor het
bepalen van het aantal nog in aanmerking te nemen voltijdse equivalenten aan
personeelsleden, tewerkgesteld met een gewezen DAC-statuut, op 1 januari van het
desbetreffende werkingsjaar 10 de mandatarissen die op 31 december 2002
tewerkgesteld zijn in een arbeidsplaats van een vroeger DAC-project vanaf de
datum van hun uitdiensttreding;
2° de mandatarissen die op 31 december 2002 tewerkgesteld zijn in een
arbeidsplaats van een vroeger DAC-project vanaf de datum van definitieve
vermindering van hun arbeidsduur ten belope van de doorgevoerde vermindering van
hun arbeidsduur.
§2. Elke definitieve vermindering van de arbeidsduur, bedoeld in §1, 1° en 2°,
moet binnen 30 kalenderdagen gemeld worden aan de administratie met duidelijke
vermelding van de identiteit van de mandataris, de doorgevoerde vermindering en
de ingangsdatum van de vermindering.
§3. In afwijking van §2 moet elke vermindering die ingaat tussen 1 januari 2003
en de datum van de bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad
binnen 30 kalenderdagen na publicatie van dit besluit in het Belgisch Staatsblad
gemeld worden aan de administratie met duidelijke vermelding van de identiteit
van de mandataris, de doorgevoerde vermindering en de ingangsdatum van de
vermindering.
Art. 16.
Voor de personeelsleden, tewerkgesteld in de vroegere DAC-projecten met de
nummers 1136, 2776, 8436, 15003, 50110, en 70274 kan verder nog een subsidiëring
verkregen worden volgens de bepalingen vervat in artikel 7, §1, 10 en 2°, en §
2, in artikel 8 tot en met artikel 11, en in artikel 14 en 15.
Art. 17.
Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2003, met uitzondering van
hoofdstuk II, dat in werking treedt op 1 juli 2003.
Art. 18.
De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, is belast met de
uitvoering van dit besluit.