BS 05.11.02.
ALBERT II, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de
collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op
artikel 28;
Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de
gezondheidsdiensten;
Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid,
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1. Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage
overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 25 september 2002, gesloten in
het Paritair Comité voor de gezondheidsdiensten, betreffende de
eindejaarstoelage.
Art. 2. Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de
uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 23 oktober 2002.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Werkgelegenheid,
L. ONKELINX
_______
Nota
(1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad :
Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969.
Bijlage
Paritair Comité voor de gezondheidsdiensten
Collectieve arbeidsovereenkomst van 25 september 2002
Eindejaarstoelage
(Overeenkomst geregistreerd op 10 oktober 2002, onder het
nummer 64174/CO/305)
Art. 3. Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van
toepassing op de werkgevers en werknemers van :
- de inrichtingen en diensten die aan de wet op de ziekenhuizen onderworpen
zijn;
- de psychiatrische verzorgingstehuizen;
- de samenwerkingsverbanden voor de oprichting en het beheer van initiatieven
van beschut wonen;
- de rusthuizen voor bejaarden;
- de rust- en verzorgingstehuizen;
- de serviceflats en dienstencentra die verzorging verlenen ten gunste van
bejaarden;
- de revalidatiecentra.
Onder "werknemers" wordt verstaan : het mannelijk en vrouwelijk werklieden- en
bediendepersoneel.
Art. 4. Deze collectieve arbeidsovereenkomst geeft uitvoering
aan het punt 1 van het federaal meerjarenplan van 1 maart 2000.
Art. 5. De bepalingen van deze collectieve
arbeidsovereenkomst leggen de regels vast die op de in artikel 1 beoogde
werknemers inzake eindejaarstoelage van toepassing zijn en dit voor het jaar
2003 en volgende jaren.
Art. 6. Het bedrag van de eindejaarstoelage bestaat uit een
forfaitair gedeelte, verhoogd met een veranderlijk gedeelte.
1) Het forfaitair gedeelte wordt vanaf 2003 berekend bij
toepassing van artikel 5, § 2, punt 1, van het koninklijk besluit van 23 oktober
1979 houdende toekenning van een eindejaarstoelage aan sommige titularissen van
een ten laste van de Schatkist bezoldigd ambt, zoals gewijzigd bij het
koninklijk besluit van 3 december 1987. Derhalve wordt het bedrag van het
forfaitair gedeelte van het in aanmerking genomen jaar bekomen door het
forfaitair gedeelte, toegekend tijdens het vorig jaar, te verhogen met een
percentage dat afhangt van de evolutie van het indexcijfer van de
consumptieprijzen. Dit percentage wordt bekomen door het indexcijfer dat van
kracht is in oktober van het in aanmerking genomen jaar te delen door het
indexcijfer dat van kracht was in oktober van het vorig jaar. Het percentage
wordt berekend tot op vier decimalen.
2) Het veranderlijk gedeelte bedraagt 2,5 pct. van het
geïndexeerd bruto jaarloon van de werknemer. Onder geïndexeerd bruto jaarloon
wordt verstaan : de uitkomst van de vermenigvuldiging met twaalf van het
geïndexeerd baremiek brutoloon, aan de betrokkene verschuldigd voor de maand
oktober van het in aanmerking genomen jaar, desgevallend met inbegrip van de
haard- of standplaatstoelage, maar met uitsluiting van andere premies, toeslagen
of vergoedingen.
Art. 7. § 1. Het volledig bedrag van de eindejaarstoelage
wordt toegekend aan de werknemer die een functie uitoefent die het uitvoeren van
werkelijke of daarmee gelijkgestelde volledige arbeidsprestaties omvat en die
zijn gehele loon heeft of zou hebben genoten tijdens de gehele
referentieperiode.
De gelijkgestelde arbeidsprestaties zijn deze, bedoeld in de artikelen 16 en 41
van het koninklijk besluit van 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene
uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie der
loonarbeiders.
De referentieperiode is de periode, gaande van 1 januari tot
en met 30 september van het betrokken jaar. Iedere gepresteerde of daarmee
gelijkgestelde maand tijdens de referentieperiode geeft recht op een negende van
de overeenkomstig de bepalingen van artikel 4 toegekende toelage.
De ondernemingsniveau kunnen afwijkende regelingen, die bestaan bij de
ondertekening van deze collectieve arbeidsovereenkomst, en die betrekking hebben
op de referentieperiode, in voege blijven.
Onder maand wordt verstaan, iedere verbintenis welke is aangegaan voor de
zestiende dag van de lopende maand.
§ 2. Als de werknemer de gehele toelage niet kan genieten in
het raam van volledige arbeidsprestaties omdat hij in dienst werd genomen
tijdens of de instelling heeft verlaten in de loop van de referentieperiode,
wordt het bedrag van de toelage vastgesteld naar rata van de tijdens de
referentieperiode verrichte of daarmee gelijkgestelde arbeidsprestaties.
§ 3. Het bedrag van de toelage voor de deeltijds
tewerkgestelde werknemer wordt berekend naar rata van de duur van de
arbeidsprestaties die hij in de loop van de referentieperiode heeft of zou
hebben gepresteerd.
Art. 8. De eindejaarstoelage wordt in éénmaal uitbetaald in
de loop van de maand december van het in aanmerking genomen jaar.
Art. 9. § 1. De eindejaarstoelage is niet verschuldigd aan om
dringende reden ontslagen werknemers, noch voor arbeidsprestaties die zijn
verricht tijdens een proefperiode waaraan een einde werd gemaakt, noch voor
arbeidsprestaties, verricht in het raam van een studentencontract, of een
vervangingscontract voor het gedeelte waarvoor de vervangen werknemer de
eindejaarstoelage ontvangt.
§ 2. De werknemers die zich in een proefperiode bevinden op
het ogenblik van de betaling van de toelage van het in aanmerking genomen jaar,
hebben geen recht op de toelage.
Art. 10. Deze collectieve arbeidsovereenkomst is niet van
toepassing op de werknemers die reeds een eindejaarstoelage genieten die
tenminste gelijkwaardig is aan deze, bedongen in deze collectieve
arbeidsovereenkomst.
Art. 11. Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in
werking op 1 oktober 2003. Zij is gesloten voor onbepaalde duur.
Zij kan worden opgezegd door elk der partijen, met een opzegtermijn van drie
maanden, gericht bij een ter post aangetekende brief aan de voorzitter van het
Paritair Comité voor de gezondheidsdiensten.
Art. 12. Deze collectieve arbeidsovereenkomst heft de
collectieve arbeidsovereenkomst op van 22 oktober 1991 van toepassing op de
instellingen die onder het Paritair Subcomité voor de privé-ziekenhuizen
ressorteren en van 15 december 1994 van toepassing op de revalidatiecentra, en
dit vanaf het ogenblik dat de voordelen bedongen in deze collectieve
arbeidsovereenkomst effectief worden toegekend.
Art. 13. Partijen komen uitdrukkelijk overeen dat de
voordelen bedongen in onderhavige collectieve arbeidsovereenkomst slechts
effectief aan de werknemers zullen toegekend worden voor zover de koninklijke en
ministeriele besluiten die de financiering ervan verzekeren, zoals deze door de
Regering voorzien werden, effectief op 1 oktober 2002 in werking treden, hierbij
invoerend :
(1) voor het personeel dat niet in het kader van de RIZIV forfaits gefinancierd
wordt, een jaarlijkse financiering per VTE personeelslid ten bedrage van :
Vanaf 1 oktober 2002 :
- 2 383,56 EUR voor een verpleegkundige A1;
- 2 176,58 EUR voor een verpleegkundige A2 of ZHA;
- 5 029,75 EUR voor een personeelslid verzorgende;
- 733,87 EUR voor een paramedisch personeelslid;
- 3 166,64 EUR voor een administratief, werklieden- of technisch personeelslid.
Vanaf 1 oktober 2003 :
- 3 659,69 EUR voor een verpleegkundige A1;
- 3 366,46 EUR voor een verpleegkundige A2 of ZHA;
- 6 058,40 EUR voor een verzorgend personeelslid;
- 1 972,50 EUR voor een paramedisch personeelslid;
- 4 124,02 EUR voor een administratief, werklieden- of technisch personeelslid.
Vanaf 1 oktober 2004 :
- 3 711,54 EUR voor een verpleegkundige A1;
- 3 496,09 EUR voor een verpleegkundige A2 of ZHA;
- 6 588,42 EUR voor een personeelslid verzorgende;
- 2 128,05 EUR voor een paramedisch personeelslid;
- 7 550,84 EUR voor een administratief, werklieden- of technisch personeelslid
waarbij het geheel van voornoemde bedragen gekoppeld wordt aan het
spilindexcijfer 103.14 in de basis 1996 = 100, aangepast overeenkomstig de
modaliteiten van het stelsel van indexering aan de consumptieprijzen en
onderworpen aan een globale budgettaire enveloppe berekend op basis van het in
de sector effectieve tewerkstellingsvolume van het jaar 2001;
(2) voor het personeel gefinancierd binnen het kader van de
RIZIV forfaits, een jaarlijkse financiering per VTE gelijk aan het bedrag
overeenstemmend met voornoemde bedragen (rekening houdend met de lasten die
reeds door de forfaits gedekt worden), vermeerderd met een bedrag
overeenstemmend met de 1 pct. baremieke verhoging toegekend op 1 oktober 2001
overeenkomstig de collectieve arbeidsovereenkomst van 7 december 2000
betreffende de optrekking met 1 pct. van de lonen van sommige werknemers.
Aangezien deze bedragen toegevoegd worden aan de geactualiseerde waarde van de
RIZIV forfaits van toepassing op 30 september 2000 zoals gewijzigd
overeenkomstig de tussen 30 september 2000 en 1 oktober 2002 aangepaste
omkaderingsnormen, wordt de waarde van de forfaits (waarde gekoppeld aan de
spilindex 103.14 in de basis 1996=100) op 1 oktober 2002 op volgende bedragen
vastgelegd :
- voor de rustoorden :
forfait O : 1,18 EUR
forfait A : 7,99 EUR
forfait B : 24,16 EUR
forfait C : 34,58 EUR
forfait C+ : 36,38 EUR
- voor de rust- en verzorgingsinstellingen :
forfait B4 : 38,66 EUR
forfait B5 : 43,25 EUR
forfait C : 48,79 EUR
forfait Cd : 50,49 EUR
- voor de dagverzorgingscentra :
forfait : 23,57 EUR
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 23 oktober 2002.
De Minister van Werkgelegenheid,
L. ONKELINX