Overzicht recente wetteksten
BS 30.07.02
ALBERT II, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige
verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, inzonderheid op het
Hoofdstuk IIIbis ingevoegd in Titel III bij de wet van 5 juni 2002;
Gelet op het artikel 15 van de wet van 25 april 1963 betreffende het beheer
van instellingen van openbaar nut voor sociale zekerheid en sociale voorzorg;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 2 juli 2002;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 11 juli 2002;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973,
inzonderheid het artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en
gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat de wet van 5 juni 2002 betreffende de maximumfactuur in de
verzekering voor geneeskundige verzorging is gepubliceerd in het Belgisch
Staatsblad van 4 juli 2002;
Overwegende dat aangezien het merendeel van de bepalingen van deze wet
uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2002, en sommige van deze bepalingen
nochtans uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2001, de uitvoering van deze
laatste bepalingen zo snel mogelijk moet zijn beëindigd teneinde de toepassing
van artikel 43 van de programmawet van 24 december 1993 mogelijk te maken voor
wat betreft het jaar 2001;
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Pensioenen en op het
advies van Onze in Raad vergaderde Ministers,
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° « de wet » : de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige
verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994;
2° « de Minister » : de Minister die de Sociale Voorzorg onder zijn bevoegdheid
heeft;
3° « persoonlijk aandeel » : het in artikel 37sexies van de wet bedoelde
persoonlijk aandeel;
4° « Instituut » : het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering;
5° « verzekeringsinstelling die het dossier beheert » : de
verzekeringsinstelling waarbij alle leden van het betrokken gezin zijn
aangesloten of ingeschreven of, in het geval dat de leden van dat gezin bij
verschillende verzekeringsinstellingen zijn aangesloten of ingeschreven, de
verzekeringsinstelling waarbij de oudste persoon van het betrokken gezin is
aangesloten of ingeschreven.
HOOFDSTUK II. - Bepalingen die van toepassing zijn op de maximumfactuur
bedoeld in hoofdstuk III bis van titel III van de wet
Art. 2. Het in aanmerking genomen persoonlijk aandeel blijft gelijk aan het
persoonlijk aandeel met betrekking tot de kinesitherapieverstrekking waarvoor
een maximale betrekkelijke waarde is voorzien in artikel 7 van het koninklijk
besluit van 14 september 1984 tot vaststelling van de nomenclatuur van de
geneeskundige verstrekkingen, wanneer aan een bepaalde rechthebbende
kinesitherapieverstrekkingen geleverd worden boven het maximum aantal zittingen
voorzien in het voormelde artikel 7 van het koninklijk besluit van 14 september
1984 en voorzover het gaat om verstrekkingen die overeenstemmen met zittingen
met een zelfde omschrijving.
Art. 3. Bij het uitreiken van de getuigschriften van verstrekte hulp en de
getuigschriften voor aflevering die zijn vermeld in de bijlagen nrs. 13, 13 IMP,
13Z, 13YT, 35, 36, 37, 38, 39, 40, 73 en 74 van het koninklijk besluit van 24
december 1963 houdende verordening op de geneeskundige verstrekkingen inzake
verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, moet de
zorgverlener in het daartoe vermelde vakje vermelden :
- hetzij het bedrag van de door de rechthebbende betaalde honoraria;
- hetzij het woord « JA », indien de rechthebbende het volledige bedrag van het
reglementair persoonlijk aandeel heeft betaald of het woord « NEEN », indien de
rechthebbende geen persoonlijk aandeel heeft betaald.
Art. 4. Het Comité van de verzekering voor geneeskundige verzorging stelt het
nieuwe model vast van de in artikel 3 bedoelde getuigschriften.
De getuigschriften die vóór de inwerkingtreding van deze verordening werden
gebruikt, mogen worden gebruikt zolang de voorraad strekt. De zorgverlener moet
evenwel de vereiste vermeldingen erop aanbrengen.
HOOFDSTUK III. - Maximumfactuur, vastgesteld op grond van de sociale
categorie van de rechthebbenden
Afdeling I. - De rechthebbenden
Art. 5. De in artikel 37novies van de wet opgesomde rechthebbenden moeten
zich, op een tijdstip van het jaar waarin de maximumfactuur wordt toegekend, in
één van de daarin bedoelde situaties bevinden.
Art. 6. Is in het raam van deze afdeling van de maximumfactuur uitgesloten,
de rechthebbende op een integratietegemoetkoming die behoort tot de in artikel
6, § 4, eerste lid, 3° en 4°, van de wet van 27 februari 1987 betreffende de
tegemoetkoming voor gehandicapten, bedoelde categorieën 3 en 4, van wie de
echtgenoot (echtgenote) of de persoon met wie hij een gezin vormt een inkomen
heeft waarvoor de aftrek werd toegepast, bedoeld in artikel 8, § 1, vierde lid
van het koninklijk besluit van 6 juli 1987 betreffende de inkomensvervangende en
de integratietegemoetkoming.
Art. 7. In afwachting dat de krachtens artikel 5 vereiste bewijsmiddelen door
de Minister zijn vastgesteld, kan de maximumfactuur worden toegekend
overeenkomstig de door de Dienst voor administratieve controle van het Instituut
vastgestelde bewijsmiddelen.
De rechthebbenden op tegemoetkomingen voor gehandicapten bewijzen evenwel op
grond van de door de Minister vastgestelde modaliteiten, dat ze zich in een
situatie bevinden die de toekenning van de maximumfactuur in het raam van dit
hoofdstuk mogelijk maakt. De bevoegde organen kunnen worden verzocht de
desbetreffende getuigschriften af te leveren of de gegevens langs elektronische
weg over te maken.
Afdeling II. - Bepalingen betreffende de samenstelling van het gezin
Art. 8. Als een gerechtigde op 1 januari van het jaar waarin de
maximumfactuur is toegekend, in het raam van een gereglementeerde vorm van
gezinsplaatsing in een bepaald gezin is geplaatst, vormt hij (zij) een
eenpersoonsgezin.
Het bewijs daarvan wordt geleverd met elk document uit het dossier van de
rechthebbende of met elk bewijsmiddel dat door hem wordt aangebracht.
Art. 9. § 1. Als de rechthebbende op 1 januari van het jaar waarin de
maximumfactuur is toegekend, zijn (haar) hoofdverblijfplaats heeft in een
rustoord voor bejaarden, een rust- en verzorgingstehuis, een psychiatrisch
verzorgingstehuis, een initiatief voor beschut wonen, een centrum voor sociaal
verweer of een gevangenis, vormt hij (zij) een eenpersoonsgezin.
Dat geldt eveneens voor de leden van de kloostergemeenschappen, bedoeld in
artikel 4, 12°, van het koninklijk besluit van 29 december 1997 houdende de
voorwaarden waaronder de toepassing van de wet betreffende de verplichte
verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14
juli 1994, tot de zelfstandigen en de leden van de kloostergemeenschappen wordt
verruimd.
Het bewijs daarvan wordt geleverd met elk document uit het dossier van de
rechthebbende of met elk bewijsmiddel dat door hem (haar) wordt aangebracht.
§ 2. In afwijking van § 1, vormt een rechthebbende die dezelfde
hoofdverblijfplaats heeft als zijn (haar) echtgenoot (echtgenote) of zijn (haar)
personen ten laste, met die personen een gezin.
Dat geldt eveneens als een rechthebbende dezelfde hoofdverblijfplaats heeft als
de persoon met wie hij (zij) een feitelijk gezin vormt. Vormen een feitelijk
gezin, de personen die samen onder hetzelfde dak wonen en de huishoudelijke
problemen hoofdzakelijk gemeenschappelijk regelen.
De situatie die in aanmerking wordt genomen is de situatie op 1 januari van het
jaar waarin de maximumfactuur wordt toegekend.
Art. 10. § 1. Als het gezin dat conform artikel 37decies, § 1, van de wet is
samengesteld, een persoon bevat die zich wegens zijn gezondheidstoestand in een
afhankelijkheidssituatie bevindt, kan die persoon of zijn wettelijke
vertegenwoordiger kiezen een gezin op zich alleen te vormen.
Die keuze kan worden gemaakt op het ogenblik dat de verzekeringsinstelling over
de elementen beschikt aan de hand waarvan zij kan beslissen al dan niet de
maximumfactuur toe te kennen.
De verzekeringsinstelling bewaart de bewijzen voor die keuze in het dossier van
de betrokken persoon.
§ 2. Bevinden zich in een afhankelijkheidssituatie wegens hun
gezondheidstoestand, de rechthebbenden die zich in één van de hierna beoogde
situaties bevinden :
a) hij heeft tijdens het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de
maximumfactuur is toegekend, de instemming van de adviserend geneesheer gekregen
voor een periode van ten minste 3 maanden voor een verpleegkundige verzorging
die aanleiding geeft tot de betaling van het forfaitair honorarium, het
zogenaamde forfait B, bedoeld in artikel 8, § 1, van de nomenclatuur van de
geneeskundige verstrekkingen; wordt eveneens in aanmerking genomen voor de
vaststelling van de periode van drie maanden, de periode waarin hij zich in de
situatie bevindt die bedoeld wordt in het hieronder vermelde punt b) ;
b) hij heeft tijdens het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de
maximumfactuur is toegekend, de instemming van de adviserend geneesheer gekregen
voor een periode van ten minste 3 maanden voor een verpleegkundige verzorging
die aanleiding geeft tot de betaling van het forfaitair honorarium, het
zogenaamde forfait C, bedoeld in artikel 8, § 1, van de nomenclatuur van de
geneeskundige verstrekkingen; wordt eveneens in aanmerking genomen voor de
vaststelling van de periode van drie maanden, de periode waarin hij zich in de
situatie bevindt die bedoeld wordt in het voormelde punt a) ;
c) hij heeft tijdens het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de
maximumfactuur is toegekend, de instemming van de adviserend geneesheer gekregen
voor een periode van ten minste zes maanden voor een kinesitherapiebehandeling,
bedoeld in artikel 7, § 1, E van de nomenclatuur van de geneeskundige
verstrekkingen, of een fysiotherapiebehandeling, bedoeld in artikel 22, II, van
voormelde nomenclatuur, wat een vermindering mogelijk maakt van het persoonlijk
aandeel ten gevolge van het derde lid, c , van artikel 7 van het koninklijk
besluit van 23 maart 1982 tot vaststelling van het persoonlijk aandeel van de
rechthebbenden of van de tegemoetkoming van de verzekering voor geneeskundige
verzorging in het honorarium voor bepaalde verstrekkingen, of voor een
behandeling bedoeld in artikel 7, § 1, 5° van voormelde nomenclatuur;
d) hij vervult de voorwaarden voor de toekenning van de
integratietegemoetkoming, in categorie III of IV, bedoeld in artikel 5 van het
koninklijk besluit van 6 juli 1987 betreffende de inkomensvervangende
tegemoetkoming en de integratietegemoetkoming. De personen die niet voldoen aan
de inkomensvoorwaarde, opgelegd bij voormeld koninklijk besluit, terwijl ze
beantwoorden aan de afhankelijkheidsvoorwaarden, worden in aanmerking genomen;
e) hij vervult de voorwaarden voor de toekenning van de tegemoetkoming voor
hulp aan bejaarden, in categorie III, IV of V, bedoeld in artikel 3 van het
koninklijk besluit van 5 maart 1990 betreffende de tegemoetkoming voor hulp aan
bejaarden. De personen die niet voldoen aan de inkomensvoorwaarde, opgelegd bij
voormeld koninklijk besluit, terwijl zij beantwoorden aan de
afhankelijkheidsvoorwaarden, worden in aanmerking genomen;
f) hij geniet een tegemoetkoming voor hulp van een derde persoon toegekend op
basis van de wet van 27 juni 1969 betreffende de toekenning van tegemoetkomingen
aan gehandicapten;
g) hij geniet een uitkering wegens primaire ongeschiktheid of invaliditeit,
die toegekend wordt aan de gerechtigde die beschouwd wordt als iemand met
persoon ten laste omdat hij de hulp nodig heeft van derden, met toepassing van
artikel 225, § 1, 6°, van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering
van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging
en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, of van artikel 12 van het
koninklijk besluit van 20 juli 1997 houdende instelling van een verzekering
tegen arbeidsongeschiktheid ten voordele van de zelfstandigen;
h) hij geniet een forfaitaire tegemoetkoming voor hulp van derden, bedoeld in
artikel 215bis van het voormelde koninklijk besluit van 3 juli 1996 of in
artikel 12ter van het voormelde koninklijk besluit van 20 juli 1971;
i) hij werd opgenomen in een ziekenhuis gedurende een totale duur van ten
minste 120 dagen die bereikt werd in een referentieperiode die bestaat uit twee
kalenderjaren welke voorafgaan aan het jaar waarin de maximumfactuur is
toegekend, ofwel is hij gedurende diezelfde referentieperiode ten minste zesmaal
opgenomen in een ziekenhuis; in dezelfde hypothese die hiervoor in laatste
instantie wordt bedoeld, worden eveneens de dagen in aanmerking genomen waarvoor
de bedragen werden toegekend die vastgesteld zijn bij artikel 4, §§ 4, 5 of 6
van de Nationale overeenkomst van 24 januari 1996 tussen de verpleeginrichtingen
en de verzekeringsinstellingen, alsook de dagen waarvoor een tegemoetkoming van
de verzekering in de kosten voor hemodialyse en voor peritoneale dialyse thuis,
zoals bepaald in artikel 9 undecies van het koninklijk besluit van 24 december
1963 houdende verordening op de geneeskundige verstrekkingen inzake verplichte
verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, in aanmerking is
genomen.
§ 3. Als de betrokken persoon de keuze heeft gemaakt, bedoeld in § 1, om geen
deel uit te maken van het gezin, samengesteld overeenkomstig artikel 37decies, §
1, van de wet, vormt hij (zij) toch een gezin met zijn (haar) echtgenote
(echtgenoot) of de persoon waarmee hij een feitelijk gezin vormt, alsook met
personen te zijnen (haren) laste in de hypothese dat die personen dezelfde
hoofdverblijfplaats hebben als hij (zij).
De persoon met wie hij (zij) een feitelijk gezin vormt, is de persoon die de
voorwaarden vervult, bedoeld in artikel 9, § 2.
De in aanmerking genomen situatie is die welke bestaat op 1 januari van het
jaar waarin de maximumfactuur is toegekend.
Art. 11. Worden beschouwd als zijnde voor de eerste maal ingeschreven in het
Rijksregister van de natuurlijke personen, de pasgeborenen alsook de personen
die uit het buitenland aankomen en een inschrijving in het Rijksregister van de
natuurlijke personen aanvragen.
Art. 12. § 1. Tonen de samenstelling aan van het gezin waarvan zij deel
uitmaken door middel van een verklaring op erewoord met vermelding van de
identificatiegegevens van de personen die met hen onder hetzelfde dak wonen, de
volgende rechthebbenden :
1° grensarbeiders als bedoeld in artikel 1, b) van de EEG-verordening nr.
1408/71;
2° personen die zijn vrijgesteld van elke inschrijving in het Rijksregister van
de natuurlijke personen overeenkomstig artikel 19 van het koninklijk besluit van
16 juli 1992 betreffende de bevolkingsregisters en het vreemdelingenregister;
§ 2. Wat de toepassing van de maximumfactuur betreft, wordt voor de hierna
bedoelde personen het gezin in aanmerking genomen dat gevormd wordt door de
gerechtigde en de personen die te zijnen laste zijn ingeschreven :
1° personen die over een referentieadres beschikken overeenkomstig artikel 20, §
1 van het bovenbedoelde koninklijk besluit van 16 juli 1992;
2° personen die zijn ingeschreven op het adres van een openbaar centrum voor
maatschappelijk welzijn overeenkomstig artikel 20, § 3, van het bovenbedoelde
koninklijk besluit van 16 juli 1992.
§ 3. Voor de toepassing van de §§ 1 en 2 is de samenstelling van het gezin die
welke bestaat op 1 januari van het jaar waarin de maximumfactuur wordt
toegekend.
Afdeling III. - Bepalingen betreffende de toepassingsmodaliteiten van de
maximumfactuur in het raam van dit hoofdstuk
Art. 13. Zodra het toepasselijke referentiebedrag is bereikt, reikt de
verzekeringsinstelling aan de rechthebbenden een getuigschrift uit, waarvan het
model door de Minister na advies van de Dienst voor administratieve controle van
het RIZIV zal worden vastgelegd. Dat getuigschrift bevat daarenboven alle
vermeldingen van artikel 14, 5° en 6°, van de wet van 11 april 1995 tot
invoering van « het handvest » van de sociaal verzekerde. De kennisgeving
vermeld in artikel 7 van de wet van 11 april 1995, is in dat geval niet vereist.
HOOFDSTUK IV. - Maximumfactuur, vastgesteld op grond van het gezinsinkomen
van de rechthebbende en uitgevoerd door de verzekeringsinstellingen
Afdeling I. - De rechthebbenden
Art. 14. Kunnen de maximumfactuur voor een bepaald kalenderjaar genieten, de
rechthebbenden die op 1 januari van dat jaar een gezin vormen waarvan het
netto-jaarinkomen lager is dan de in artikel 37 undecies van de wet bedoelde
inkomensgrensbedragen, voorzover het bedrag van de persoonlijke aandelen die
daadwerkelijk door hen ten laste zijn genomen en die betrekking hebben op de
tijdens het vorenbedoelde kalenderjaar verrichte verstrekkingen het
referentiebedrag bereikt dat, overeenkomstig artikel 37 undecies van
vorenbedoelde wet, op dat gezin van toepassing is.
De bepalingen van Afdeling II van Hoofdstuk II zijn van toepassing op de in het
raam van dit hoofdstuk toegekende maximumfactuur.
Als een van de rechthebbenden van het in het eerste lid bedoelde gezin zich
tijdens het betrokken kalenderjaar in een van de in artikel 37novies van de wet
opgesomde situaties bevindt, zijn de bepalingen van Hoofdstuk II voor dat
volledige kalenderjaar op de rechthebbenden van dat gezin van toepassing.
Art. 15. Kan de maximumfactuur genieten op grond van de bepalingen van
artikel 37undecies, tweede lid van de wet, het kind dat op 1 januari van het
kalenderjaar waarin de maximumfactuur is toegekend, jonger is dan zestien jaar.
Afdeling II. - Vaststellen van de procedure voor het bepalen van het
gezinsinkomen
Art. 16. Als de persoonlijke aandelen die daadwerkelijk door de
rechthebbenden van een bepaald gezin ten laste zijn genomen en die betrekking
hebben op de verstrekkingen die zijn verricht tijdens het jaar van toekenning
van de maximumfactuur, 450 euro bereiken, en voor zover geen enkele
rechthebbende van dat gezin zich in een van de in artikel 37novies opgesomde
situaties bevinden, maakt de verzekeringsinstelling die het dossier beheert, de
identiteit en het identificatienummer inzake sociale zekerheid van de
rechthebbenden die het vorenbedoelde gezin vormen, aan de Dienst voor
administratieve controle over volgens de modaliteiten die door die dienst zijn
vastgesteld.
Art. 17. Het gezinsinkomen dat in aanmerking wordt genomen, is het in artikel
6, tweede lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde
netto-inkomen, betreffende het recentste jaar waarvoor een belasting is
ingekohierd.
Worden proportioneel toegewezen aan het beroepsinkomen van elk van de
echtgenoten van het betrokken gezin, de inkomsten uit onroerende goederen, de
inkomsten uit kapitalen en roerende goederen, alsmede de diverse inkomsten die
door de Administratie van de Ondernemings- en Inkomstenfiscaliteit aan de Dienst
voor administratieve controle van het Instituut zijn meegedeeld.
Art. 18. Als de Administratie van de Ondernemings- en Inkomstenfiscaliteit
aan de vorenbedoelde Dienst voor administratieve controle meedeelt dat één of
meer rechthebbenden van het betrokken gezin niet belastingplichtig is, stuurt de
Dienst voor administratieve controle die informatie door naar de
verzekeringsinstelling die het dossier beheert. In dat geval maakt de voormelde
dienst tevens het totaal over van de inkomens van de andere rechthebbenden die
het gezin vormen, zoals dit totaal voortvloeit uit de informatie die werd
overgemaakt door de voormelde administratie. Het totaalbedrag van de inkomens
moet nochtans niet worden meegedeeld in de hypothese, voorzien in artikel 20,
2°.
De rechthebbenden van het betrokken gezin voor wie de vorenbedoelde
administratie geen inlichtingen kan meedelen, ondertekenen een verklaring op
erewoord waarin het inkomen wordt vermeld waarover zij beschikten tijdens het
kalenderjaar waarop de informatie betrekking heeft die door de in het eerste lid
bedoelde administratie is meegedeeld. De verklaring op erewoord is conform het
model dat als bijlage I gaat.
De voormelde dienst voor administratieve controle kan wijzigingen aanbrengen in
het model van de verklaring op erewoord, gevoegd in bijlage I.
Wordt in aanmerking genomen, het belastbare bruto-inkomen van de betrokken
rechthebbende.
Onder belastbaar bruto-inkomen moet worden verstaan, het bedrag van het
bruto-inkomen zoals het inzake inkomstenbelastingen, vóór elke aftrek of
vrijstelling, is vastgesteld.
Worden eveneens in aanmerking genomen, de inkomsten uit het buitenland die niet
belastbaar zijn in België, de inkomsten van de in artikel 227, 1°, van het
Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 bedoelde personen die overeenkomstig
artikel 230, 1° tot 4°, of artikel 231, § 1, 2°, van hetzelfde Wetboek van
belastingen zijn vrijgesteld, alsmede de inkomsten die, ongeacht of ze voor de
berekening van de belasting betreffende de andere inkomsten van het gezin worden
meegeteld of niet, op grond van een overeenkomst in België zijn vrijgesteld.
Voor de vaststelling van het inkomen van de rechthebbende :
a) wordt geen rekening gehouden met het kadastraal inkomen van het woonhuis
waarvoor de rechthebbende aanspraak kan maken op de woningaftrek die van
toepassing is inzake personenbelasting;
b) moet worden verstaan onder bruto-inkomen uit roerende goederen, het bedrag
dat is vastgesteld in artikel 22 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen
1992;
c) moet rekening worden gehouden met het bruto-inkomen dat niet moet worden
aangegeven aan voormelde administratie bij toepassing van artikel 313 van het
Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992;
d) wordt het brutobedrag van het beroepsinkomen, bedoeld in artikel 23, § 1,
1° tot 3°, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, fictief vastgesteld
op 100/80 van het verschil tussen de brutobaten of -winsten en de desbetreffende
beroepslasten;
e) wordt het brutobedrag betreffende de spaartegoeden, kapitalen en
afkoopwaarden, dat onderworpen is aan de belasting bedoeld in artikel 171, d tot
g, 2°, 4°, f tot h, en in artikel 515bis , vijfde lid, van het Wetboek van de
Inkomstenbelastingen 1992, in aanmerking genomen ten belope van het bedrag van
de rente die voortvloeit uit de omzetting ervan volgens de coëfficiënt die is
vastgesteld in artikel 73 van het uitvoeringsbesluit van het Wetboek van de
Inkomstenbelastingen 1992, en dat gedurende een periode van 10 jaar vanaf het
jaar waarin het kapitaal of de afkoopwaarden gestort werden.
Het bedrag van alle andere voordelen die verbonden zijn aan het beroeps- en het
vervangingsinkomen, wordt in aanmerking genomen.
Art. 19. Als de Administratie van de Ondernemings- en Inkomensfiscaliteit aan
de voormelde Dienst voor administratieve controle laat weten dat zij geen
informatie bezit over een of andere rechthebbende van het gezin, bezorgt de
voornoemde Dienst die informatie aan de verzekeringsinstelling die het dossier
beheert, en desgevallend het totale bedrag van de inkomens van de andere
rechthebbenden die het gezin vormen, welk bedrag voortvloeit uit de informatie
die de vorenbedoelde administratie heeft bezorgd. Nochtans moet dit totaalbedrag
van de inkomens niet worden meegedeeld in de hypothese, voorzien in artikel 20,
2°.
De betrokken rechthebbende ondertekent een verklaring op erewoord met vermelding
van het inkomen waarover hij beschikte tijdens het jaar dat in aanmerking
genomen wordt in de gegevens die door voormelde administratie zijn bezorgd.
Worden inzonderheid in aanmerking genomen, de inkomsten uit het buitenland die
niet belastbaar zijn in België, de inkomsten van de in artikel 227, 1° van het
Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 bedoelde personen die overeenkomstig
artikel 230, 1° tot 4°, of artikel 231, § 1, 2° van hetzelfde wetboek van
belastingen zijn vrijgesteld, alsmede de inkomsten die, ongeacht of ze voor de
berekening van de belasting betreffende de andere inkomsten van het gezin worden
meegeteld of niet, op grond van een overeenkomst in België zijn vrijgesteld.
Art. 20. De verklaringen op erewoord, bedoeld in de artikelen 18 en 19,
moeten echter niet worden opgesteld wanneer blijkt :
1° uit het dossier van de betrokken rechthebbende betreffende de verhoogde
verzekeringstegemoetkoming dat de verzekeringsinstelling informatie heeft over
het inkomen waarover de betrokken rechthebbende beschikte tijdens het jaar
bedoeld in de informatie die bezorgd werd door de Administratie van de
Ondernemings- en Inkomensfiscaliteit;
2° uit de informatie van voormelde administratie dat het netto-inkomen van het
betrokken gezin het toepasselijke referentiegrensbedrag overschrijdt;
3° dat de niet-belastbare persoon een kind is jonger dan zestien jaar.
Art. 21. De verzekeringsinstelling kan het recht op de maximumfactuur slechts
toekennen nadat is nagegaan of het gezinsinkomen van de rechthebbenden voldoet
aan de voorwaarden die in dit besluit zijn vastgesteld.
Dat nazicht gebeurt op grond van het gezinsinkomen vermeld in de gegevens van de
Administratie van de Ondernemings- en de Inkomensfiscaliteit, en in de
verklaring op erewoord, bedoeld in de artikelen 18 en 19, en desgevallend
rekening houdende met de keuze bedoeld in artikel 10, § 1.
De verzekeringsinstelling die het dossier beheert, deelt aan de betrokken
verzekeringsinstellingen de informatie mee die haar door de Dienst voor
administratieve controle is bezorgd.
De verzekeringsinstelling die het dossier beheert, licht de Dienst voor
administratieve controle in over de genomen beslissing, volgens de modaliteiten
die deze dienst heeft vastgesteld.
Afdeling III. - Behartigenswaardige situaties
Art. 22. Bevinden zich in een behartigenswaardige situatie waaruit blijkt dat
het betrokken gezinsinkomen aanzienlijk is verminderd, de rechthebbenden die
sinds het jaar, bedoeld in de informatie die in het raam van afdeling II van dit
hoofdstuk door de Administratie van de Ondernemings- en Inkomensfiscaliteit is
meegedeeld, hun situatie hebben zien wijzigen en hetzij :
- hun beroepsactiviteit hebben stopgezet;
- van bijdragen vrijgesteld waren in het raam van het sociaal statuut van de
zelfstandigen voor een periode van meer dan een kwartaal;
- gecontroleerd volledig werkloos zijn sedert ten minste zes maanden;
- arbeidsongeschikt zijn sedert ten minste zes maanden.
Art. 23. De rechthebbende die zich in één van de situaties bevindt, bedoeld
in artikel 22, kan aan de verzekeringsinstelling waarbij hij is aangesloten of
ingeschreven, vragen het huidige bedrag van het belastbaar bruto-inkomen van het
betrokken gezin vast te stellen. In dat geval ondertekenen de rechthebbenden die
het gezin vormen, een verklaring op erewoord conform het model dat als bijlage
II gaat.
De dienst voor administratieve controle van het Instituut kan wijzigingen
aanbrengen in het model van de verklaring op erewoord, gevoegd in bijlage II.
Om vast te stellen dat het inkomen van dat gezin lager is dan het laagste
inkomensgrensbedrag, bedoeld in artikel 37undecies van de wet, wordt het
belastbaar bruto-inkomen van het gezin, bedoeld in artikel 18, in aanmerking
genomen op het ogenblik dat de verklaring op erewoord is ondertekend.
Voor het beroeps- en het vervangingsinkomen worden de bedragen van de maand van
aangifte vermenigvuldigd met 12 en verhoogd met het bedrag van alle andere
voordelen die daaraan zijn verbonden.
Art. 24. Op basis van de elementen die zijn opgenomen in de verklaring op
erewoord, bedoeld in artikel 23, en desgevallend rekening houdende met de keuze
bedoeld in artikel 10, § 1, onderzoeken de verzekeringsinstellingen opnieuw het
recht op de maximumfactuur van het betrokken gezin.
De verzekeringsinstelling die het dossier beheert, brengt de Dienst voor
administratieve controle van het Instituut op de hoogte van de genomen
beslissing, volgens de modaliteiten die deze Dienst heeft vastgesteld.
Afdeling IV. - Bepalingen betreffende de toepassingsmodaliteiten van de
maximumfactuur in het kader van dit hoofdstuk
Art. 25. Het getuigschrift, bedoeld in artikel 13 wordt afgeleverd door de
verzekeringsinstelling van zodra vastgesteld wordt dat de maximumfactuur kan
verleend worden aan de rechthebbenden van het betrokken gezin voor het
kalenderjaar van toekenning. Indien dit niet het geval is, deelt de
verzekeringsinstelling aan de rechthebbenden van het betrokken gezin, op basis
van de informatie in zijn bezit en voor het betrokken jaar, elke informatie mee,
al naargelang het geval, met betrekking tot hun recht op de maximumfactuur op
grond van het tweede referentiebedrag, bedoeld in artikel 37 undecies, of met
betrekking tot de maximumfactuur uitgevoerd door de Administratie van de
Ondernemings- en Inkomensfiscaliteit.
HOOFDSTUK V. - Overgangsbepalingen
Art. 26. Het gehandicapte kind waarvoor een beslissing tot toekenning van
verhoogde kinderbijslag is genomen vanwege zijn handicap, heeft recht op de
maximumfactuur, ongeacht het inkomen van het gezin waarvan het deel uitmaakt,
voorzover alle volgende voorwaarden zijn vervuld :
1° de datum van inwerkingtreding van de voormelde beslissing tot toekenning van
de verhoogde kinderbijslag valt uiterlijk op de datum van bekendmaking van de
wet betreffende de maximumfactuur in de verzekering voor geneeskundige
verzorging;
2° het kalenderjaar waarin de maximumfactuur wordt toegekend, omvat een periode
tijdens welke een beslissing tot toekenning van verhoogde kinderbijslag
uitwerking heeft;
3° het betrokken gehandicapte kind heeft daadwerkelijk persoonlijke aandelen ten
belope van 450 EUR betaald voor verstrekkingen die zijn verricht tijdens het
kalenderjaar van toekenning van de maximumfactuur.
HOOFDSTUK VI. - Bepalingen betreffende de maximumfactuur voor 2001
Art. 27. De bepalingen van artikel 6, § 2, van de wet van 5 juni 2002
betreffende de maximumfactuur in de verzekering voor geneeskundige verzorging
moeten worden toegepast onder de voorwaarden die in de volgende artikelen zijn
bepaald voor de rechthebbenden die deel uitmaken van een gezin, waarvan het
netto-jaarinkomen niet hoger ligt dan 13.730,98 EUR, op voorwaarde dat ze
daadwerkelijk een minimumbedrag van 446 EUR aan persoonlijke aandelen hebben
betaald voor in 2001 verrichte verstrekkingen.
Art. 28. De informatie betreffende de in artikel 27 bedoelde gezinnen is die
welke op 1 januari 2002 is opgenomen in het Rijksregister van de natuurlijke
personen.
Art. 29. De in aanmerking genomen persoonlijke aandelen hebben betrekking op
de verstrekkingen die in 2001 ten gunste van de leden van het betrokken gezin
zijn verricht.
Art. 30. § 1. De maximumfactuur wordt toegekend aan de rechthebbenden van de
gezinnen die overeenkomstig de bepalingen van artikel 28 zijn samengesteld, voor
zover de twee hierna opgesomde voorwaarden zijn vervuld :
1° alle leden van het gezin zijn bij dezelfde verzekeringsinstelling
aangesloten;
2° geen enkele verzekeringstegemoetkoming tegen 100 % is toegekend aan een lid
van dat gezin in het raam van het koninklijk besluit van 3 november 1993 tot
uitvoering van artikel 37 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor
geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994.
Die tweede voorwaarde is evenwel niet van toepassing voor de gezinnen met een
gehandicapt kind, dat op grond van die handicap een verhoogde kinderbijslag
geniet.
§ 2. Dit hoofdstuk is niet van toepassing voor de gezinnen waarvan één van de in
artikel 12 bedoelde personen deel uitmaakt.
Het is evenmin van toepassing wanneer de door de Administratie van de
Ondernemings- en Inkomensfiscaliteit verstrekte gegevens onvolledig zijn of
wanneer ze niet op alle gezinsleden betrekking hebben.
Art. 31. § 1. Het in aanmerking genomen gezinsinkomen is het in artikel 6,
tweede lid, van het wetboek van de inkomstenbelastingen bedoelde netto-inkomen
betreffende het recentste jaar waarvoor een belasting is ingekohierd.
§ 2. De gezinsinkomens worden berekend op grond van de door de Administratie van
de Ondernemings- en Inkomensfiscaliteit verstrekte gegevens.
Worden proportioneel toegewezen aan het beroepsinkomen van elk van de
echtgenoten van het betrokken gezin : de inkomsten uit onroerende goederen, de
inkomsten uit kapitaal en roerende goederen en de diverse inkomsten.
Art. 32. De verzekeringsinstellingen sturen de Dienst voor administratieve
controle van het Instituut de identificatiegegevens door van de rechthebbenden
die de in artikel 26 bedoelde gezinnen vormen die daadwerkelijk een
minimumbedrag van 446 EUR aan persoonlijke aandelen hebben betaald.
De gegevens die voor de uitvoering van dit hoofdstuk noodzakelijk zijn, worden
conform de bepalingen van artikel 37duodecies, § 2, van de wet doorgestuurd. De
Dienst voor administratieve controle bezorgt de gegevens evenwel rechtstreeks
aan de Administratie van de Ondernemings- en Inkomensfiscaliteit en omgekeerd,
zonder langs de Kruispuntbank van de sociale zekerheid te gaan.
HOOFDSTUK VII. - Inwerkingtreding
Art. 33. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2002.
Nochtans
- heeft hoofdstuk VI uitwerking op 1 januari 2001;
- heeft artikel 2 uitwerking op 1 mei 2002.
Art. 34. Onze Minister van Sociale Zaken en Pensioenen is belast met de
uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 15 juli 2002.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Sociale Zaken en Pensioenen,
F. VANDENBROUCKE
Bijlage I
Identificering van de V.I. die het dossier beheert :
Rechthebbende : Naam + voornaam :
Hoofdverblijfplaats :
Identificatienummer sociale zekerheid (zie SIS-kaart rechterbovenhoek) :
Inschrijvingsnummer (bij het ziekenfonds) :
Verklaring op erewoord (MAF)
Ik verklaar dat de in aanmerking te nemen jaarlijkse bruto-inkomsten de volgende
zijn : (1)
Ik geef mijn verzekeringsinstelling en de met de controle belaste organen van
het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering de toestemming om
mijn bruto belastbare inkomens bij de Administratie van de Ondernemings- en
Inkomstenfiscaliteit na te gaan.
Wetende dat een valse of onvolledige verklaring aanleiding kan geven tot
boetes of gevangenisstraffen overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk
besluit van 31 mei 1933 betreffende de verklaring te doen in verband met de
subsidies, vergoedingen en toelagen van welke aard ook die geheel of
gedeeltelijk ten laste van de Staat zijn; wetende dat een valse of onvolledige
verklaring of het gebruik ervan aanleiding kan geven tot het toepassen van een
administratieve sanctie, namelijk uitsluiting van het recht op prestaties van de
ziekte- en invaliditeitsverzekering, (uitkeringen en/of geneeskundige
verstrekkingen) bevestig ik op mijn erewoord dat deze verklaring oprecht en
volledig is.
Datum :
Handtekening van de gerechtigde (3) :
Handtekening van de echtgeno(o)t(e) of van de samenwonende, niet beloonde
persoon (3) :
Handtekening van de personen ten laste (3) :
Belangrijke opmerking : Bij deze verklaring moeten worden gevoegd :
1. het assignatiestrookje of het betalingsbewijs van alle toegekende
pensioenen, renten of toelagen alsmede elk bewijskrachtig stuk met betrekking
tot beroepsinkomens (bijvoorbeeld : loonstrookje, verklaring van de
werkgever,...).
2. het aanslagbiljet betreffende de personenbelasting met eventuele bijlagen
dat betrekking heeft op de inkomens van het jaar ........., of bij ontstentenis
daarvan, het recentste aanslagbiljet met zijn eventuele bijlagen.
Instructies
(1) Het gaat, wat de belastbare inkomens betreft, om de inkomens waarover u
beschikte gedurende het jaar ......... en die moeten aangegeven worden bij de
Administratie van de Ondernemings- en Inkomstenfiscaliteit, vóór elke aftrek of
elke vrijstelling.
Worden in aanmerking genomen, het bedrag van alle andere genoten voordelen
(vakantiegeld, welvaartspremie,...) die verbonden zijn met de beroepsinkomens en
de vervangingsinkomens.
Wat de beroepsinkomens van de zelfstandigen betreft, wordt het verschil tussen
de brutowinsten of baten en de beroepslasten vermenigvuldigd met 100/80.
(2) a) Op sommige assignaties zijn alleen maar de netto-bedragen vermeld: het
zijn de bruto belastbare bedragen die moeten aangegeven worden.
b) Als verschillende pensioenen of renten worden betaald, moeten de belastbare
brutobedragen ervan afzonderlijk worden vermeld.
(3) Dit document moet eigenhandig door de aangever of aangeefster of door de
wettelijke vertegenwoordiger worden ondertekend.
De aangever of aangeefster moet vóór zijn of haar handtekening de vermelding «
Gelezen en goedgekeurd » schrijven indien hij of zij de verklaring niet
eigenhandig heeft ingevuld.
Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 15 juli 2002.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Sociale Zaken en Pensioenen,
F. VANDENBROUCKE
Bijlage II
Identificering van de V.I. die het dossier beheert :
Rechthebbende : Naam + voornaam :
Hoofdverblijfplaats :
Identificatienummer sociale zekerheid (zie SIS-kaart rechterbovenhoek) :
Inschrijvingsnummer (bij het ziekenfonds) :
Verklaring op erewoord (MAF)
Ik verklaar dat de in aanmerking te nemen jaarlijkse bruto-inkomsten de
volgende zijn : (1)
Ik geef mijn verzekeringsinstelling en de met de controle belaste organen van
het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering de toestemming om
mijn bruto belastbare inkomens bij de Administratie van de Ondernemings- en
Inkomstenfiscaliteit na te gaan.
Wetende dat een valse of onvolledige verklaring aanleiding kan geven tot
boetes of gevangenisstraffen overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk
besluit van 31 mei 1933 betreffende de verklaring te doen in verband met de
subsidies, vergoedingen en toelagen van welke aard ook die geheel of
gedeeltelijk ten laste van de Staat zijn; wetende dat een valse of onvolledige
verklaring of het gebruik ervan aanleiding kan geven tot het toepassen van een
administratieve sanctie, namelijk uitsluiting van het recht op prestaties van de
ziekte- en invaliditeitsverzekering, (uitkeringen en/of geneeskundige
verstrekkingen) bevestig ik op mijn erewoord dat deze verklaring oprecht en
volledig is.
Datum :
Handtekening van de gerechtigde (3) :
Handtekening van de echtgeno(o)t(e) of van de samenwonende, niet beloonde
persoon (3) :
Handtekening van de personen ten laste (3) :
Belangrijke opmerking : Bij deze verklaring moeten worden gevoegd :
1. het recentste assignatiestrookje of het recentste betalingsbewijs van alle
toegekende pensioenen, renten of toelagen alsmede elk bewijskrachtig stuk met
betrekking tot beroepsinkomens (bijvoorbeeld : laatste loonstrookje, de
verklaring van de werkgever,...).
2. het recentste aanslagbiljet betreffende de personenbelasting met eventuele
bijlagen.
Instructies
(1) Het gaat, wat de belastbare inkomens betreft, om de inkomens waarover u
momenteel beschikt (op de wijze zoals voorzien in het koninklijk besluit
aangaande de inkomsensvoorwaarden) en die moeten aangegeven worden bij de
Administratie van de Ondernemings- en Inkomstenfiscaliteit, vóór elke aftrek of
elke vrijstelling.
Wat de beroepsinkomens en de vervangingsinkomens betreft (pensioen,
brugpensioen, rente, uitkering, toelage, wachtgeld,...) zijn de bedragen die in
aanmerking worden genomen de bedragen, die betrekking hebben op de maand van de
verklaring, vermenigvuldigd met 12, en vermeerderd met alle andere voordelen die
ermee verbonden zijn (vakantiegeld, welvaartspremie,...).
Wat de beroepsinkomens van de zelfstandigen betreft, wordt het verschil tussen
de brutowinsten of baten en de beroepslasten vermenigvuldigd met 100/80.
(2) a) Op sommige assignaties zijn alleen maar de netto-bedragen vermeld :
het zijn de bruto belastbare bedragen die moeten aangegeven worden.
b) Als verschillende pensioenen of renten worden betaald, moeten de belastbare
brutobedragen ervan afzonderlijk worden vermeld.
(3) Dit document moet eigenhandig door de aangever of aangeefster of door de
wettelijke vertegenwoordiger worden ondertekend.
De aangever of aangeefster moet vóór zijn of haar handtekening de vermelding
« Gelezen en goedgekeurd » schrijven indien hij of zij de verklaring niet
eigenhandig heeft ingevuld.
Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 15 juli 2002.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Sociale Zaken en Pensioenen,
F. VANDENBROUCKE