Overzicht recente wetteksten
BS 18.07.02
ALBERT II, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers
bij de uitvoering van hun werk, inzonderheid op artikel 2, § 3, artikel 4, § 1,
eerste lid, gewijzigd bij de wet van 7 april 1999, de artikelen 32quater , § 2,
32quinquies , § 2 en 32sexies , § 4, ingevoegd bij de wet van 11 juni 2002 en
artikel 80, eerste lid;
Gelet op het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende het beleid
inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk,
inzonderheid op de artikelen 4, 9, 14 en 22;
Gelet op het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de Interne
Dienst voor preventie en bescherming op het Werk, inzonderheid op artikel 2 en
artikel 14, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 mei 1999;
Gelet op het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe
diensten voor preventie en bescherming op het werk, inzonderheid op artikel
13bis , ingevoegd bij het koninklijk besluit van 20 februari 2002 en op de
artikelen 21 en 22;
Gelet op de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers
bij de uitvoering van hun werk, inzonderheid op artikel 95;
Gelet op het verzoek om spoedbehandeling gemotiveerd door de omstandigheid
dat de wet van 11 juni 2002 betreffende de bescherming tegen geweld, pesterijen
en ongewenst seksueel gedrag op het werk in werking treedt op 1 juli 2002; dat
de uitvoeringsmaatregelen bedoeld in het nieuwe artikel 32quater , § 2, en het
nieuwe artikel 32sexies , § 4, van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het
welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk op dezelfde datum
moeten in werking treden;
Dat het immers onmogelijk is de bepalingen van de nieuwe wet effectief toe te
passen, zolang de procedures en de bevoegdheden, de opdrachten en de opleiding
van de preventieadviseurs niet nader zijn bepaald; dat indien deze maatregelen
niet tijdig worden genomen de werknemers ernstige schade kunnen ondervinden,
daar ze zich in de onmogelijkheid zullen bevinden om onmiddellijk hun rechten te
doen gelden; dat ook de werkgevers tijdig dienen te weten welke concrete
maatregelen zij moeten treffen met het oog op de bescherming van de werknemers
tegen geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk; dat dit des
te meer van belang is nu er vastgesteld wordt dat er zich steeds meer geweld,
pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk voordoet en er dus een acuut
maatschappelijk probleem is; dat het derhalve dringend noodzakelijk is de nodige
maatregelen te treffen opdat dit ontwerp van koninklijk besluit op 1 juli 2002
kan in werking treden;
Gelet op het advies nr. 33.720/1 van de Raad van State, gegeven op 27 juni
2002, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2° van de gecoördineerde wetten
op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid,
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Afdeling I. - Toepassingsgebied en definities
Artikel 1. Dit besluit is van toepassing op de werkgevers en de werknemers en de
daarmee gelijkgestelde personen bedoeld in artikel 2, § 1, van de wet van 4
augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van
hun werk en op de andere personen dan deze bedoeld in artikel 2, § 1, van
bedoelde wet die zich op de arbeidsplaatsen bevinden.
Art. 2. Voor de toepassing van de bepalingen van dit besluit wordt verstaan
onder :
1° de wet : de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers
bij de uitvoering van hun werk;
2° geweld op het werk : elke feitelijkheid waarbij een werknemer of een andere
persoon waarop dit besluit van toepassing is psychisch of fysiek wordt
lastiggevallen, bedreigd of aangevallen bij de uitvoering van het werk;
3° pesterijen op het werk : elk onrechtmatig en terugkerend gedrag, buiten of
binnen de onderneming of instelling, dat zich inzonderheid kan uiten in
gedragingen, woorden, bedreigingen, handelingen, gebaren, en eenzijdige
geschriften en dat tot doel of gevolg heeft dat de persoonlijkheid, de
waardigheid of de fysieke of psychische integriteit van een werknemer of een
ander persoon waarop dit besluit van toepassing is bij de uitvoering van het
werk wordt aangetast, dat zijn betrekking in gevaar wordt gebracht of dat een
bedreigende, vijandige, beledigende, vernederende of kwetsende omgeving wordt
gecreëerd;
4° ongewenst seksueel gedrag op het werk : elke vorm van verbaal, niet-verbaal
of lichamelijk gedrag van seksuele aard waarvan degene die zich er schuldig aan
maakt, weet of zou moeten weten dat het afbreuk doet aan de waardigheid van
vrouwen en mannen op het werk;
5° andere personen op de arbeidsplaatsen : iedere persoon die in contact treedt
met de werknemers bij de uitvoering van hun werk, inzonderheid de klanten, de
leveranciers, dienstverleners, leerlingen en studenten en personen die
uitkeringen genieten;
6° de bevoegde preventieadviseur : de natuurlijke persoon die verbonden is
hetzij aan een interne dienst hetzij aan een externe dienst voor preventie en
bescherming op het werk, zoals bedoeld in de wet en aangeduid overeenkomstig
artikel 32sexies van de wet die deskundig is op het vlak van de psycho-sociale
aspecten van het werk, waaronder het geweld, de pesterijen en het ongewenst
seksueel gedrag op het werk;
7° de vertrouwenspersoon : de persoon die de preventieadviseur bijstaat zoals
bedoeld en aangeduid overeenkomstig artikel 32sexies van de wet.
8° het Comité : het Comité voor preventie en bescherming op het werk, bij
ontstentenis van een comité, de vakbondsafvaardiging en bij ontstentenis van een
vakbondsafvaardiging de werknemers zelf overeenkomstig de bepalingen van artikel
53 van de wet.
Afdeling II. - Algemene beginselen
Art. 3. De werkgever stelt in het kader van het dynamisch
risicobeheersingsysteem, op basis van de resultaten van de risicoanalyse, de
preventiemaatregelen vast die moeten genomen worden in toepassing van artikel
32quater van de wet.
De resultaten van de risicoanalyse en de preventiemaatregelen worden opgenomen
in een specifiek luik in het globaal preventieplan en, in voorkomend geval, in
het jaarlijks actieplan bedoeld in de artikelen 10 en 11 van het koninklijk
besluit van 27 maart 1998 betreffende het beleid inzake het welzijn van de
werknemers bij de uitvoering van hun werk.
Art. 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 8 van het koninklijk besluit van
27 maart 1998 betreffende het beleid inzake het welzijn van de werknemers bij de
uitvoering van hun werk, moet de werkgever een risicoanalyse uitvoeren voor alle
feiten inzake geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het werk
waarvan de werknemers het slachtoffer zijn geweest en die het voorwerp zijn van
een met redenen omklede klacht of die werden ingeschreven in het register over
feiten van geweld op het werk bedoeld in artikel 6.
Deze analyse moet toelaten de doeltreffendheid van de preventiemaatregelen te
evalueren en in voorkomend geval de te nemen gepaste preventiemaatregelen te
bepalen, ondermeer op vlak van :
1° de organisatie van de onderneming of van de instelling;
2° de inrichting van de arbeidsplaatsen;
3° de herziening van de procedures indien is gebleken dat deze niet geschikt of
niet toepasbaar blijken te zijn;
4° de informatie en de opleiding van de werknemers.
Art. 5. § 1. Onverminderd de toepassing van de bepalingen van de artikelen 17
tot 21 van het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende het beleid
inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, neemt de
werkgever de nodige maatregelen opdat de werknemers, de leden van de
hiërarchische lijn en de leden van het comité over alle nuttige informatie
beschikken betreffende :
1° de resultaten van de risicoanalyse bedoeld in artikelen 3 en 4 en de
toepasselijke preventiemaatregelen;
2° de procedures die van toepassing zijn wanneer een werknemer het slachtoffer
meent te zijn van geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het werk;
3° het recht voor de werknemer om een verklaring te doen acteren wanneer hij
meent het slachtoffer te zijn van geweld, pesterijen of ongewenst seksueel
gedrag op het werk die extern zijn aan de onderneming;
4° de diensten of instellingen waarop een beroep wordt gedaan in toepassing van
artikel 32quinquies van de wet;
5° de maatregelen die werden genomen ingevolge een met redenen omklede klacht;
6° de verplichting om zich te onthouden van geweld, pesterijen en ongewenst
seksueel gedrag op het werk.
Bovendien heeft elke werknemer die een beroep doet op de vertrouwenspersoon of
de preventieadviseur het recht te weten welk gevolg er werd gegeven aan de door
hem aanhangig gemaakte zaak.
§ 2. Bovendien zorgt de werkgever er voor dat de werknemers, de leden van de
hiërarchische lijn en de leden van het comité de nodige opleiding ontvangen,
opdat zij de preventiemaatregelen, de procedures en de rechten en verplichtingen
waarover zij informatie ontvangen in toepassing van § 1, 1°, 2°, 3° en 6°
adequaat kunnen toepassen.
Afdeling III. - Specifieke verplichtingen van de werkgevers van de
ondernemingen en instellingen die in contact met het publiek werken
Art. 6. § 1. In de ondernemingen en instellingen waarin de werknemers in
contact komen met het publiek, is de werkgever ertoe gehouden systematisch de
verklaring te noteren van de werknemers die menen het slachtoffer te zijn van
feiten van geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het werk, die
extern zijn aan de onderneming of instelling.
Deze verklaring wordt opgenomen in een register over feiten van geweld op het
werk.
Alleen de werkgever, de preventieadviseur, de vertrouwenspersoon en de met het
toezicht belaste ambtenaar hebben toegang tot dit register.
De werkgever waakt erover dat de in het eerste lid bedoelde verklaringen
meegedeeld worden aan de bevoegde preventieadviseur.
Het register over feiten van geweld wordt ter beschikking gehouden van de met
het toezicht belaste ambtenaar.
§ 2. De werkgever bewaart de verklaring inzake de feiten van geweld, pesterijen
en ongewenst seksueel gedrag op het werk gedurende vijf jaren, te rekenen vanaf
de dag dat het slachtoffer deze verklaring heeft afgelegd.
Wanneer de werkgever zijn activiteiten stopzet, bezorgt hij de verklaringen
inzake de feiten van geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk
aan de administratie van de arbeidshygiëne en -geneeskunde binnen een termijn
van drie maanden vanaf de stopzetting van zijn activiteiten.
Afdeling IV. - Specifieke verplichtingen van de preventieadviseur
arbeidsgeneesheer
Art. 7. De preventieadviseur arbeidsgeneesheer die bij gelegenheid van om het
even welk medisch onderzoek betreffende het gezondheidstoezicht op de werknemers
vaststelt dat de gezondheidstoestand van een werknemer aangetast is ingevolge
geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het werk :
1° informeert de slachtoffers over de mogelijkheid zich te wenden tot de
bevoegde preventieadviseur of de vertrouwenspersoon;
2° kan de bevoegde preventieadviseur zelf informeren, indien hij oordeelt dat
het slachtoffer niet in staat is zich zelf tot deze adviseur te wenden en onder
voorbehoud van het akkoord van dit slachtoffer.
Afdeling V. - Taken van de bevoegde preventieadviseur en van de
vertrouwenspersoon
Art. 8. § 1. De bevoegde preventieadviseur en, in voorkomend geval, de
vertrouwenspersoon staan de werkgever, de leden van de hiërarchische lijn en de
werknemers bij, voor de toepassing van de maatregelen bedoeld bij de wet en dit
besluit.
De bevoegde preventieadviseur en de vertrouwenspersoon plegen regelmatig
overleg.
§ 2. De vertrouwenspersoon die de bevoegde preventieadviseur bijstaat is
inzonderheid belast met de volgende taken :
1° hij neemt deel aan de uitwerking van de te volgen procedures in geval van
geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk;
2° hij geeft raad, en biedt opvang, hulp en de vereiste bijstand aan de
slachtoffers van geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk;
3° hij ontvangt de met redenen omklede klachten van de slachtoffers van geweld,
pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk;
4° hij bezorgt de met redenen omklede klachten bedoeld in 3° aan de bevoegde
preventieadviseur.
§ 3. Naast de taken bedoeld in § 2, 1° tot 3° is de bevoegde
preventieadviseur belast met de volgende taken :
1° hij werkt mee aan de risicoanalyse bedoeld in de artikelen 3 en 4;
2° hij onderzoekt de met redenen omklede klachten en stelt aan de werkgever
maatregelen voor om een einde te maken aan het geweld, de pesterijen en het
ongewenst seksueel gedrag op het werk;
3° hij onderneemt de nuttige stappen, bedoeld in artikel 14 zodat er een einde
kan worden gesteld aan het geweld, de pesterijen en het ongewenst seksueel
gedrag op het werk;
4° hij brengt advies uit over de diensten of instellingen waarop de werkgever
beroep kan doen in toepassing van artikel 32quinquies van de wet;
5° hij stelt een individueel klachtendossier samen betreffende de feiten van
geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk en houdt het bij;
6° hij stelt regelmatig een verslag op over de met redenen omklede klachten die
betrekking hebben op de feiten van geweld, pesterijen en ongewenst seksueel
gedrag op het werk die zich in de onderneming of instelling hebben voorgedaan.
Dit verslag bevat enkel collectieve en anonieme gegevens.
Het verslag bedoeld in het eerste lid, 6° is bestemd voor de werkgever en wordt
bijgehouden door de interne dienst. Het wordt ter informatie aan het Comité
voorgelegd en ter beschikking gehouden van de met het toezicht belaste
ambtenaar.
Art. 9. Het individueel klachtendossier omvat :
1° de documenten die de verklaringen van het slachtoffer en de getuigen
weergeven en, in voorkomend geval, het resultaat van de bemiddelingspoging;
2° de documenten die de verklaringen van de dader of de daders van geweld,
pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het werk weergeven;
3° de voorstellen aan de werkgever betreffende de toe te passen passende
maatregelen;
4° in voorkomend geval, de vraag tot tussenkomst van de medische
arbeidsinspectie;
5° het document dat de met redenen omklede klacht omvat;
6° het document waarbij de met redenen omklede klacht werd meegedeeld aan de
werkgever;
7° specifieke gegevens van persoonlijke aard die door de bevoegde
preventieadviseur werden vastgesteld naar aanleiding van de verklaringen en die
uitsluitend aan hem zijn voorbehouden.
Het individueel klachtendossier wordt bewaard door de bevoegde preventieadviseur
en onder zijn uitsluitende verantwoordelijkheid.
De preventieadviseur kan de bewaring van het dossier toevertrouwen aan de
vertrouwenspersoon die hem bijstaat en deze persoon kan er toegang toe hebben,
indien hij niet instaat voor de bewaring. In die gevallen, mag de
vertrouwenspersoon de gegevens waarvan hij kennis heeft niet bekend maken.
Het individueel klachtendossier dat de gegevens bedoeld in het eerste lid, 1°
tot 6° bevat, wordt ter beschikking gehouden van de met het toezicht belaste
ambtenaar en de voormelde gegevens dienen hem te worden voorgelegd telkens
wanneer de preventieadviseur zich tot deze ambtenaar wendt met toepassing van
artikel 32septies van de wet.
Afdeling VI. - Interne procedure
Art. 10. Wanneer een vertrouwenspersoon is aangeduid, wendt de werknemer die
meent het slachtoffer te zijn van geweld, pesterijen of ongewenst seksueel
gedrag op het werk zich tot deze persoon, behalve indien hij verkiest zich
rechtstreeks te richten tot de bevoegde preventieadviseur.
De vertrouwenspersoon hoort het slachtoffer en bemiddelt op zijn verzoek met de
dader van het geweld, de pesterijen of het ongewenst seksueel gedrag op het
werk.
Indien de bemiddeling tot geen resultaat leidt of onmogelijk blijkt, neemt de
vertrouwenspersoon, op uitdrukkelijk verzoek van het slachtoffer, de met redenen
omklede klacht in ontvangst, die hij onmiddellijk doorzendt aan de bevoegde
preventieadviseur.
Art. 11. Wanneer geen vertrouwenspersoon is aangeduid wendt de werknemer die
meent het slachtoffer te zijn van geweld, pesterijen of ongewenst seksueel
gedrag op het werk zich tot de bevoegde preventieadviseur.
Art. 12. De bevoegde preventieadviseur hoort het slachtoffer en bemiddelt op
zijn verzoek met de dader van het geweld, de pesterijen of het ongewenst
seksueel gedrag op het werk.
Indien de bemiddeling tot geen resultaat leidt of onmogelijk blijkt neemt de
bevoegde preventieadviseur op uitdrukkelijk verzoek van het slachtoffer de met
redenen omklede klacht in ontvangst.
Art. 13. De met redenen omklede klacht wordt opgenomen in een document dat
wordt gedateerd en waarin de verklaringen van het slachtoffer en de getuigen
worden opgenomen en in voorkomend geval het resultaat van de bemiddeling.
Het slachtoffer en de getuige ontvangen een afschrift van hun verklaring.
Art. 14. Van zodra een met redenen omklede klacht is ingediend brengt de
bevoegde preventieadviseur de werkgever hiervan op de hoogte door hem een
afschrift van het in artikel 13 bedoelde document te bezorgen en nodigt hij de
werkgever uit om passende maatregelen te nemen.
De bevoegde preventieadviseur onderzoekt volledig onpartijdig de met redenen
omklede klacht en doet aan de werkgever een voorstel betreffende de toe te
passen passende maatregelen.
De werkgever treft de passende maatregelen om een einde te stellen aan de feiten
van geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk.
In voorkomend geval, past de bevoegde preventieadviseur de maatregelen bedoeld
in artikel 32septies van de wet toe.
Art. 15. Overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 32nonies en 32decies
van de wet doen de bepalingen van de artikelen 10 tot 14 geen afbreuk aan het
recht van het slachtoffer om zich rechtstreeks te richten tot de met het
toezicht belaste ambtenaar of om een gerechtelijke procedure in te stellen.
Afdeling VII. - Voorwaarden om de functie van bevoegde preventieadviseur of
vertrouwenspersoon te vervullen
Art. 16. De preventieadviseurs van de interne en de externe dienst voor
preventie en bescherming op het werk die belast zijn met de opdrachten en taken
vastgesteld krachtens hoofdstuk Vbis van de wet van 4 augustus 1996 betreffende
het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, moeten
beantwoorden aan de voorwaarden vastgesteld in artikel 22, eerste lid, 5°, van
het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe diensten voor
preventie en bescherming op het werk.
In afwijking van het eerste lid, mogen de preventieadviseurs van de interne
dienst voor preventie en bescherming op het werk die beantwoorden aan de
voorwaarden vastgesteld in artikel 22, § 1, van het koninklijk besluit van 27
maart 1998 betreffende de interne dienst voor preventie en bescherming op het
werk eveneens belast worden met de in het eerste lid bedoelde opdrachten en
taken, voorzover voldaan wordt aan de volgende voorwaarden :
1° er is in de interne dienst voor preventie en bescherming op het werk geen
preventieadviseur aanwezig die voldoet aan de voorwaarden gesteld in artikel 22,
eerste lid, 5°, van het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de
externe diensten voor preventie en bescherming op het werk;
2° deze preventieadviseur wordt hoofdzakelijk belast met de opdrachten en taken
vastgesteld krachtens hoofdstuk Vbis van de voornoemde wet van 4 augustus 1996
en met andere opdrachten en taken inzake psycho-sociale belasting veroorzaakt
door het werk bedoeld in artikel 4, § 1, eerste lid, 3°, van de voornoemde wet;
3° deze preventieadviseur levert het bewijs dat hij over ten minste drie jaar
ervaring beschikt op het vlak van de psycho-sociale belasting veroorzaakt door
het werk.
Art. 17. Kan bovendien als bevoegde preventieadviseur in de interne dienst
worden aangewezen, de vertrouwenspersoon die door de werkgever werd aangeduid
krachtens de wetgeving betreffende ongewenst seksueel gedrag op het werk, die op
de datum van inwerkingtreding van dit besluit bewijst dat hij werkelijk en
zonder onderbreking de functie al minstens drie jaren uitoefent en die verklaart
de vorming te volgen die voorzien is in artikel 22, eerste lid, 5°, van het
koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe diensten voor
preventie en bescherming op het werk.
Het feit dat de vertrouwenspersoon geen houder is van een academische titel,
vormt geen beletsel voor deze aanduiding.
De werkgever brengt het bewijs bedoeld in het eerste lid ter kennis van de met
het toezicht belaste ambtenaar, zodra het Comité zijn akkoord heeft gegeven.
Art. 18. De personen die in toepassing van andere wetgevingen in verband met
ongewenst seksueel gedrag op het werk werden aangeduid door de werkgever om hulp
te verlenen aan de slachtoffers van dergelijke daden kunnen eveneens de functie
van vertrouwenspersoon bedoeld in artikel 32sexies van de wet vervullen, voor
zover zij hiertoe worden aangeduid door de werkgever overeenkomstig de
bepalingen van dat artikel.
Afdeling VIII. - Overgangsbepalingen
Art. 19. De bevoegde preventieadviseurs dienen aangeduid te worden uiterlijk
binnen de zes maanden na de inwerkingtreding van dit besluit.
Totdat deze aanduiding is gebeurd worden de opdrachten en taken bedoeld bij dit
besluit uitgeoefend door één van de volgende personen :
1° ofwel de preventieadviseur van de interne dienst wanneer de werkgever meer
dan 20 werknemers tewerkstelt;
2° ofwel de vertrouwenspersoon aangeduid in toepassing van de wetgeving inzake
ongewenst seksueel gedrag op het werk;
3° ofwel een preventieadviseur van de externe dienst voor preventie en
bescherming op het werk.
Afdeling IX. - Wijzigingsbepalingen
Art. 20. Artikel 4, eerste lid, van het koninklijk besluit van 27 maart 1998
betreffende het beleid inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering
van hun werk wordt aangevuld als volgt :
« 8° de bescherming van de werknemers tegen geweld, pesterijen en ongewenst
seksueel gedrag op het werk. »
Art. 21. Artikel 9, derde lid, van hetzelfde besluit wordt aangevuld als
volgt :
« 13° de bescherming van de werknemers tegen geweld, pesterijen en ongewenst
seksueel gedrag op het werk. »
Art. 22. Artikel 14, tweede lid, 4° van hetzelfde besluit wordt vervangen als
volgt :
« 4° de ongevallen, incidenten en feiten van geweld, pesterijen of ongewenst
seksueel gedrag op het werk die zich in de onderneming of instelling hebben
voorgedaan. »
Art. 23. In artikel 22, tweede lid, van hetzelfde besluit worden de woorden «
of instelling » vervangen door de woorden « of instelling evenals aan de
gevallen van geweld van externe oorsprong ».
Art. 24. Artikel 13ter van het koninklijk besluit van 27 maart 1998
betreffende de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk,
ingevoegd bij het koninklijk besluit van 20 februari 2002, wordt aangevuld als
volgt :
« 3° de opdrachten en taken in verband met de preventie en bescherming tegen
geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk, die aan de
preventieadviseur zijn toegewezen in toepassing van hoofdstuk Vbis van de wet ».
Art. 25. In artikel 21 en artikel 22, eerste lid, 5°, van hetzelfde besluit
worden de woorden « waaronder geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op
het werk » ingevoegd na de woorden « de psycho-sociale aspecten van de arbeid ».
Art. 26. In artikel 2, 4° van het koninklijk besluit van 27 maart 1998
betreffende de Interne Dienst voor preventie en bescherming op het Werk worden
de woorden « artikel 14, derde lid, 3° tot 5° » vervangen door de woorden «
artikel 14, derde lid, 3° en 4° ».
Art. 27. In artikel 14 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk
besluit van 3 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het derde lid, 5°, worden de woorden « waaronder geweld, pesterijen en
ongewenst seksueel gedrag op het werk » ingevoegd na de woorden « de
psychosociale aspecten van de arbeid »;
2° in het zevende lid worden de woorden « het tweede lid, 3° tot 5° » vervangen
door de woorden « het tweede lid, 3° en 4° » en worden de woorden « artikel 22,
3° tot 5° » vervangen door de woorden « artikel 22, 3° en 4° ».
Afdeling X. - Slotbepalingen
Art. 28. De sociale inspecteurs van de Medische Arbeidsinspectie van de
Administratie van de Arbeidshygiëne en -geneeskunde zijn belast met het toezicht
op de naleving van de bepalingen van de wet en dit besluit.
Art. 29. De bepalingen van artikel 1 tot 19 vormen titel VIII, hoofdstuk VI,
van de codex over het welzijn op het werk met de volgende opschriften :
1° « Titel VIII. - Bijzondere werknemerscategorieën en werksituaties. »
2° « Hoofdstuk VI. - Bijzondere maatregelen betreffende geweld, pesterijen en
ongewenst seksueel gedrag op het werk. »
Art. 30. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 juli 2002.
Art. 31. Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van
dit besluit.
Gegeven te Brussel, 11 juli 2002.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Werkgelegenheid,
Mevr. L. ONKELINX
_______
Nota
Wet van 4 augustus 1996, Belgisch Staatsblad van 18 september 1996.
Wet van 11 juni 2002, Belgisch Staatsblad van 22 juni 2002.
Koninklijke besluiten van 27 maart 1998, Belgisch Staatsblad van 31 maart 1998.