Overzicht recente wetteksten
BS 09.05.02 Tweede uitgave
ALBERT II, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige
verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, inzonderheid op
artikel 37, § 13, vervangen bij de wet van 10 augustus 2001;
Gelet op het advies van de Overeenkomstencommissie
verpleegkundigen-verzekeringsinstellingen, gegeven op 9 oktober 2001;
Gelet op het advies van de Commissie voor Begrotingscontrole, gegeven op 14
november 2001;
Gelet op het advies van het Comité van de verzekering voor geneeskundige
verzorging, gegeven op 5 november 2001;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 30 november
2001;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 24 januari
2002;
Gelet op het advies nr. 33.085/1 van de Raad van State, gegeven op 7 maart
2002;
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Pensioenen,
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1. § 1. De diensten thuisverpleging, zoals omschreven in artikel 34,
eerste lid, 1°, b), van de wet betreffende de verplichte verzekering voor
geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, vragen
hun inschrijving op de lijst bedoeld in artikel 127, § 1, b), van dezelfde wet,
bij de Dienst voor geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte-
en invaliditeitsverzekering per aangetekende brief aan.
§ 2. Om aanspraak te hebben op de forfaitaire tegemoetkoming zoals bedoeld in
artikel 1, § 2, eerste lid, voldoen de diensten thuisverpleging blijvend aan de
volgende voorwaarden :
1° geleid worden door loontrekkende of statutaire verpleegkundigen die
verantwoordelijk zijn voor de organisatie van de dienst thuisverpleging, voor de
coördinatie, voor de programmering, voor de continuďteit, voor de kwaliteit en
voor de evaluatie van de verzorging;
2° beroep doen op minimum 7 VTE (voltijds equivalent) verpleegkundigen;
3° uitsluitend beroep doen op loontrekkend of statutair personeel;
4° de permanente opleiding van de verpleegkundigen garanderen met ten minste
20 uur opleiding per jaar per VTE;
5° per VTE per jaar voor 25 uur overlegvergadering en peer review met
betrekking tot de patiënten garanderen.
§ 3. Om aan te tonen dat ze over hun eigen loontrekkend of statutair
personeel beschikken, bezorgen de diensten thuisverpleging aan de Dienst voor
geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en
invaliditeitsverzekering een afschrift van de R.S.Z.-aangifte of van de R.S.Z.-PPO-aangifte
met het personeelsbestand, alsmede een afschrift van de arbeidsovereenkomst,
eigen aan de dienst thuisverpleging, of een afschrift van de beraadslaging van
de inrichtende macht ingeval het om een openbare dienst gaat. De dienst
thuisverpleging deelt ook de namen van de verantwoordelijke verpleegkundigen
mee.
Het naleven van de andere voorwaarden die in § 2 vermeld worden maakt het
voorwerp uit van een verklaring op erewoord die door de verantwoordelijke van de
dienst thuisverpleging ondertekend wordt.
Art. 2. § 1. De forfaitaire tegemoetkoming van de verzekering voor de
specifieke kosten verbonden aan de verplichting van een beheer dat wordt gevoerd
door een verantwoordelijke verpleegkundige, van de diensten thuisverpleging die
zijn bedoeld in artikel 34, eerste lid, 1°, b), van dezelfde gecoördineerde wet,
is een driemaandelijks forfaitair bedrag van 11.151 euro voor 14 VTE
verpleegkundigen die deel uitmaken van het personeel. De verantwoordelijke
verpleegkundige wordt niet meegerekend.
§ 2. Het in § 1 vermeld bedrag van de driemaandelijkse forfaitaire vergoeding
is gekoppeld aan de loonschalen van het Paritair Comité van de diensten voor
gezondheidszorg 305.2 zoals gedefinieerd in de Collectieve arbeidsovereenkomst
van 7 december 2000 betreffende de harmonisatie van de loonschalen van het
personeel van de sector thuisverpleging met de loonschalen van het personeel van
privé-ziekenhuizen.
Het bedrag van de forfaitaire tegemoetkoming overeenkomend het vierde trimester
wordt op 1 oktober van elk jaar geďndexeerd volgens de evolutie van de volgende
variabele : een derde van de loonschaal PC 305.2, categorie 7, voor 13 jaar
anciënniteit, plus twee derde van de loonschaal PC 305.2, categorie 6, voor 13
jaar anciënniteit. Deze variabele wordt berekend op basis van de loonschalen die
van toepassing zijn op 1 oktober van het betreffende jaar en die op dezelfde
datum gekend zijn. Er wordt geen rekening gehouden met eventuele latere
aanpassingen met terugwerkende kracht.
Art. 3. § 1. Om de in artikel 2 bedoelde forfaitaire tegemoetkomingen van de
verzekering voor geneeskundige verzorging te kunnen genieten, moeten de diensten
thuisverpleging voldoen aan de volgende voorwaarden :
1° per kwartaal, mag een verantwoordelijke verpleegkundige maar het aantal
verstrekkingen verrichten dat overeenstemt met een totaal aan honoraria dat
maximum gelijk is aan 2 000 maal de waarde van de sleutelletter W.;
2° per kwartaal moet de gemiddelde dagelijkse activiteit per VTE
verpleegkundige, zonder rekening te houden met de verantwoordelijke
verpleegkundige, tussen 13 en 23 basisverstrekkingen per volledig door de
werkgever bezoldigde dag liggen.
§ 2. Om de in artikel 2 bedoelde tegemoetkomingen van de verzekering voor
geneeskundige verzorging te kunnen genieten, maken de diensten thuisverpleging
aan de Dienst voor geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte-
en invaliditeitsverzekering één van de volgende documenten over :
1° voor de privé-diensten thuisverpleging : een document ondertekend door de
verantwoordelijke van de inrichting waaruit blijkt dat het verpleegkundig
personeel de voordelen geniet zoals die voorzien zijn in de collectieve
arbeidsovereenkomsten die zijn gesloten in het paritair sub-comité
verzorgingsdiensten en -instellingen (305.2) en van toepassing zijn voor
thuisverpleging;
2° voor de openbare diensten thuisverpleging: een document waaruit blijkt dat
het verpleegkundig personeel geniet van de met zijn statuut overeenstemmende
loonschaal dat onder meer rekening houdt met de protocols van akkoorden van 23
mei 1991 en 22 november 1991 en de wijzigingsclausule daarvan van 10 april 1995
met de syndicale organisaties die de openbare verzorgingsinstellingen
vertegenwoordigen. Dat document moet getekend zijn door de verantwoordelijke van
de dienst thuisverpleging en moet medeondertekend zijn door de syndicale
afvaardiging die vertegenwoordigd is in de overlegcomités.
§3. Tegen 15 mei en 15 november van elk jaar moet elke dienst
thuisverpleging, respectievelijk voor de periode van 1 oktober tot 31 maart of
van 1 april tot 30 september, de Dienst voor geneeskundige verzorging van het
Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering onder andere de volgende
gegevens bezorgen, op de vragenlijst die de bovenstaande Dienst hem heeft
bezorgd :
1° per kwartaal, het aantal verstrekkingen per codenummer van artikel 8 van
de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen en, voor de forfaits, per
pseudo-codenummer het aantal dat overeenstemt met de verrichte verstrekkingen.
De verstrekkingen van de verantwoordelijke verpleegkundigen worden afzonderlijk
vermeld van de verstrekkingen van de andere verpleegkundigen;
2° per kwartaal, de namen en de RIZIV-identificatienummers van de leden van
het verpleegkundig personeel en van de verantwoordelijke verpleegkundigen
alsmede een uitsplitsing van hun driemaandelijkse activiteit, waaronder met name
een overzicht van het aantal uren die besteed werden aan zorgverlening,
permanente opleiding, overlegvergaderingen en peer review en andere activiteiten
die opgesomd zijn in de vragenlijst.
Die gegevens worden met een ter post aangetekende brief bezorgd in de vorm van
een verklaring op erewoord, die door de verantwoordelijke van de dienst
thuisverpleging is ondertekend.
De hierboven bedoelde vragenlijst wordt opgemaakt door de Dienst voor
geneeskundige verzorging na advies van de Overeenkomstencommissie
verpleegkundigen-verzekeringsinstellingen.
§ 4. Op grond van de in § 3 beschreven gegevens gaat de Dienst voor
geneeskundige verzorging na of de dienst thuisverpleging gedurende het
beschouwde kwartaal heeft voldaan aan de normen bepaald in § 1 en legt de Dienst
het aantal forfaitaire tegemoetkomingen vast die voor dat kwartaal aan de
betrokken dienst thuisverpleging worden toegekend.
Om dat aantal vast te stellen, wordt het gemiddelde aantal van VTE
verpleegkundigen (exclusief verantwoordelijke verpleegkundige) gedurende het
kwartaal gedeeld door 14 en wordt het resultaat afgerond op één decimaal na de
komma. Het aantal daadwerkelijk betaalde forfaits mag echter niet hoger liggen
dan het gemiddelde aantal van VTE verantwoordelijke verpleegkundigen die in
dienst zijn gedurende het kwartaal.
Indien wordt vastgesteld :
1° dat de dienst thuisverpleging niet voldoet aan de normen zoals bepaald in
§§ 1 tot 3, worden de regels toegepast zoals voorzien in § 5;
2° dat de dienst thuisverpleging voldoet aan de normen zoals bepaald in §§ 1
tot 3 van dit artikel, betaalt het RIZIV de toegekende forfaits vóór
respectievelijk 15 juli en 15 januari.
§ 5. Indien de verstrekkingen van een verantwoordelijke verpleegkundige in
artikel 3, § 1 vastgesteld maximum overschrijden, wordt de forfaitaire
tegemoetkoming progressief verminderd volgens een rekenkundige reeks en wordt ze
gelijk aan 0 wanneer de activiteit van de verpleegkundige een niveau bereikt dat
overeenstemt met een totaal aan honoraria van 4 000 W per kwartaal.
Indien de gemiddelde dagelijkse activiteit per VTE onder het in artikel 3, § 1,
vastgelegd minimum ligt, worden de forfaitaire tegemoetkomingen progressief
verminderd volgens een rekenkundige reeks en zijn ze gelijk aan 0 wanneer die
gemiddelde dagelijkse activiteit 11 basisverstrekkingen bereikt. In dat geval
wordt het recht op de forfaitaire tegemoetkomingen ingetrokken. Indien die
gemiddelde dagelijkse activiteit hoger ligt dan het in artikel 3, § 1,
vastgesteld maximum, worden de driemaandelijkse forfaitaire tegemoetkomingen
progres-sief verminderd volgens een rekenkundige reeks en worden ze gelijk aan 0
wanneer deze gemiddelde dagelijkse activiteit 27 basisverstrekkingen bereikt. In
dat geval wordt een einde gesteld aan het recht op de forfaitaire
tegemoetkomingen.
§ 6. Het recht op de forfaitaire tegemoetkomingen gaat in vanaf het eerste
kwartaal waarin de dienst thuisverpleging aan alle voorwaarden die gesteld zijn
in artikel 1, § 2, in artikel 3, § 1, en in artikel 3, § 2, voldoet, wat de
voordelen betreft die aan het personeel worden toegekend.
De niet-naleving van één van de bij artikel 1, § 2, of bij artikel 3, § 2,
bepaalde voorwaarden, doet het recht op de forfaitaire tegemoetkomingen
vervallen.
§ 7. Op straffe van verval van het recht op de forfaitaire tegemoetkoming
komen de documenten bedoeld in §§ 2 en 3, alsook de verantwoordingsstukken die,
in toepassing van de bepalingen van dit besluit, dit document moeten
vergezellen, aan op de Dienst voor geneeskundige verzorging van het
Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, ten laatste op 30 juni
wanneer het de toekenning van de forfaitaire vergoedingen van 1 oktober tot 31
maart betreft en ten laatste op 31 december wanneer het de toekenning van de
forfaitaire tegemoetkomingen van 1 april tot 30 september betreft.
Art. 4. Voor de toepassing van dit besluit steunt de Dienst voor
geneeskundige verzorging op de gegevens die vermeld zijn op de aangifte van de
R.S.Z. of R.S.Z.-PPO en past hij de volgende regels toe :
1° aantal VTE dagen : voor de verpleegkundigen die voltijds in de dienst
thuisverpleging werken zijn dit de dagen die volledig bezoldigd werden door de
werkgever en dit volgens de definitie die daarover wordt gegeven in het kader
van de R.S.Z.; voor de verpleegkundigen die van de R.S.Z.-PPO afhangen wordt
alleen rekening gehouden met de dagen die overeenstemmen met de bovenvermelde
definitie;
2° de activiteit van de verpleegkundigen die deeltijds in de dienst
thuisverpleging werken wordt omgezet in VTE-dagen, rekening houdende met de
gegevens op de aangiften. Een VTE-dag komt overeen met 7 uur 36 minuten, zelfs
verdeeld over verscheidene dagen;
3° het theoretisch aantal dagen voor een VTE per kwartaal op basis van de
gegevens van de R.S.Z.;
4° het gemiddelde aantal van VTE verpleegkundigen gedurende een kwartaal is
gelijk aan het totaal aantal VTE dagen voor de betrokken dienst, gedeeld door
het theoretisch aantal dagen voor een VTE tijdens het kwartaal. Dat aantal wordt
afzonderlijk berekend voor de verpleegkundigen van de dienst thuisverpleging en
voor de verantwoordelijke verpleegkundigen;
5° de gemiddelde dagelijkse activiteit per VTE voor een kwartaal is dus
gelijk aan het totaal aantal basisverstrekkingen tijdens het kwartaal, gedeeld
door het totaal aantal VTE dagen voor de dienst thuisverpleging. Die gemiddelde
activiteit wordt afzonderlijk berekend voor de verpleegkundigen van de dienst
thuisverpleging en voor de verantwoordelijke verpleegkundigen.
Art. 5. In afwijking van de artikelen 3 en 4, voor de betaling van de eerste
driemaandelijkse forfaitaire tegemoetkomingen moeten de diensten thuisverpleging
de documenten en verantwoordingsstukken aangaande de periode van 1 oktober 2001
tot 31 maart 2002 aan de Dienst voor geneeskundige verzorging bezorgen, en dit
uiterlijk op de eerste dag van de derde maand na die waarin dit besluit is
bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad . Het RIZIV betaalt die eerste
driemaandelijkse forfaitaire tegemoetkomingen uiterlijk op de eerste dag van de
achtste maand na die waarin dit besluit is bekendgemaakt in het Belgisch
Staatsblad .
Art. 6. Van zodra de erkenningsnormen ter uitvoering van artikel 35duodecies
van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de
uitoefening van de gezondheidszorgberoepen van toepassing zijn, moeten de
diensten thuisverpleging bovendien erkend zijn door de minister die de
Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft, om aanspraak te kunnen maken op de
forfaitaire tegemoetkoming zoals bedoeld in artikel 2, § 1, van onderhavig
besluit.
Art. 7. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 oktober 2001.
Art. 8. Onze Minister van Sociale Zaken en Pensioenen is belast met de
uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 16 april 2002.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Sociale Zaken en Pensioenen,
F. VANDENBROUCKE