Overzicht recente wetteksten
BS 12.02.2002
ALBERT II, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve
arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op de artikelen 18
en 28;
Gelet op het verzoek van de Nationale Arbeidsraad;
Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid,
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1. Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage opgenomen
collectieve arbeidsovereenkomst nr. 80 gesloten op 27 november 2001 in de
Nationale Arbeidsraad, tot invoering van een recht op borstvoedingspauzes.
Art. 2. Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit
besluit.
Gegeven te Brussel, 21 januari 2002.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Werkgelegenheid,
Mevr. L. ONKELINX
_______
Nota
(1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad :
Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969.
Bijlage
Nationale Arbeidsraad
Collectieve arbeidsovereenkomst nr. 80 van 27 november 2001, gesloten in de
Nationale Arbeidsraad, tot invoering van een recht op borstvoedingspauzes
Geregistreerd op 5 december 2001 onder het nr. 60071/CO/300
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve
arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités;
Gelet op het Europees sociaal handvest, meer bepaald artikel 8, § 3
betreffende de bezoldigde borstvoedingspauzes;
Gelet op verdrag nr. 183 van de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende
de herziening van het verdrag (herzien) betreffende de bescherming van het
moederschap, 1952, meer bepaald artikel 10 tot instelling van een recht op
borstvoedingspauzes;
Gelet op de arbeidswet van 16 maart 1971, meer bepaald artikel 40;
Gelet op het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming, meer bepaald de
artikelen 88, 5e alinea, 100 en 101, § 3;
Overwegende dat de sociale partners ervoor hebben gekozen de toekenning van het
recht op borstvoedingspauzes en de wijze van uitoefening van dit recht, te
regelen door middel van een collectieve arbeidsovereenkomst;
Gelet op advies nr. 1.377 van de Nationale Arbeidsraad van 27 november 2001,
waarin voorstellen worden geformuleerd met betrekking tot het beginsel van de
financiering en de regels voor de vergoeding van de borstvoedingspauzes.
Hebben de navolgende interprofessionele organisaties van werkgevers en van
werknemers :
- het Verbond van Belgische Ondernemingen
- de nationale middenstandsorganisaties erkend overeenkomstig de wetten
betreffende de organisatie van de Middenstand, gecoördineerd op 28 mei 1979
- de Boerenbond
- "la Fédération wallonne de l'Agriculture"
- het Algemeen Christelijk Vakverbond van België
- het Algemeen Belgisch Vakverbond
- de Algemene Centrale der Liberale Vakbonden van België
op 27 november 2001 in de Nationale Arbeidsraad de volgende collectieve
arbeidsovereenkomst gesloten.
HOOFDSTUK I. - Draagwijdte van de overeenkomst
Artikel 1. In de lijn van verdrag nr. 183 van de Internationale
Arbeidsorganisatie betreffende de herziening van het verdrag (herzien)
betreffende de bescherming van het moederschap, 1952 en het Europees sociaal
handvest, voorziet deze collectieve arbeidsovereenkomst in een recht op
borstvoedingspauzes onder de verderop bepaalde voorwaarden en regels.
Borstvoedingspauzes hebben tot doel de moeder in staat te stellen borstvoeding
te geven en/of melk af te kolven.
HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied
Art. 2. Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de
werkneemsters die op grond van een arbeidsovereenkomst zijn tewerkgesteld alsook
op de werkgevers die hen tewerkstellen.
HOOFDSTUK III. - Recht op borstvoedingspauzes
Art. 3. De werkneemster heeft, volgens de regels bepaald in de hoofdstukken IV
en V van deze overeenkomst, het recht haar arbeidsprestaties te schorsen om haar
kind met moedermelk te voeden en/of melk af te kolven.
Commentaar
Het recht op borstvoedingspauzes waarin dit artikel voorziet, bestaat in een
schorsing van de arbeidsovereenkomst. Deze schorsing wordt als zodanig niet door
de werkgever bezoldigd.
De werkneemster heeft evenwel recht op haar loon in de vorm van een uitkering
ten laste van de sector ziekte- en invaliditeitsverzekering, waarvan de
financiering wordt gesolidariseerd.
Art. 4. § 1. Om borstvoeding te geven en/of melk af te kolven maakt de
werkneemster in beginsel gebruik van de onopvallende, goed verluchte, goed
verlichte, propere en behoorlijk verwarmde plaats die de werkgever, ingevolge
artikel 88, 5de alinea van het Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming,
ter beschikking stelt van zwangere vrouwen en zogende moeders, waar zij de
mogelijkheid hebben in aangepaste omstandigheden in liggende positie te kunnen
rusten.
§ 2. Met verwijzing naar artikel 100 van het Algemeen Reglement voor de
arbeidsbescherming kan een plaats van de woning van de werkgever dienst doen als
plaats waar de werkneemster borstvoeding geeft en/of melk afkolft, voorzover ze
als dusdanig bruikbaar is en op voorwaarde :
a) dat het aantal werkneemsters dat de inrichting moet kunnen gebruiken, niet
groter is dan 10;
b) dat deze woning gelegen is op de werkplaats zelf of eraan paalt ofwel dat ze
op korte afstand ervan gelegen is, zodat de werkneemsters die zich ernaar moeten
begeven, geen aanzienlijk tijdverlies veroorzaakt wordt;
c) dat de vereiste inrichtingen in deze woning werkelijk ter beschikking van de
werkneemsters gesteld worden;
d) dat het gebruik van deze inrichtingen gebeurt onder alle voorwaarden van
gewenste welvoeglijkheid;
e) dat de werkgever de geneesheren-arbeidsinspecteurs alsmede de bezoek (st) ers
arbeidshygiëne toestaat tijdens de werkuren de inrichtingen van zijn woning te
inspecteren die ter beschikking worden gesteld van werkneemsters die
borstvoeding geven en/of melk afkolven.
§ 3. Met verwijzing naar artikel 101, § 3 van het Algemeen Reglement voor de
arbeidsbescherming mag de plaats die ter beschikking wordt gesteld van
werkneemsters die borstvoeding geven en/of melk afkolven, voor meerdere
werkgevers gemeenschappelijk zijn in winkelgalerijen.
§ 4. In afwijking van de paragrafen 1, 2 en 3 kunnen de werkneemster en haar
werkgever een andere plaats overeenkomen waar de werkneemster borstvoeding geeft
en/of melk afkolft.
Commentaar
Dit artikel geeft met betrekking tot het recht op borstvoedingspauzes de
bepalingen aan die in het Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming
opgenomen zijn in verband met de verpozingslokalen.
De andere plaats die de werkneemster en haar werkgever ingevolge § 4 van dit
artikel overeenkomen kan bijvoorbeeld zijn, een andere plaats in de onderneming
dan de plaats bedoeld in de paragrafen 1, 2 en 3, met name de bedrijfscrèche, of
een crèche buiten de onderneming of de woonplaats van de werkneemster.
HOOFDSTUK IV. - Nadere regels voor de uitoefening van het recht op
borstvoedingspauzes
Art. 5. § 1. De borstvoedingspauze duurt een half uur.
§ 2. De werkneemster die tijdens een arbeidsdag 4 uur of langer werkt, heeft die
dag recht op één pauze.
De werkneemster die tijdens een arbeidsdag ten minste 7 en een half uur werkt,
heeft die dag recht op twee pauzes.
§ 3. Als de werkneemster recht heeft op twee pauzes tijdens een arbeidsdag, kan
zij de pauze in één keer of in twee keer opnemen.
§ 4. De duur van de in § 2 van dit artikel bedoelde pauze(s) is bij de duur van
de prestaties van de arbeidsdag inbegrepen.
Commentaar
Volgens dit artikel heeft de werkneemster die borstvoeding geeft en/of melk
afkolft, naar gelang de duur van haar prestaties tijdens een arbeidsdag recht op
één of twee pauzes.
De arbeidsuren die in aanmerking worden genomen om te bepalen hoeveel pauzes de
werkneemster per arbeidsdag mag nemen, zijn de uren die op de bedoelde dag
effectief worden gepresteerd.
Voorbeeld :
Een werkneemster werkt 18 uur per week : een dag 3 uur, een dag 7 uur en een dag
8 uur.
Voor de dag waarop zij 3 uur werkt, heeft zij geen recht op een pauze omdat haar
arbeidsprestaties lager liggen dan de duur die in § 2, 1e alinea van
dit artikel is bepaald.
Zij heeft recht op één pauze tijdens de dag waarop zij 7 uur werkt. Concreet
neemt zij die dag een pauze en werkt zij effectief 6 en een half uur
overeenkomstig § 2, 1e alinea en § 4 van dit artikel.
Zij heeft recht op twee pauzes tijdens de dag waarop zij 8 uur werkt. Concreet
neemt zij die dag twee pauzes en werkt zij effectief 7 uur overeenkomstig § 2, 2e
alinea, § 3 en § 4 van dit artikel.
Art. 6. De werkneemster heeft recht op borstvoedingspauzes tot 7 maanden na
de geboorte van het kind.
Art. 7. In uitzonderlijke omstandigheden die verband houden met de
gezondheidstoestand van het kind en voorzover een en ander blijkt uit een
medisch getuigschrift, kan de totale duur tijdens welke de werkneemster recht
heeft op borstvoedingspauzes, met maximum twee maanden worden verlengd.
Commentaar
Volgens dit artikel wordt met name de premature geboorte van het kind als een
uitzonderlijke omstandigheid beschouwd.
Art. 8. § 1. De werkneemster dient met haar werkgever overeen te komen op
welk(e) moment(en) van de dag zij de borstvoedingspauze (s) kan nemen.
§ 2. Bij ontstentenis van een akkoord vallen de borstvoedingspauzes onmiddellijk
vóór of na de in het arbeidsreglement bepaalde rusttijden.
Commentaar
De tussen de werkneemster en haar werkgever overeengekomen pauze(s) kan (kunnen)
op elk moment van de arbeidsdag worden genomen.
Bovendien is het vanzelfsprekend dat de werkneemster en de werkgever steeds de
mogelijkheid hebben om het tijdstip (de tijdstippen) van de borstvoedingspauzes
als overeengekomen ingevolge § 1 van dit artikel, in onderlinge overeenstemming
te herzien in het licht van de evolutie van de borstvoeding.
HOOFDSTUK V. - Nadere regels inzake bewijs en kennisgeving van de uitoefening
van het recht op borstvoedingspauzes
Art. 9. § 1. De werkneemster die deze overeenkomst wenst te genieten, brengt
2 maanden op voorhand haar werkgever hiervan op de hoogte.
De termijn van 2 maanden kan in onderlinge overeenstemming tussen de werkgever
en de werkneemster worden ingekort.
§ 2. De kennisgeving gebeurt door middel van een aangetekend schrijven of de
overhandiging van een geschrift waarvan het duplicaat voor ontvangst wordt
ondertekend door de werkgever.
Art. 10. § 1. Het recht op borstvoedingspauzes wordt toegekend mits het
bewijs van de borstvoeding wordt geleverd.
§ 2. Het bewijs van de borstvoeding wordt vanaf het begin van de uitoefening van
het recht op borstvoedingspauzes, naar keuze van de werkneemster, geleverd door
een attest van een consultatiebureau voor zuigelingen (Kind en Gezin of ONE) of
door een medisch getuigschrift.
§ 3. Nadien moet de werkneemster de werkgever elke maand een attest of een
medisch getuigschrift bezorgen, telkens op de datum waarop de uitoefening van
het recht op borstvoedingspauzes voor het eerst is ingegaan.
HOOFDSTUK VI. - Bescherming tegen ontslag
Art. 11. § 1. De werkgever van een werkneemster die borstvoeding geeft en/of
melk afkolft, mag geen daad stellen om de dienstbetrekking eenzijdig te
beëindigen, vanaf het ogenblik dat hij op de hoogte werd gebracht van de
uitoefening van het recht als bedoeld in hoofdstuk III van deze overeenkomst tot
het verstrijken van een termijn van een maand die ingaat op de dag volgend op
het verstrijken van de geldigheid van het laatste attest of het laatste medisch
getuigschrift als bedoeld in artikel 10 van deze overeenkomst, behalve om
redenen die geen verband houden met de fysieke toestand als gevolg van de
borstvoeding en/of het afkolven van melk.
§ 2. De werkgever dient deze redenen te bewijzen. Op verzoek van de werkneemster
brengt de werkgever haar hiervan schriftelijk op de hoogte.
§ 3. Als de aangevoerde reden tot staving van het ontslag niet voldoet aan de
bepalingen van § 1 van dit artikel, of wanneer er geen reden is, betaalt de
werkgever aan de werkneemster een forfaitaire vergoeding die gelijk is aan het
brutoloon voor 6 maanden, onverminderd de aan de werkneemster verschuldigde
vergoedingen in geval van verbreking van de arbeidsovereenkomst.
§ 4. De vergoeding die overeenkomstig § 3 van dit artikel aan de werkneemster
wordt betaald, kan niet worden gecumuleerd met de vergoeding waarin artikel 40,
§ 3 van de arbeidswet van 16 maart 1971 voorziet.
§ 5. De cumulatieregels betreffende de vergoeding waarin artikel 40, § 3 van de
arbeidswet van 16 maart 1971 voorziet, gelden ook voor de vergoeding als bedoeld
in § 3 van dit artikel.
HOOFDSTUK VII. - Slotbepalingen
Art. 12. Deze overeenkomst treedt in werking op 1 juli 2002.
Zij is gesloten voor onbepaalde tijd.
Zij kan op verzoek van de meest gerede ondertekenende partij worden herzien of
opgezegd, met inachtneming van een opzeggingstermijn van zes maanden.
De organisatie die het initiatief tot herziening of opzegging neemt, moet de
redenen ervan aangeven en amendementsvoorstellen indienen. De andere
organisaties verbinden zich ertoe deze binnen een maand na ontvangst ervan in de
Nationale Arbeidsraad te bespreken.
Brussel, 27 november 2001.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 21 januari 2002.
De Minister van Werkgelegenheid,
Mevr. L. ONKELINX
ADVIES Nr. 1.377 WAARIN VOORSTELLEN WORDEN GEFORMULEERD MET BETREKKING TOT HET
BEGINSEL VAN DE FINANCIERING EN DE REGELS VOOR DE VERGOEDING VAN DE
BORSTVOEDINGSPAUZES
Zitting van dinsdag 27 november 2001
Onderwerp : IAO - Verdrag betreffende de herziening van het verdrag over de
moederschapsbescherming - Borstvoedingspauzes
Naar aanleiding van de aanneming door de Internationale Arbeidsconferentie in
juni 2000 van een nieuw verdrag (nr. 183) betreffende de bescherming van het
moederschap heeft Mevr. ONKELINX, Minister van Werkgelegenheid, bij brief van 30
juni 2000 de Nationale Arbeidsraad verzocht het standpunt te actualiseren dat
hij bij de voorbereiding van dit verdrag had ingenomen met betrekking tot de
toekenning van borstvoedingspauzes aan werkneemsters (advies nr. 1.292 van 17
november 1999).
De bespreking hiervan werd toevertrouwd aan de Commissie Individuele
Arbeidsverhoudingen.
In de loop van de besprekingen in de Commissie werd de adviesaanvraag door het
Bureau van de Raad verruimd tot alle problemen die geregeld moeten worden als
het Belgisch recht in overeenstemming wordt gebracht met dit verdrag.
Op basis van het verslag van de Commissie heeft de Raad op 27 november 2001 de
collectieve arbeidsovereenkomst nr. 80 gesloten tot invoering van een recht op
betaalde borstvoedingspauzes.
Op grond van de besprekingen van deze Commissie heeft de Raad op dezelfde datum
het volgende eenparige advies uitgebracht.
ADVIES VAN DE NATIONALE ARBEIDSRAAD
I. INLEIDING
A. Historiek van de huidige adviesaanvraag
De Raad herinnert er aan dat de Internationale Arbeidsconferentie op zijn 88e
zitting (juni 2000), meer bepaald op 15 juni 2000, een nieuw verdrag nr. 183
aannam betreffende de bescherming van het moederschap (en een nieuwe
aanbeveling, nr. 191).
De Raad brengt in herinnering dat hij sinds het vraagstuk van de herziening van
het verdrag nr. 103 en aanbeveling nr. 95 betreffende de bescherming van het
moederschap op de agenda van de Internationale Arbeidsconferentie werd
ingeschreven reeds tweemaal advies gaf over de problematiek.
Op 16 juni 1998 bracht de Raad het advies nr. 1.237 uit waarin hij opmerkingen
heeft geformuleerd betreffende een aantal punten van de vragenlijst aan de
Regeringen, die was opgenomen in het eerste rapport van het Internationaal
Arbeidsbureau over de problematiek.
Gevraagd naar zijn opmerkingen over de ontwerpteksten van verdrag en
aanbeveling, gaf de Raad op 17 november 1999 het advies nr. 1.292.
Ondertussen had de Raad zich op 17 juli 1998 uitgesproken over het 13e
rapport van het Regeringscomité van het Europees sociaal handvest dat België een
verwittiging had gegeven omdat de werkgevers in België, in strijd met het
handvest, niet wettelijk verplicht zijn aan de werknemers bezoldigde
borstvoedingspauzes tijdens de werkuren toe te kennen (1) (advies nr. 1.242).
B. Context van de huidige aanhangigmaking
Met het oog op een eventuele ratificatie van het nieuwe verdrag nr. 183 (2)
verzocht Mevr. ONKELINX, Minister van Werkgelegenheid, bij brief van 30 juni
2000 de Nationale Arbeidsraad om het standpunt te actualiseren dat hij bij de
voorbereiding van dit verdrag had ingenomen met betrekking tot de toekenning van
borstvoedingspauzes aan werkneemsters (advies nr. 1.292 van 17 november 1999).
Wat het principe van de borstvoedingspauzes betreft, stelde de Raad in zijn
advies nr. 1.292 het volgende : "Volgens de Raad moeten het recht voor de moeder
om vrij te kiezen voor het zogen van haar kind en de materiële mogelijkheid om
dat recht uit te oefenen, worden gegarandeerd in de tekst. De manier waarop,
moet evenwel worden beoordeeld door de lidstaten die de gepaste maatregelen
zullen nemen in het licht van hun nationale cultuur".
Na bespreking in de Commissie Individuele Arbeidsverhoudingen waaraan het
onderzoek van de problematiek werd toevertrouwd, was het Bureau van de Raad
evenwel van oordeel dat een coherente benadering van de problematiek van de
moederschapsbescherming vereist dat de tenuitvoerlegging van het IAO-Verdrag nr.
183 door de Raad in zijn geheel in behandeling werd genomen om er een globaal
advies over uit te brengen.
Het Bureau werd door de minister bijgetreden in haar brief van 11 januari 2001.
Toen de Raad recentelijk werd gevraagd naar zijn mening over drie
wetsvoorstellen die betrekking hebben op het moederschapsverlof (3) nadat hij
reeds de werkzaamheden over de overeenstemming van het Belgisch recht met het
nieuwe IAO-Verdrag had aangevangen, besloot de Raad deze werkzaamheden eerst te
beëindigen, om dan zijn conclusies aan het Parlement mee te delen met het oog op
een interactieve aanpak van de problematiek (advies nr. 1.353 van 15 mei 2001).
Op 23 juli 2001 jongstleden werd ook door de heer A. DE DECKER, voorzitter
van de Senaat, het advies van de Raad ingewonnen over een aantal wetsvoorstellen
met betrekking tot het moederschapsverlof.
II. STANDPUNT VAN DE NATIONALE ARBEIDSRAAD
De Raad heeft een grondig onderzoek gewijd aan de problematiek van de
moederschapsbescherming in het licht van het nieuwe IAO-Verdrag nr. 183 en het
Europees Sociaal Handvest.
De Raad heeft zijn onderzoek verricht aan de hand van een nota van het
Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid over de overeenstemming van het Belgisch
arbeidsrecht met het IAO-Verdrag nr. 183, die hem door de Minister van
Werkgelegenheid werd toegezonden.
In het kader van dit onderzoek had de Raad al kennis genomen van het advies van
de Raad van de Gelijke Kansen voor Mannen en Vrouwen van 14 juli 2000, dat hem
door de Voorzitster van die Raad was overgemaakt.
De Raad heeft besloten het in overeenstemming zijn van het Belgisch recht met de
bovengenoemde internationale rechtsbronnen, met bijzondere aandacht te
onderzoeken voor, ten eerste, de vereiste van bezoldigde borstvoedingspauzes
tijdens de werkuren voor werkneemsters, ten tweede, de vereiste van een
bijkomend verlof bij ziekte, complicaties of risico tot complicaties ten gevolge
van de zwangerschap of de bevalling en, ten derde, het principieel verbod van
een vrouw die zich kandidaat stelt voor een baan een zwangerschapstest te vragen
of een attest van zo'n test.
A. Borstvoedingspauzes
De Raad wijst er op dat het nieuwe IAO-Verdrag nr. 183 in zijn artikel 10
voorziet dat een werkneemster recht heeft op een of meer pauzes per dag of op
een kortere dagelijkse arbeidsduur om haar kind borstvoeding te geven en dat
deze als arbeidsduur moeten beschouwd worden en bezoldigd worden.
De Raad wijst er bovendien op dat de overeenkomstsluitende partijen zich in het
artikel 8, § 3 van het Europees Sociaal Handvest verplichten "om de onbelemmerde
uitoefening van het recht van vrouwelijke werknemers op bescherming te
waarborgen, te bepalen dat de moeders die hun zuigelingen voeden daartoe
voldoende tijd krijgen".
De Raad besluit dat een eventuele ratificatie van IAO-Verdrag nr. 183 door
België dus vereist dat, enerzijds, de Belgische werkneemsters recht hebben op
het nemen van borstvoedingspauzes, en dat daarvoor, anderzijds, een financiële
compensatie wordt voorzien.
1. De collectieve arbeidsovereenkomst nr. 80 tot instelling van een recht op
borstvoedingspauzes
De Raad constateert dat de Belgische regelgeving een aantal maatregelen bevat
die de veiligheid en de gezondheid van de zwangere of zogende werkneemster en/of
van haar kind beogen (moederschapsrust, profylactisch verlof, schorsing van de
arbeidsovereenkomst om zwangerschapsonderzoeken te ondergaan, beperking van
nachtarbeid en overwerk, vaderschapsverlof, ouderschapsverlof), maar dat een
Belgische werkneemster geen eigenlijk recht op borstvoedingsverlof heeft.
Om hieraan te verhelpen heeft de Raad besloten een conventioneel kader in te
stellen (de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 80 tot instelling van een recht
op borstvoedingspauzes) dat de werkgevers in België de verplichting oplegt aan
de werkneemsters borstvoedingspauzes tijdens de werkuren toe te kennen onder de
voorwaarden bepaald in de collectieve arbeidsovereenkomst.
De Raad wijst er op dat de collectieve arbeidsovereenkomst die in zijn midden
werd afgesloten tot instelling van een recht op borstvoedingspauzes, de
uitoefening van dit recht koppelt aan de hiernavolgende principes :
- wat betreft de duur van het recht : werkneemsters hebben recht op
borstvoedingspauzes tot 7 maanden na de geboorte van hun kind (tot 9 maanden in
uitzonderlijke gevallen);
- wat betreft de duur van de borstvoedingspauzes : de werkneemster heeft
naargelang van de duur van haar prestaties per arbeidsdag recht op één of twee
pauzes, te nemen gedurende die dag zelf. Een effectieve arbeidstijd van minimum
4 uur geeft recht op één pauze; een effectieve arbeidstijd van 7 uur 30 of meer
geeft recht op twee pauzes. Een pauze duurt een half uur. Twee pauzes kunnen
worden opgebruikt in twee periodes van een half uur of in één periode van 1 uur.
De duur van de pauzes is bij de duur van de prestaties van de arbeidsdag
inbegrepen.
- wat betreft de wijze van uitoefening van het recht : de werkneemster
verwittigt haar werkgever twee maanden vooraf van haar voornemen gebruik te
maken van haar recht op borstvoedingspauzes, alhoewel een kortere termijn kan
overeengekomen worden tussen de werkgever en de werkneemster; ze bewijst de
borstvoeding door een attest van Kind en Gezin/ONE of een medisch attest (beide
zijn elke maand te hernieuwen), en kan met de werkgever overeenkomen wanneer ze
de pauzes neemt; indien er geen akkoord is, moeten de pauzes aansluiten op de in
het arbeidsreglement voorziene rusttijden.
- wat betreft de bescherming tegen ontslag : de werkneemster die gebruik maakt
van haar recht op borstvoedingspauzes is beschermd tegen ontslag door de
werkgever omwille van redenen die verband houden met de borstvoeding of het
afkolven van melk, vanaf het moment dat zij haar werkgever heeft ingelicht over
haar voornemen gebruik te maken van haar recht op borstvoedingspauzes tot het
verstrijken van een termijn van 1 maand die ingaat op de dag volgend op het
verstrijken van de geldigheid van het attest van Kind en Gezin/ONE of het
medisch attest.
De Raad is van oordeel dat België hiermee aan de vereisten voortvloeiende uit de
hierboven genoemde internationale rechtsbronnen voldoet en de zogende vrouwen de
mogelijkheid biedt zo vlug mogelijk hun werk te hervatten, vermijdt dat zij
gediscrimineerd worden en er voor zorgt dat zij de garantie hebben dat zij
kunnen kiezen om hun kind al dan niet borstvoeding te geven.
De Raad wil nog opmerken dat deze collectieve arbeidsovereenkomst uiteraard
slechts van toepassing is op de werkgevers en werknemers die onder het
toepassingsgebied vallen van de wet van 5 december 1968 betreffende de
collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités.
De Raad acht het geraden dat een analoge regeling als in de collectieve
arbeidsovereenkomst gesloten in de schoot van de Raad zou worden uitgewerkt,
waarbij rekening moet worden gehouden met de specificiteit van de procedures in
de overheidssector. Hij verzoekt derhalve dat de regering, in overleg met de
representatieve vakbonden van het overheidspersoneel, de nodige schikkingen
daartoe zou treffen.
2. Begeleidende maatregelen
De Raad wijst er op dat het nieuwe IAO-Verdrag nr. 183 in zijn artikel 10.2
vereist dat de borstvoedingspauzes als arbeidstijd moeten vergoed worden.
Hij acht het noodzakelijk dat, opdat de conventie haar volledige uitwerking
zou kunnen ressorteren, de bevoegde autoriteiten de vereiste maatregelen nemen
om te voorzien in de financiële compensatie van de werkneemsters voor hun
borstvoedingspauzes.
Hij stelt voor dit te doen met inachtneming van een aantal principes, die hij
uiteenzet in het onderhavige begeleidend advies.
Het recht op borstvoedingspauzes maakt deel uit van de moederschapsbescherming.
Daarom verkiest de Raad als referentiekader voor de financiële compensatie voor
de werkneemsters die gebruik maken van hun recht op borstvoedingspauzes het
stelsel van de moederschapsverzekering.
Enerzijds, wat de financiering van het stelsel betreft, stelt de Raad voor het
risico te solidariseren, zoals dit het geval is voor de moederschapsverzekering.
Anderzijds, wat het bedrag van de uitkering voor de borstvoedingspauzes
betreft, wordt voorgesteld dat de werkneemster hetzelfde bedrag als de
moederschapsuitkering ontvangt : 82 % van haar onbegrensde loon.
De Raad vraagt de bevoegde instanties naar een zo eenvoudig, soepel en efficiënt
mogelijke procedure, gelet op de wens van de sociale partners van een
maandelijkse betaling. De werkgevers moeten de bevoegde instantie de gegevens
die voor de betaling nodig zijn meedelen, en, in elk geval, mag de
betalingsprocedure de toegang tot het recht nooit in het gedrang brengen.
De Raad merkt voorts op dat, hoewel de borstvoedingspauzes volgens de in zijn
schoot gesloten collectieve arbeidsovereenkomst een schorsing uitmaken van de
uitvoering van de arbeidsovereenkomst, weliswaar met inkomensgarantie maar
zonder loonbehoud ten laste van de werkgever, deze pauzes beschouwd moeten
worden als arbeidstijd voor de toepassing van de sociale wetgeving, inzonderheid
wat het genot van de socialezekerheidsrechten betreft.
Tenslotte vraagt de Raad dat de reglementaire bepalingen die in uitvoering
van dit advies moeten genomen worden, hem ter advies zouden voorgelegd worden.
De Raad vraagt dat dit tijdig gebeurt, zodat wanneer de collectieve
arbeidsovereenkomst nr. 80 op 1 juli 2002 in werking treedt de hierboven
gevraagde reglementaire bepalingen genomen zijn.
B. Bijkomende verloven
De Raad stelt vast dat het IAO-Verdrag nr. 183 in zijn artikel 5 voorziet dat
voor of na de periode van moederschapsverlof een verlof moet worden toegekend op
vertoon van een medisch getuigschrift aan de werkneemster in geval van ziekte,
complicaties of risico tot complicaties ten gevolge van de zwangerschap of de
bevalling. De aard en de maximumduur van dit verlof kunnen nader worden bepaald
overeenkomstig de nationale wetgeving en praktijk.
De Raad is na een grondig onderzoek van deze kwestie tot de conclusie gekomen
dat de actuele reglementering van het moederschapsverlof zoals die in België
bestaat globaal genomen een evenwichtige bescherming voor de (aanstaande) moeder
en haar kind voorziet en als dusdanig met de doelstellingen van de voornoemde
verdragsbepalingen in overeenstemming is.
Hij is dan ook van oordeel dat er op dit moment geen nood bestaat voor de
overheid om wijzigingen in de reglementering van het moederschapsverlof aan te
brengen die dit evenwicht zouden kunnen verstoren.
De Raad is evenwel van mening dat regelgevingen steeds voor verbetering vatbaar
zijn. Dienaangaande wijst hij er op dat de moederschapsbescherming een materie
is die traditioneel tot het bevoegdheidsdomein van de sociale partners behoort.
Aangezien de Raad van oordeel is dat deze materie eerder geschikt is als
onderhandelingsonderwerp bij een globale onderhandelingsronde, waarbij een
geïntegreerde en coherente, behandeling mogelijk is, verkiest hij zich over deze
problematiek te buigen bij de eerstkomende onderhandelingen voor een
interprofessioneel akkoord.
De sociale partners in de Raad bijeen verbinden zich er dan ook toe om de
problematiek van het moederschapsverlof in al zijn aspecten te behandelen in hun
onderhandelingsronde voor een interprofessioneel akkoord voor de periode
2003-2004.
C. Zwangerschapstests
De Raad stelt vast dat het IAO-Verdrag nr. 183 in zijn artikel 9 bepaalt dat
ieder lid zelf maatregelen moet nemen om ervoor te zorgen dat het moederschap
geen bron is van discriminatie inzake arbeid, inclusief de toegang tot de
arbeid. Bovendien stelt het verdrag dat deze maatregelen het verbod moeten
inhouden om van een vrouw die naar een betrekking solliciteert te eisen dat ze
een zwangerschapstest ondergaat of een attest indient waaruit blijkt dat ze al
dan niet zwanger is, tenzij een nationale wet of reglement erin voorziet voor
werkzaamheden die
- krachtens een nationale wet of reglement geheel of gedeeltelijk verboden zijn
voor zwangere vrouwen of vrouwen die borstvoeding geven, of
- een erkend en duidelijk risico inhouden voor de gezondheid van de vrouw en van
het kind.
De Raad merkt op dat de bovengenoemde nota van het Ministerie van
Tewerkstelling en Arbeid hem er over informeerde dat het in de Belgische
praktijk wordt geaccepteerd dat een werkgever een zwangerschapstest of een
attest van zo'n test vraagt aan een vrouwelijke kandidaat voor een job, wanneer
uit de verplichte evaluatie van risico's blijkt dat die job schadelijk zou
kunnen zijn voor de veiligheid of de gezondheid van een zwangere werkneemster.
De Raad wil er op wijzen dat deze praktijk kadert in de reglementering met
betrekking tot het profylactisch verlof : zodra een zwangere werkneemster haar
werkgever van haar toestand op de hoogte heeft gebracht dan wel na de bevalling
heeft laten weten dat zij haar kind zoogt en wanneer de algemene evaluatie op
het bestaan van een risico voor de veiligheid of de gezondheid van haar of haar
kind wijst, moet zij onderworpen worden aan een medisch onderzoek volgens de
bepalingen van het ARAB; de geneesheer stelt een maatregel voor om blootstelling
van de werkneemster aan het risico te vermijden (artikel 41bis en 42 Arbeidswet;
koninklijk besluit 2 mei 1995).
De Raad vraagt dat de bevoegde instanties er voor zorgen dat het principiële
verbod van het IAO-Verdrag in Belgisch recht wordt ingeschreven en dat de nodig
geachte afwijkingen eenduidig in de reglementering worden omschreven.
De Raad achtte het raadzaam verder te werken aan zijn onderzoek van de
problematiek van het moederschapsverlof in het kader van het IAO-Verdrag
alvorens zich te buigen over de wetsvoorstellen die aanleiding waren van de
adviesaanvraag uitgaande van de heer A. DE DECKER van 23 juli 2001.
De nieuwe collectieve arbeidsovereenkomst nr. 80 en het onderhavig advies
zijn een eerste substantieel resultaat van dit onderzoek en bieden reeds een
antwoord op de voorstellen van de parlementsleden in het kader van deze
problematiek.
Zoals uit het onderhavig advies bovendien blijkt, nemen de sociale partners
in de Raad bijeen het engagement om tijdens de onderhandelingsronde voor een
interprofessioneel akkoord voor de periode 2003-2004 de problematiek van het
moederschapsverlof in al zijn aspecten te bekijken. Zij zijn immers van oordeel
dat deze materie traditioneel tot de bevoegdheid van de sociale partners behoort
en het best in het kader van een globale onderhandelingsronde kan besproken
worden.
(1) België heeft artikel 8, § 3 van het Europees Sociaal Handvest bij Wet van
11 juli 1990 goedgekeurd. Bij de bespreking van de problematiek nam de Raad
kennis van het advies van de Raad van de Gelijke Kansen voor Mannen en Vrouwen
van 12 maart 1999.
(2) IAO-Verdrag nr. 103 werd niet door België geratificeerd.
(3) Adviesaanvraag van de heer H. DE CROO, Voorzitter van de Kamer van
volksvertegenwoordigers, van 27 maart 2001.