Overzicht recente wetteksten
BS 09.02.02
De Vlaamse regering,
Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der
instellingen, inzonderheid op artikel 6, § 1, VI en IX, gewijzigd bij de wet van
8 augustus 1988 en de bijzondere wet van 16 januari 1989;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 8 september 2000 houdende
een impuls- en ondersteuningsprogramma van de meerwaardeneconomie;
Gelet op het samenwerkingsakkoord van 4 juli 2000 tussen de Staat, de
Gewesten en de Duitstalige Gemeenschap betreffende de sociale economie;
Gelet op het decreet van 22 december 2000 houdende de algemene
uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2001;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor Begroting, gegeven
op 3 december 2001;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973,
inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en
gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat de uitbouw van de diensteneconomie bij hoogdringendheid dient
geregeld, gelet op de afspraken vastgelegd in het samenwerkingsakkoord van 4
juli 2000 tussen de Staat, de Gewesten en de Duitstalige Gemeenschap betreffende
de sociale economie;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Werkgelegenheid en Toerisme en de
Vlaamse minister van Economie, Buitenlandse Handel en Huisvesting;
Na beraadslaging,
Besluit :
Artikel 1. In artikel 2 van het besluit van de Vlaamse regering van 8 september
2000 houdende een impuls- en ondersteuningsprogramma van de meerwaardeneconomie
wordt 3° vervangen door wat volgt :
« 3° kansengroepen : bevolkingsgroepen die op een niet evenredige wijze
vertegenwoordigd zijn op de arbeidsmarkt. »
Art. 2. Aan artikel 3, 1° van hetzelfde besluit wordt de volgende zin
toegevoegd :
« De minister kan jaarlijks op advies van de adviescommissie bepalen welke
personen als invoegwerknemer kunnen worden toegeleid. »
Art. 3. In artikel 3 van hetzelfde besluit wordt 2° vervangen door wat volgt
:
« 2° herinschakelingsuitkering : uitkering waarop de werknemer gedurende de
periode dat hij verbonden is door een arbeidsovereenkomst in het kader van dit
besluit gerechtigd is krachtens artikel 4 van het koninklijk besluit van 3 mei
1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28
december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders
betreffende de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen,
krachtens artikel 15quater van het koninklijk besluit van 9 februari 1999
genomen tot uitvoering van artikel 2, § 5, eerste lid van de wet van 7 augustus
1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum of krachtens artikel
15quater van het koninklijk besluit van 9 februari 1999 genomen tot uitvoering
van artikel 57quater van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de
openbare centra voor maatschappelijk welzijn. »
Art. 4. Aan artikel 5 van hetzelfde besluit wordt een 3° toegevoegd, die
luidt als volgt :
« 3° verenigingen zonder winstoogmerk met uitzondering van sociale werkplaatsen,
ingeval het gaat om activiteiten zoals bedoeld in artikel 14, 2°, c) en d). »
Art. 5. In artikel 6 van hetzelfde besluit wordt 4° vervangen door wat volgt
:
« 4° behalve voor activiteiten zoals bedoeld in artikel 14, 2°, c) en d) , een
potentiële rendabiliteit vertonen; de appreciatie van de autonome loonvorming
gebeurt aan de hand van een financieel plan.
Ook ingeval het gaat om activiteiten zoals bedoeld in artikel 14, 2°, c) en d)
moeten deze op een bedrijfseconomische wijze worden onderbouwd; dit gebeurt aan
de hand van een financieel plan. »
Art. 6. In artikel 8 van hetzelfde besluit wordt § 1 vervangen door wat volgt
:
« § 1. Binnen de perken van het begrotingskrediet kunnen de erkende
invoegbedrijven aanspraak maken op een degressieve en in de tijd beperkte
loonpremie op basis van het aantal door de minister toegekende voltijds
equivalente invoegwerknemers.
Binnen de perken van het begrotingskrediet kunnen de erkende invoegbedrijven
voor de activiteiten zoals bedoeld in artikel 14, 2°, c) aanspraak maken op een
degressieve loonpremie op basis van het aantal door de minister toegekende
voltijds equivalente invoegwerknemers.
Binnen de perken van het begrotingskrediet kunnen de erkende invoegbedrijven
voor de activiteiten zoals bedoeld in artikel 14, 2°, d) aanspraak maken op een
loonpremie op basis van het aantal door de minister toegekende voltijds
equivalente invoegwerknemers. »
Art. 7. Artikel 9 en 10 van hetzelfde besluit worden vervangen door wat volgt
:
« Art. 9. § 1. Voor invoegbedrijven die recht hebben op de loonpremie zoals
bedoeld in artikel 8, § 1, eerste lid, gebeurt de toekenning van de premie per
voltijds equivalente invoegwerknemer voor vier jaar.
Voor invoegbedrijven die recht hebben op de loonpremie zoals bedoeld in artikel
8, § 1, tweede en derde lid, gebeurt de toekenning van de premie per voltijds
equivalente invoegwerknemer voor de duur van de erkenning als invoegbedrijf.
§ 2. Voor invoegbedrijven die recht hebben op de loonpremie zoals bedoeld in
artikel 8, § 1, eerste lid, worden de premies voor het eerste, tweede, derde en
vierde jaar bepaald op respectievelijk 80 %, 60 %, 40 % en 20 % van de
refertebedragen zoals bepaald in artikel 20 van dit besluit.
Voor invoegbedrijven die recht hebben op de loonpremie zoals bedoeld in artikel
8, § 1, tweede lid, worden de premies voor het eerste, tweede en derde jaar
bepaald op respectievelijk 80 %, 60 %, en 40 % en vanaf het vierde jaar op 35 %
van de refertebedragen zoals bepaald in artikel 20 van dit besluit.
Voor invoegbedrijven die recht hebben op de loonpremie zoals bedoeld in artikel
8, § 1, derde lid, wordt de premie vanaf het eerste jaar bepaald op 35 % van de
refertebedragen zoals bepaald in artikel 20 van dit besluit.
§ 3. Per voltijds equivalente invoegwerknemer neemt de subsidieperiode een
aanvang op het ogenblik van de indiensttreding van de eerste
invoegwerknemer-titularis. Deze periode wordt wel verlengd met de termijn
verlopen tussen de uitdiensttreding van de titularis en de indiensttreding van
de definitieve vervanger.
Art. 10. § 1. Een uitbreiding van het oorspronkelijk aantal toegekende
invoegwerknemers kan enkel worden gevraagd binnen een periode van zeven jaar
vanaf de indiensttreding van de eerste invoegwerknemer.
§ 2. Voor invoegbedrijven die recht hebben op de loonpremie zoals bedoeld in
artikel 8, § 1, eerste lid, gebeurt de toekenning van een premie voor een
bijkomende invoegwerknemer voor een periode van maximaal drie jaar.
Voor invoegbedrijven die recht hebben op de loonpremie zoals bedoeld in artikel
8, § 1, tweede en derde lid, gebeurt de toekenning van een premie voor een
bijkomende invoegwerknemer voor de duur van de erkenning als invoegafdeling.
§ 3. Voor invoegbedrijven die recht hebben op de loonpremie zoals bedoeld in
artikel 8, § 1, eerste lid, worden de premies voor het eerste, tweede en derde
jaar bepaald op respectievelijk 60 %, 40 % en 20 % van de refertebedragen zoals
bepaald in artikel 20 van dit besluit.
Voor invoegbedrijven die recht hebben op de loonpremie zoals bedoeld in artikel
8, § 1, tweede lid, wordt de premie voor het eerste en tweede jaar bepaald op
respectievelijk 60 % en 40 % en vanaf het derde jaar op 35 % van de
refertebedragen zoals bepaald in artikel 20 van dit besluit.
Voor invoegbedrijven die recht hebben op de loonpremie zoals bedoeld in artikel
8, § 1, derde lid, wordt de premie vanaf het eerste jaar bepaald op 35 % van de
refertebedragen zoals bepaald in artikel 20 van dit besluit. »
Art. 8. In artikel 11 van hetzelfde besluit wordt 9° vervangen door wat volgt
:
« 9° indien het aantal tewerkgestelde invoegwerknemers verminderd wordt, de
administratie en de trajectbegeleider van de Vlaamse Dienst voor
Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding hiervan op de hoogte brengen en het recht
bieden aan de ontslagen invoegwerknemers om beroep te kunnen doen op een erkend
outplacementbureau;
Art. 9. Aan artikel 13 van hetzelfde besluit wordt een 3° toegevoegd, die
luidt als volgt :
« 3° verenigingen zonder winstoogmerk met uitzondering van sociale werkplaatsen,
gemeenten, openbare centra voor maatschappelijk welzijn en intercommunales
ingeval het gaat om activiteiten zoals bedoeld in artikel 14, 2°, c) en d). »
Art. 10. In artikel 14 van hetzelfde besluit worden 2° en 6° vervangen door
wat volgt :
« 2° de activiteit die in de invoegafdeling zal worden uitgebouwd moet één van
de volgende activiteiten betreffen :
a) een activiteit die voordien noch door de onderneming noch door de
verschillende leden van het economische samenwerkingsverband werd uitgevoerd;
b) een activiteit die gecreëerd wordt door taaksplitsing, waarbij een aantal
deeltaken worden gehergroepeerd en ondergebracht in de nieuwe afdeling;
c) een activiteit die beantwoordt aan een collectieve behoefte; dit betreft meer
specifiek :
- kringloopactiviteiten;
- activiteiten op het vlak van natuurbehoud en onderhoud van openbare domeinen.
De minister kan deze lijst activiteiten uitbreiden of beperken;
d) een activiteit die kadert in hoofdstuk V, afdeling 5.1, artikel 5.1.1.8 van
de samenwerkingsovereenkomst tussen het Vlaamse Gewest en de gemeenten inzake
het milieu als opstap naar duurzame ontwikkeling;
6° de activiteiten die in de invoegafdeling worden uitgebouwd, moeten op een
bedrijfseconomische wijze worden onderbouwd. Dit gebeurt aan de hand van een
financieel plan. »
Art. 11. In artikel 16 van hetzelfde besluit wordt § 1 vervangen door wat
volgt :
« § 1. Binnen de perken van het begrotingskrediet kunnen de erkende
invoegafdelingen voor de activiteiten zoals bedoeld in artikel 14, 2°, a) en b)
aanspraak maken op een degressieve en in de tijd beperkte loonpremie op basis
van het aantal door de minister toegekende voltijds equivalente
invoegwerknemers.
Binnen de perken van het begrotingskrediet kunnen de erkende invoegafdelingen
voor de activiteiten zoals bedoeld in artikel 14, 2°, c) aanspraak maken op een
degressieve loonpremie op basis van het aantal door de minister toegekende
voltijds equivalente invoegwerknemers.
Binnen de perken van het begrotingskrediet kunnen de erkende invoegafdelingen
voor de activiteiten zoals bedoeld in artikel 14, 2°, d) aanspraak maken op een
loonpremie op basis van het aantal door de minister toegekende voltijds
equivalente invoegwerknemers. »
Art. 12. Artikel 17 en 18 van hetzelfde besluit worden vervangen door wat
volgt :
« Artikel 17. § 1. Voor de activiteiten zoals bedoeld in artikel 14, 2°, a) en b)
gebeurt de toekenning van de premie per voltijds equivalente invoegwerknemer
voor drie jaar.
Voor de activiteiten zoals bedoeld in artikel 14, 2°, c) en d) gebeurt de
toekenning van de premie per voltijds equivalente invoegwerknemer voor de duur
van de erkenning als invoegafdeling.
§ 2. Voor de activiteiten zoals bedoeld in artikel 14, 2°, a) en b) worden de
premies voor het eerste, tweede en derde jaar bepaald op respectievelijk 60 %,
40 % en 20 % van de refertebedragen zoals bepaald in artikel 20 van dit besluit.
Voor de activiteiten zoals bedoeld in artikel 14, 2°, c) worden de premies voor
het eerste en tweede jaar bepaald op respectievelijk 60 % en 40 % en vanaf het
derde jaar op 35 % van de refertebedragen zoals bepaald in artikel 20 van dit
besluit.
Voor de activiteiten zoals bedoeld in artikel 14, 2°, d) wordt de premie vanaf
het eerste jaar bepaald op 35 % van de refertebedragen zoals bepaald in artikel
20 van dit besluit.
§ 3. Per voltijds equivalente invoegwerknemer neemt de subsidieperiode een
aanvang op het ogenblik van de indiensttreding van de eerste
invoegwerknemer-titularis. Deze periode wordt wel verlengd met de termijn
verlopen tussen de uitdiensttreding van de titularis en de indiensttreding van
de definitieve vervanger.
Artikel 18. § 1. Een uitbreiding van het oorspronkelijk aantal toegekende
invoegwerknemers kan enkel worden gevraagd binnen een periode van zeven jaar
vanaf de indiensttreding van de eerste invoegwerknemer.
§ 2. Voor de activiteiten zoals bedoeld in artikel 14, 2°, a) en b) gebeurt de
toekenning van een premie voor een bijkomende invoegwerknemer voor een periode
van maximaal twee jaar.
Voor de activiteiten zoals bedoeld in artikel 14, 2°, c) en d) gebeurt de
toekenning van een premie voor een bijkomende invoegwerknemer voor de duur van
de erkenning als invoegafdeling.
§ 3. Voor de activiteiten zoals bedoeld in artikel 14, 2°, a) en b) worden de
premies voor het eerste en tweede jaar bepaald op respectievelijk 40 % en 20 %
van de refertebedragen zoals bepaald in artikel 20 van dit besluit.
Voor de activiteiten zoals bedoeld in artikel 14, 2°, c) wordt de premie voor
het eerste jaar bepaald op 40 % en vanaf het tweede jaar op 35 % van de
refertebedragen zoals bepaald in artikel 20 van dit besluit.
Voor de activiteiten zoals bedoeld in artikel 14, 2°, d) wordt de premie vanaf
het eerste jaar bepaald op 35 % van de refertebedragen zoals bepaald in artikel
20 van dit besluit. »
Art. 13. In artikel 19 van hetzelfde besluit worden 1° en 7° vervangen door
wat volgt :
« 1° binnen de drie jaar volgend op de datum van betekening van de
erkenningsbeslissing het minimum aantal van 3 voltijds equivalente
invoegwerknemers tewerkstellen;
7° indien het aantal tewerkgestelde invoegwerknemers verminderd wordt, de
administratie en de trajectbegeleider van de Vlaamse Dienst voor
Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding hiervan op de hoogte brengen en het recht
bieden aan de ontslagen invoegwerknemers om beroep te kunnen doen op een erkend
outplacementbureau. »
Art. 14. Aan artikel 20, § 2 van hetzelfde besluit worden de volgende woorden
toegevoegd : « of het aanvullend paritair comité 100 voor de arbeiders ».
Art. 15. In artikel 20 van hetzelfde besluit wordt § 6 vervangen door wat
volgt :
« § 6. In voorkomend geval wordt de totale loonkost verminderd met de
herinschakelingsuitkering, behalve wanneer de premie op 35 % van de
refertebedragen is bepaald. »
Art. 16. In artikel 34 van hetzelfde besluit wordt § 1 vervangen door wat
volgt :
« Artikel 34. § 1. De indienstneming van de eerste invoegwerknemer dient te
geschieden binnen een periode van zes maanden vanaf de betekening van de
erkenningsbeslissing.
De indienstneming van het totale aantal toegekende voltijds equivalente
invoegwerknemers, zoals bedoeld in artikel 29, dient te geschieden binnen een
periode van vier jaar vanaf de indiensttreding van de eerste invoegwerknemer.
Voor de invoegwerknemers die niet binnen de voorziene aanwervingstermijn in
dienst werden genomen, vervalt het recht op de toegekende premie. »
Art. 17. Aan artikel 54, 1°, a) van hetzelfde besluit wordt een achtste
streepje toegevoegd, dat luidt als volgt :
« - de door de minister in het kader van titel VIbis van dit besluit erkende
nabijheidsdiensten. »
Art. 18. In artikel 69, § 2 van hetzelfde besluit wordt het eerste lid
vervangen door wat volgt :
« § 2. Bij het beëindigen van de adviesopdracht stuurt het adviesbureau, in
onderlinge samenspraak met de onderneming, volgende stukken aan de administratie
: »
Art. 19. In artikel 69, § 2 van hetzelfde besluit wordt 1° vervangen door wat
volgt :
« 1° een kopie van het door de onderneming ondertekend aanvraagformulier zoals
bepaald in artikel 68, § 2 van dit besluit. »
Art. 20. In hetzelfde besluit wordt een TITEL VIbis, bestaande uit artikel
79bis tot en met 79octies, ingevoegd, dat luidt als volgt :
« TITEL VIbis. - Ontwikkeling van nabijheidsdiensten
HOOFDSTUK I. - Definities
Art. 79bis. Voor de toepassing van Titel VIbis van dit besluit dient te
worden verstaan onder :
1° nabijheidsdienst : een dienst die beantwoordt aan individuele of collectieve
behoeften en die in de fysische en/of relationele nabijheid van de gebruiker
wordt geleverd en waarbij deze dienst :
- op een kwaliteitsvolle wijze een antwoord biedt op persoonsgebonden of
collectieve noden;
- aanvullend is voor het bestaande aanbod en geen oneerlijke concurrentie
veroorzaakt;
- arbeidsplaatsen creëert met een perspectief op duurzaamheid met maximale
kansen voor kansengroepen;
2° centrumsteden : de gemeentebesturen van Aalst, Antwerpen, Brugge, Genk, Gent,
Hasselt, Kortrijk, Leuven, Mechelen, Oostende, Roeselare, Sint-Niklaas en
Grootstedelijk gebied Turnhout;
3° voorbeeldproject : een project dat het ontwikkelen en organiseren van een
nabijheidsdienst tot doelstelling heeft en dat een voorbeeldfunctie vervult;
4° erkend actieplan : een door de minister erkend plan waarin de centrumsteden
verduidelijken op welke wijze men de ontwikkeling van nabijheidsdiensten zal
organiseren. Dit actieplan wordt opgemaakt voor een periode van vier jaar.
HOOFDSTUK II. - Algemene bepalingen
Art. 79ter. § 1. De minister kan de regierol die de ontwikkeling van
nabijheidsdiensten tot doel hebben erkennen en financieren. De erkenning heeft
een duurtijd van maximaal één jaar. Deze erkenning kan jaarlijks verlengd
worden. Centrumsteden met een erkend actieplan kunnen een aanvraag tot
financiering van de regierol indienen.
§ 2. De minister bepaalt de procedure tot erkenning, de inhoud van de regierol
en de na te leven verbintenissen.
Art. 79quater. § 1. De minister kan voorbeeldprojecten erkennen en financieren
die de ontwikkeling van nabijheidsdiensten tot doel hebben. De erkenning heeft
een duurtijd van één jaar. Deze erkenning kan jaarlijks verlengd worden.
Een aanvraag tot projectfinanciering kan ingediend worden door één van de
volgende categorieën van actoren of een combinatie ervan :
1° gemeentebesturen;
2° O.C.M.W.-besturen;
3° provinciebesturen;
4° provinciale autonome overheidsbedrijven;
5° sociale werkplaatsen;
6° invoegbedrijven;
7° bedrijven met een invoegafdeling;
8° verenigingen zonder winstoogmerk.
§ 2. De minister bepaalt de procedure tot erkenning, de criteria en de na te
leven verbintenissen.
HOOFDSTUK III. - Subsidiëring
Art. 79quinquies. Binnen de perken van het begrotingskrediet kunnen de
centrumsteden met een erkend actieplan voor de regierol aanspraak maken op een
financiering van loon- en werkingskosten voor één of meerdere personeelsleden
belast met de uitbouw van de nabijheidsdiensten en/of het ontwikkelen van de
regierol op dit vlak. Deze middelen bedragen op jaarbasis maximaal :
- 25.000 euro ter delging van loon- en werkingskosten van 1 halftijds
equivalent voor centrumsteden met minder dan 100.000 inwoners op datum van 1
januari van het kalenderjaar voorafgaand aan de aanvraag;
- 50.000 euro ter delging van loon- en werkingskosten van 1 voltijds equivalent
voor centrumsteden met 100.000 tot 200.000 inwoners op datum van 1 januari van
het kalenderjaar voorafgaand aan de aanvraag;
- 100.000 euro ter delging van loon- en werkingskosten van 2 voltijds
equivalenten voor centrumsteden met 200.000 tot 300.000 inwoners op datum van 1
januari van het kalenderjaar voorafgaand aan de aanvraag;
- 150.000 euro ter delging van loon- en werkingskosten van 3 voltijds
equivalenten voor centrumsteden met meer dan 300.000 inwoners op datum van 1
januari van het kalenderjaar voorafgaand aan de aanvraag.
Art. 79sexies. Binnen de perken van het begrotingskrediet kan een aanvrager,
zoals bedoeld in artikel 79quater, § 1, aanspraak maken op een
projectfinanciering.
Art. 79septies. De minister kan, onder de voorwaarden die hij bepaalt en
binnen de perken van het begrotingskrediet, een subsidie verlenen aan een
organisatie die ondersteunende of dienstverlenende taken verricht in het kader
van de nabijheidsdiensten.
Art. 79octies. Als door de administratie wordt vastgesteld dat de criteria of
de verbintenissen, zoals vastgesteld overeenkomstig artikel 79ter, § 2 of
artikel 79quater, § 2 van dit besluit, niet worden nageleefd, kan de minister op
eenvoudig verzoek de middelen terugvorderen. »
Art. 21. In artikel 85, § 1 van hetzelfde besluit worden de woorden « tegen
eind mei » geschrapt.
Art. 22. In artikel 91, § 1 van hetzelfde besluit worden de woorden « tegen
eind mei » geschrapt.
Art. 23. In hetzelfde besluit worden een artikel 96bis, 96ter en 96quater
ingevoegd, die luiden als volgt :
« Art. 96bis. § 1. Werknemers die als gemeentelijk mina-werker in het kader van
optie 8 van de gemeentelijke milieuconvenants tewerkgesteld zijn op het moment
van de goedkeuring van de aanvraag tot erkenning als invoegbedrijf of als
invoegafdeling voor activiteiten zoals bedoeld in artikel 14, 2°, d) , worden
gelijkgesteld met invoegwerknemers zoals bedoeld in artikel 3, 1°.
§ 2. Invoegbedrijven die als kringloopcentrum erkend zijn door de Openbare
Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij of die activiteiten op het vlak van
natuurbehoud of onderhoud van openbare domeinen verrichten, hebben vanaf 1
november 2001 automatisch recht op de loonpremie zoals bedoeld in artikel 8, §
1, tweede lid van dit besluit waarbij voor de invoegwerknemers die minstens drie
volle jaren tewerkgesteld zijn de loonpremie bepaald wordt op 35 % van de
refertebedragen zoals bepaald in artikel 20 van dit besluit.
Art. 96ter. Bij wijze van overgangsmaatregel voor het begrotingsjaar 2001
wordt de controleur der vastleggingen gemachtigd om ten laste van programma
52.40, b.a. 41.07 begrotingsjaar 2001 2.478.935,25 euro vast te leggen voor de
financiering van voorbeeldprojecten die door de minister worden erkend krachtens
artikel 79quater en voor de subsidiëring van een organisatie krachtens artikel
79septies.
Art. 96quater. § 1. Het in de eerste kolom van onderstaande tabel vermeld
artikel heeft betrekking op dit besluit. Met betrekking tot de bedragen die in
euro worden vermeld in de tweede kolom van deze tabel, gelden tot en met 31
december 2001 de bedragen die in Belgische frank worden vermeld in de derde
kolom.
§ 2. De bedragen die in euro worden vermeld in artikel 79quinquies van dit
besluit, treden in werking op 1 januari 2002. »
Art. 24. De Vlaamse minister, bevoegd voor het tewerkstellingsbeleid, is
belast met de uitvoering van het besluit.
Art. 25. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 november 2001.
Brussel, 7 december 2001.
De minister-president van de Vlaamse regering,
P. DEWAEL
De Vlaamse minister van Werkgelegenheid en Toerisme,
R. LANDUYT
De Vlaamse minister van Economie, Buitenlandse Handel en Huisvesting,
J. GABRIELS