Overzicht recente wetteksten
BS 11.01.02
De Vlaamse regering,
Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der
instellingen, gewijzigd bij de wet van 8 augustus 1988 en de bijzondere wetten
van 12 januari 1989, 16 januari 1989, 5 mei 1993, 16 juli 1993, 28 december
1994, 5 april 1995, 25 maart 1996, het bijzondere decreet van 24 juli 1996, de
bijzondere wet van 4 december 1996 en de bijzondere decreten van 15 juli 1997 en
14 juli 1998, de bijzondere wetten van 8 februari 1999 en 19 maart 1999 en het
bijzonder decreet van 18 mei 1999;
Gelet op het koninklijk besluit van 17 juli 1991 houdende coördinatie van de
wetten op de rijkscomptabiliteit, inzonderheid op de artikelen 12, 55 tot en met
58 en 94;
Gelet op het decreet van 22 december 2000 houdende de algemene
uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2001 en het
decreet van 6 juli 2001 houdende aanpassing van de uitgavenbegroting van de
Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2001;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 19 januari 2001 houdende de
begrotingscontrole en -opmaak;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister bevoegd voor Begroting, gegeven
op 24 oktober 2001;
Overwegende het VESOC-actieplan 2001 van 11 juni 2001 ter bevordering van de
werkgelegenheid van ouderen;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Werkgelegenheid en Toerisme;
Na beraadslaging,
Besluit :
Afdeling 1. - Begrippen
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° de minister : de Vlaamse minister bevoegd voor Werkgelegenheid;
2° de administratie : de administratie Werkgelegenheid van het departement
Economie, Werkgelegenheid, Binnenlandse Aangelegenheden en Landbouw van het
ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;
3° de werkgroep : de werkgroep die in uitvoering van het VESOC-actieplan 2001
ter bevordering van de werkgelegenheid van ouderen instaat voor de beoordeling
en opvolging van de projectaanvragen;
4° ouderen : ouder wordende werknemers en werkzoekenden tussen 45 en 64 jaar;
5° kansengroepen : categorieën van personen waarbij de werkzaamheidsgraad,
zijnde het procentueel aandeel van de personen uit de betrokken categorie op
beroepsactieve leeftijd (15-64 jaar) die effectief werken, lager ligt dan het
gemiddelde bij de totale Vlaamse beroepsbevolking.
Afdeling 2. - Organisatie
Art. 2. De administratie stelt die diensten, uitrusting, installaties en
personeelsleden ter beschikking, die noodzakelijk zijn om een efficiënte
uitvoering van dit besluit te verzekeren.
Art. 3. De minister stelt een werkgroep samen, bestaande uit :
- 1 vertegenwoordiger van de administratie Werkgelegenheid, die vanwege de
regisseursfunctie de werkgroep voorzit;
- 1 vertegenwoordiger van de Vlaamse minister van Werkgelegenheid en Toerisme;
- 1 vertegenwoordiger van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en
Beroepsopleiding (VDAB);
- 1 vertegenwoordiger van de administratie Werkgelegenheid;
- 6 vertegenwoordigers van de Vlaamse sociale partners, voorgedragen door de
Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV);
- 1 vertegenwoordiger van de SERV.
De voordragende instanties dragen gelijktijdig een plaatsvervangend lid voor die
dezelfde rechten uitoefent als het lid dat hij/zij vervangt.
De werkgroep heeft volgende taken :
- adviezen formuleren over de aanvragen die ingediend worden in het kader van
dit besluit;
- het opvolgen en evalueren van de toepassing van dit besluit en hierover
rapporteren aan het VESOC.
Het secretariaat van de werkgroep wordt verzorgd door de administratie. Zij
voert tevens alle beslissingen van de werkgroep uit.
De werkgroep vergadert rechtsgeldig indien minimaal de helft plus één van de
afgevaardigden aanwezig zijn. Indien de vergadering niet in aantal is, kan zij,
ongeacht het aantal aanwezigen, over dezelfde agenda rechtsgeldig beslissen na
een tweede oproep.
De werkgroep streeft bij het formuleren van haar adviezen unanimiteit tussen de
aanwezige leden na. Indien echter uit de besprekingen blijkt dat er geen
unanimiteit mogelijk is, dan biedt de voorzitter zijn goede diensten aan en
werkt een compromisvoorstel uit. Dit compromisvoorstel is aanvaard indien het
met een drie vierden meerderheid van de aanwezige leden wordt goedgekeurd.
Afdeling 3. - In aanmerking komende projecten
Art. 4. Binnen de perken van de op de begroting 2001 goedgekeurde kredieten voor
de Vlaamse bijdrage tot het Belgisch actieplan in uitvoering van de Europese
werkgelegenheidsrichtsnoeren, kunnen subsidies worden toegekend aan de projecten
die voldoen aan de in dit besluit gestelde voorwaarden.
Art. 5. Alle bestaande opleidings-, begeleidings- en
tewerkstellingsinitiatieven, organisaties voor loopbaanoriëntatie en
-ontwikkeling alsmede ondernemingen kunnen projectvoorstellen indienen, mits zij
voldoende expertise, ervaring en/of betrokkenheid inzake de doelgroep ouderen
kunnen aantonen. Natuurlijke personen kunnen geen aanvraag indienen.
Art. 6. § 1. Een ingediende projectaanvraag is ontvankelijk als :
- de aanvrager het aanvraagformulier gebruikt en volledig invult;
- het project een looptijd heeft van minimum 6 en maximum 24 maanden;
- de projectactiviteiten gericht zijn op productontwikkeling en/of
methodiekontwikkeling;
- een disseminatiestrategie een inherent onderdeel uitmaakt van het project.
§ 2. Projecten dienen te passen binnen de doelstellingen van het VESOC-actieplan
ouderen 2001 en dienen derhalve te kaderen binnen één van de hierna opgesomde
maatregelen.
A) Maatregel 1 : Ontwikkelen van een 'Zilverpas-plan' waarbij een kader wordt
gecreëerd voor de inschakeling van ouderen en/of experimenten worden opgezet
rond eindeloopbaanalternatieven binnen de onderneming, volgens de modaliteiten
vastgelegd in artikel 7 van dit besluit.
B) Maatregel 2 : Versterken van de peterschapformule (inschakelen van ervaren
oudere werknemers als mentor en coach voor nieuwkomers) door verdere
methodiekontwikkeling en -verfijning via onder andere 'good practices'.
Mogelijke actieterreinen :
- ontwikkeling of verfijning van methodieken en producten zoals het in kaart
brengen van ondersteuningsbehoeften, bijscholings- en begeleidingspakketten,
instrumenten voor attitudetraining op de werkplek en dergelijke;
- uittesten en optimaliseren van methodieken en producten in onder andere de
ondernemingen en instellingen die een Zilverpas-plan ontwikkelen;
- ontwerpen en uitvoeren van een 'training voor trainers'-pakket rond de
peterschapsformule.
C) Maatregel 3 : Ontwikkelen van methodieken voor (de optimalisering van) de
toeleiding van oudere werklozen en werkzoekenden.
Mogelijke actieterreinen :
- ontwikkelen, verfijnen, uittesten en/of optimaliseren van methodieken in
kleinschalige pilootprojecten.
D) Maatregel 4 : Omkadering van ouderen die als vrijwillige adviseurs
nieuwkomers begeleiden of als mentor optreden voor jonge HR-verantwoordelijken
of KMO's bij de vormgeving van hun diversiteitbeleid.
Mogelijke actieterreinen :
- ontwikkelen van methodieken en producten voor (de optimalisering van) de
rekrutering, de begeleiding en coaching, de (administratieve) coördinatie en de
opleiding van vrijwillige adviseurs;
- ontwerpen en uitvoeren van een 'training voor trainers'-pakket rond
begeleiding van vrijwillige adviseurs;
- het opzetten van kleinschalige proefprojecten rond de rekrutering, de
begeleiding en coaching, de (administratieve) coördinatie en de opleiding van
vrijwillige adviseurs, met aandacht voor verdere methodiekontwikkeling.
Aanvragen binnen de maatregelen 2, 3 en 4 gebeuren conform de modaliteiten
vastgelegd in artikel 10 van dit besluit.
§ 3. Projecten die inspanningen doen om hun producten en instrumenten
vertaalbaar te maken naar andere kansengroepen en/of af te stemmen met het
materiaal dat reeds ontwikkeld werd en wordt in het kader van TRIVISI en de
VESOC-actieplannen rond allochtonen, vrouwen, arbeidsgehandicapten, krijgen
voorrang op andere projecten.
Afdeling 4. - De Zilverpas-plannen
Art. 7. § 1. Een Zilverpas-plan is voor de onderneming of instelling de eerste
fase in het op een planmatige manier wegnemen van direct en indirect
discriminerende drempels en/of het scheppen van voorzieningen waardoor de
mobiliteit van ouderen en andere leden van de kansengroepen op de
bedrijfsinterne en -externe arbeidsmarkt worden vergroot en hun voortijdige
uitstroomkansen worden verminderd, met het oog op hun evenredige en volwaardige
participatie in alle afdelingen en functies.
§ 2. In een Zilverpas-plan moet minstens volgende vierstappenaanpak terug te
vinden zijn :
- een concrete probleemdefinitie of -omschrijving;
- het aanduiden van de belangrijkste oorzaken van het probleem;
- vastleggen van een oplossingsstrategie;
- uitvoeren en evalueren van de gekozen aanpak (aangeven van een indicatief
tijdspad).
§ 3. Onder mobiliteit wordt de toegang, de doorstroming of promotie binnen de
arbeidsorganisatie verstaan, hetgeen de mogelijkheid vooronderstelt om op basis
van kwalificaties binnen elke afdeling van een arbeidsorganisatie werkzaam te
zijn zonder geconfronteerd te worden met enige vorm van directe of indirecte
discriminatie, ongeacht leeftijd, (etnische) afstamming, geslacht, (religieuze)
overtuiging, handicap of seksuele geaardheid.
§ 4. Onder indirecte discriminatie worden gedragingen, procedures en
structuren verstaan die niet de bedoeling hebben om bepaalde individuen en/of
groepen te discrimineren, maar die in hun uitwerking stelselmatig nadelig
uitvallen voor bepaalde individuen en/of groepen.
§ 5. Het Zilverpas-plan omvat één of meer van de volgende maatregelen en
acties : doorlichten en optimaliseren van het selectie-, wervings-, onthaal-,
opleidings- en/of eindeloopbaanbeleid; het organiseren van coaching en interne
begeleiding voor oudere medewerkers; het (laten) organiseren van trainingen of
opleidingen rond leeftijdbewust personeelsbeleid, het managen van verschillen;
het (laten) organiseren van bij- of omscholingen gericht op de verhoging van de
interne mobiliteit van oudere werknemers en werkzoekenden; het opzetten van
nieuwe rekruteringskanalen, gekoppeld aan actieve wervingsinspanningen gericht
op oudere werkzoekenden; functioneren als voorbeeldonderneming binnen een regio
en/of sector; in samenhang met minstens één van de hiervoor genoemde acties,
voorzien in een (project)structuur voor het verbreden van het draagvlak en voor
het opvolgen en sturen van het beleid van diversiteit en evenredige
arbeidsdeelname.
§ 6. De acties voorzien in het Zilverpas-plan richten zich minstens tot de
kansengroep ouderen, maar kunnen (in bepaalde onderdelen) uitgebreid worden tot
andere kansengroepen.
Art. 8. De beslissingsprocedure voor de aanvragen is als volgt :
- De ondernemingen en instellingen dienen een aanvraag voor het ontwikkelen van
een Zilverpas-plan in bij de administratie, die instaat voor de verzending van
de aanvragen naar de leden van de werkgroep.
- De administratie beoordeelt de onder artikel 5, 6 en 7 gestelde voorwaarden
binnen de 15 dagen na ontvangst en stelt een gemotiveerd advies op van elke
ingediende ontvankelijke aanvraag.
- De werkgroep beoordeelt eveneens de onder artikel 5, 6 en 7 gestelde
voorwaarden binnen de 30 dagen na ontvangst en stelt een gemotiveerd advies op
van elke ingediende ontvankelijke aanvraag. De beslissingswijze binnen de
werkgroep is in artikel 3 vastgelegd.
- Beide adviezen worden via de administratie aan de minister overgemaakt.
- De minister beslist over de toekenning van de subsidie, waarbij minstens één
positief advies als voorwaarde geldt voor een goedkeuring. De minister kan
maximum 15 Zilverpas-plannen weerhouden.
- Aan de Zilverpas-plannen die weerhouden worden, kan worden gevraagd om
beperkte inhoudelijke en/of financiële bijsturingen door te voeren.
Art. 9. § 1. Ingeval een Zilverpas-plan wordt goedgekeurd, komen enkel de
loon- en werkingskosten die voortvloeien uit de voorbereiding en uitvoering van
de specifieke acties voorzien in het projectplan voor subsidie in aanmerking. De
tussenkomst wordt beperkt tot maximum 2/3 van de gedane uitgaven, met een
maximum van 12.350 euro, en wordt uitbetaald nadat de begunstigde een
saldodossier en inhoudelijke rapport heeft overgemaakt aan de administratie,
uiterlijk één maand na de afloop van het plan. Het maximum subsidiebedrag voor
alle Zilverpas-plannen samen bedraagt 185.250 euro.
§ 2. Alle kosten dienen bewezen te worden.
§ 3. De subsidie kan in geen geval gecumuleerd worden met een andere betoelaging
voor dezelfde loonkosten en werkingsmiddelen.
Afdeling 5. - Projecten binnen de maatregelen 2, 3 en 4
Art. 10. De aanvraag van de organisaties die projecten binnen de maatregelen 2,
3 en 4 willen ontwikkelen, moet een projectplan met onderscheiden stappen
bevatten. Onder een projectplan wordt verstaan :
- uitgaande van een duidelijke probleemstelling, het projectdoel definiëren;
- in het projectontwerp moeten de fasering en de voorziene activiteiten worden
aangegeven;
- in het luik projectorganisatie wordt naast een tijdspad de verwachte (ook
tussentijdse) output van het project afgezet;
- in het luik projectbegroting worden de benodigde middelen voor het uitvoeren
van het projectontwerp aangegeven.
- projectevaluatie en disseminatie : vanaf de projectvoorbereiding zal de
aanvrager de projectactiviteiten evalueren en de bevindingen ervan systematisch
neerschrijven. Een disseminatiestrategie dient integraal deel uit te maken van
het project.
Art. 11. § 1. De beslissingsprocedure voor de aanvragen is als volgt :
- De aanvragers dienen een aanvraag in bij de administratie, die instaat voor de
verzending van de aanvragen naar de leden van de werkgroep.
- De administratie beoordeelt de onder artikel 5 en 6 gestelde voorwaarden
binnen de 15 dagen na ontvangst en stelt een gemotiveerd advies op van elke
ingediende ontvankelijke aanvraag.
- De werkgroep beoordeelt eveneens de onder artikel 5 en 6 gestelde voorwaarden
binnen de 30 dagen na ontvangst en stelt een gemotiveerd advies op van elke
ingediende ontvankelijke aanvraag. De beslissingswijze binnen de werkgroep is in
artikel 3 vastgelegd.
- Beide adviezen worden via de administratie aan de minister overgemaakt.
- De minister beslist over de toekenning van de subsidie, waarbij minstens één
positief advies als voorwaarde geldt voor een goedkeuring. De minister streeft
ernaar om per maatregel minstens één project te weerhouden.
- Aan de projecten die weerhouden worden kan worden gevraagd om beperkte
inhoudelijke en/of financiële bijsturingen door te voeren.
Art. 12. § 1. Ingeval een project wordt goedgekeurd, komen enkel de loon- en
werkingskosten die voortvloeien uit de voorbereiding en uitvoering van de
specifieke acties voorzien in het projectplan voor subsidie in aanmerking.
§ 2. Alle kosten dienen bewezen te worden.
§ 3. De subsidie kan in geen geval gecumuleerd worden met een andere betoelaging
voor dezelfde loonkosten en werkingsmiddelen.
Art. 13. De maximumsubsidie per project bedraagt 99.150 euro.
Art. 14. § 1. Voor goedgekeurde projecten met een looptijd langer dan 8
maanden, worden de betalingen op volgende manier geregeld :
- een eerste voorschot ten belope van 45 % van de maximale toegekende subsidie
wordt gestort zodra de aanvrager aantoont dat hij daadwerkelijk is gestart met
het betreffende project en hij het projectplan gedetailleerd heeft uitgewerkt;
- een tweede voorschot ten belope van maximum 45 % van de maximale toegekende
subsidie wordt betaald na het einde van de maand waarin de uitvoeringsperiode
halverwege is, mits voorlegging van een tussentijds werkingsverslag waaruit de
stand van de werkzaamheden blijkt;
- het saldo dat niet hoger kan zijn dan het verschil tussen de uitgekeerde
voorschotten en de maximale toegekende subsidie wordt vereffend nadat de
begunstigde zowel aan de hand van een activiteitenrapport heeft aangetoond dat
de met het project beoogde werkzaamheden effectief werden uitgevoerd gedurende
de subsidieperiode, als aan de hand van afschriften van de stavingstukken opgave
heeft gedaan van alle subsidieerbare uitgaven en heeft gemeld op welke plaats de
originelen worden ter beschikking gehouden voor verificatie. Het inhoudelijke
eindrapport en de ontwikkelde producten of methodieken, evenals de financiële
verantwoordingsstukken, worden uiterlijk ingediend één maand na afloop van het
project.
§ 2. Voor goedgekeurde projecten met een looptijd gelijk aan of korter of dan 8
maanden, worden de betalingen op volgende manier geregeld :
- een eerste voorschot ten belope van 50 % van het toegekende subsidiebedrag
wordt gestort zodra de aanvrager aantoont dat hij daadwerkelijk is gestart met
het betreffende project en hij het projectplan gedetailleerd heeft uitgewerkt;
- het saldo, dat niet hoger kan zijn dan het verschil tussen het uitgekeerde
voorschot en de maximale toegekende subsidie wordt vereffend nadat de
begunstigde zowel aan de hand van een activiteitenrapport heeft aangetoond dat
de met het project beoogde werkzaamheden effectief werden uitgevoerd gedurende
de subsidieperiode, als aan de hand van afschriften van de stavingstukken opgave
heeft gedaan van alle subsidieerbare uitgaven en heeft gemeld op welke plaats de
originelen worden ter beschikking gehouden voor verificatie. Het inhoudelijke
eindrapport en de ontwikkelde producten of methodieken, evenals de financiële
verantwoordingsstukken, worden uiterlijk ingediend één maand na afloop van het
project.
Afdeling 6. - Toezicht en slotbepalingen.
Art. 15. § 1. De in de eerste kolom van onderstaande tabel vermelde artikelen
hebben betrekking op dit besluit. Met betrekking tot de bedragen die in euro
worden vermeld in de tweede kolom van deze tabel, gelden vanaf de datum van
inwerkingtreding van dit besluit tot en met 31 december 2001 de bedragen die in
Belgische frank worden vermeld in de derde kolom.Richtlijn inzake medische
nevenactiviteiten
§ 2. De bedragen die in euro worden vermeld in de artikels 9 en 13 van dit
besluit, treden in werking op 1 januari 2002.
Art. 16. De personeelsleden van de afdeling Inspectie Werkgelegenheid van het
ministerie van de Vlaamse Gemeenschap zijn gerechtigd om ter plaatse controle
uit te oefenen op de aanwending van de toegekende gelden overeenkomstig artikel
56 van de wetten op de rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 1 juli 1991.
Art. 17. Dit besluit treedt in werking op 9 november 2001.
Art. 18. De Vlaamse minister, bevoegd voor het Werkgelegenheidsbeleid is
belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 9 november 2001.
De minister-president van de Vlaamse regering,
P. DE WAEL
De Vlaamse minister van Werkgelegenheid en Toerisme,
R. LANDUYT