Overzicht recente wetteksten
BS 10.02.04, Editie 2
MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP |
Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en Wij, regering, bekrachtigen hetgeen
volgt :
Decreet op de begraafplaatsen en de lijkbezorging
HOOFDSTUK I. - Begraafplaatsen
Afdeling I. - Gemeentelijke of intergemeentelijke
begraafplaatsen en crematoria
Artikel 1. Dit decreet regelt een gewestaangelegenheid.
Art. 2. Iedere gemeente moet over ten minste één
begraafplaats beschikken. Meerdere gemeenten kunnen zich evenwel verenigen om
over een gemeenschappelijke begraafplaats te beschikken.
Enkel een gemeente of een intergemeentelijk
samenwerkingsverband kan een crematorium oprichten en beheren.
Iedere begraafplaats en ieder intergemeentelijk crematorium moeten over een
urnenveld, een strooiweide en een columbarium beschikken.
In afwijking van het voorgaande lid, kan evenwel tussen de
gemeente die een begraafplaats beheert en het intergemeentelijke
samenwerkingsverband dat een aangrenzend intergemeentelijk crematorium beheert
een overeenkomst worden afgesloten waarin bepaald wordt dat het urnenveld, de
strooiweide en het columbarium van de gemeentelijke begraafplaats ter
beschikking van het aangrenzende intergemeentelijke crematorium wordt gesteld.
Behoudens het verlenen van een concessie, is de begraving van
een stoffelijk overschot of de begraving van een asurn of de bijzetting ervan in
een columbarium op de gemeentelijke of intergemeentelijke begraafplaats
kosteloos voor de personen die ingeschreven zijn in de bevolkingsregisters, het
vreemdelingen- of wachtregister van de gemeente, respectievelijk de gemeenten
die deel uitmaken van het intergemeentelijke samenwerkingsverband. Dit geldt
eveneens voor de uitstrooiing van de as.
Art. 3. De Vlaamse regering bepaalt de criteria voor de
oprichting en het beheer van de begraafplaatsen en de crematoria. Ze organiseert
de controle op de naleving van deze criteria.
Art. 4. Gemeentelijke begraafplaatsen en crematoria vallen
onder het gezag, de politie en het toezicht van de gemeenteoverheden, die ervoor
zorgen dat er geen wanorde heerst, dat er geen handelingen in strijd met de
eerbied voor de doden worden verricht en dat het ontgraven enkel kan met
toestemming.
De Vlaamse regering bepaalt de nadere regelen inzake
opgravingen.
Op de intergemeentelijke begraafplaatsen en in de
intergemeentelijke crematoria worden de in het eerste lid bedoelde bevoegdheden
uitgeoefend door de overheid van de gemeente waar de begraafplaats of het
crematorium ligt.
Art. 5. § 1. Wanneer nieuwe voor begraving bestemde ruimten
aangelegd zijn, bepaalt de gemeenteraad of het bevoegde orgaan van het
intergemeentelijke samenwerkingsverband de datum waarop niet meer begraven wordt
op de oude begraafplaatsen. Een afschrift van deze beslissing wordt tot de
definitieve ontruiming van de begraafplaats aan de ingang ervan uitgehangen.
De oude begraafplaatsen worden in de staat gelaten waarin ze
zich bevinden. Gedurende ten minste tien jaar mag er geen gebruik van worden
gemaakt.
Na verloop van de in het voorgaande lid bepaalde tijd of ten
minste tien jaar na de laatste begraving, waarbij de inschrijving in het
begrafenisregister als bewijs geldt, kan de gemeenteraad of het bevoegde orgaan
van het intergemeentelijke samenwerkingsverband beslissen een andere bestemming
te geven aan de oude begraafplaatsen.
§ 2. Met toepassing van § 1 wordt een perceel van dezelfde
grootte als het geconcedeerde op de nieuwe begraafplaats voorbehouden als enige
belanghebbende daartoe een aanvraag indient.
De gemeenteraad of het bevoegde orgaan van het intergemeentelijke
samenwerkingsverband bepaalt de voorwaarden inzake overbrenging, zonder dat deze
voorwaarden kunnen inhouden dat de belanghebbenden de overbrenging van de
stoffelijke resten moeten vergoeden.
Afdeling II. - Concessies
Art. 6. De gemeenteraad of het bevoegde orgaan van het
intergemeentelijke samenwerkingsverband kan op de gemeentelijke, respectievelijk
intergemeentelijke begraafplaatsen grafconcessies of concessies voor columbaria
verlenen.
Wanneer het gaat om een gemeentelijke begraafplaats kan de
gemeenteraad die bevoegdheid aan het college van burgemeester en schepenen
opdragen.
Eenzelfde concessie kan dienen voor de aanvrager, zijn
echtgenoot, zijn bloed- of aanverwanten evenals voor allen daartoe aangewezen
door de concessiehouder en die daartoe bij de gemeentelijke overheid hun wil te
kennen hebben gegeven. Wanneer iemand overlijdt terwijl hij op dat ogenblik een
feitelijk gezin vormde, kan de overlevende een concessie aanvragen.
Een concessieaanvraag mag worden ingediend ten behoeve van een derde en van
diens familie.
Art. 7. § 1. De concessies worden voor ten hoogste vijftig
jaar verleend.
§ 2. Op aanvraag worden opeenvolgende hernieuwingen
toegestaan voor de bepaalde tijd verstreken is.
De hernieuwingen kunnen enkel geweigerd worden indien blijkt dat op het moment
van de aanvraag de concessie verwaarloosd is.
Minstens een jaar voor het verstrijken van de concessie of
van de hernieuwingen ervan, maakt de burgemeester of zijn gemachtigde of het
bevoegde orgaan van het intergemeentelijke samenwerkingsverband een akte op
waarbij eraan herinnerd wordt dat een aanvraag om hernieuwing bij hem moet
toekomen.
Een afschrift van deze akte wordt een jaar lang zowel bij het graf als aan de
ingang van de begraafplaats uitgehangen.
Als er geen aanvraag voor een hernieuwing is gedaan, vervalt de concessie.
§ 3. Indien erom verzocht wordt voor het verstrijken van de
vastgestelde termijn, neemt een nieuwe termijn een aanvang vanaf elke nieuwe
bijzetting in de concessie. Als er geen hernieuwing wordt aangevraagd tussen de
datum van de laatste bijzetting in de concessie en het verstrijken van de
periode waarvoor deze werd verleend, blijft het graf bestaan gedurende een
termijn van tien jaar die begint te lopen op de datum van het overlijden, indien
dit overlijden zich minder dan tien jaar voor het verstrijken van de concessie
heeft voorgedaan.
Art. 8. De gemeenteraad of het bevoegde orgaan van het
intergemeentelijke samenwerkingsverband stelt het verschuldigde bedrag en de
voorwaarden voor het verlenen van de concessie vast.
In de gevallen bedoeld in artikel 7, § 2, eerste lid, en § 3,
wordt het verschuldigde bedrag, dat door de gemeente of het intergemeentelijke
samenwerkingsverband gevorderd kan worden, proportioneel berekend op het aantal
jaren dat de vervaldatum van de vorige concessie overschrijdt.
Art. 9. Telkens na vijftig jaar, en zonder vergoeding, kan de
altijddurende concessie die krachtens het keizerlijk decreet van 23 prairial
jaar XII werd verleend voor de inwerkingtreding van de wet van 20 juli 1971 op
de begraafplaatsen en de lijkbezorging, op aanvraag hernieuwd worden.
Voor deze hernieuwing is de procedure bedoeld in artikel 7, §
2, derde tot en met vijfde lid, van dit decreet van toepassing.
Art. 10. De geconcedeerde graven moeten onderhouden worden.
Onderhoudsverzuim dat verwaarlozing uitmaakt, staat vast als
het graf doorlopend onzindelijk, door plantengroei overwoekerd, vervallen,
ingestort of bouwvallig is.
De verwaarlozing wordt geconstateerd in een akte van de burgemeester of zijn
gemachtigde of van het bevoegde orgaan van de intergemeentelijke begraafplaats.
Die akte wordt een jaar lang bij het graf en aan de ingang van de begraafplaats
uitgehangen.
Na het verstrijken van die termijn en bij niet-herstelling
kan de gemeenteraad of het bevoegde orgaan van het intergemeentelijke
samenwerkingsverband een einde maken aan de concessie. De gemeenteraad kan die
bevoegdheid opdragen aan het college van burgemeester en schepenen.
HOOFDSTUK II. - Lijkbezorging
Afdeling I. - Kisting en vervoer van lijken
Art. 11. De stoffelijke overschotten moeten in een doodskist
of ander lijkomhulsel geplaatst worden.
Het gebruik van doodskisten, foedralen, doodswaden, producten
en procédés die de natuurlijke en normale ontbinding van het lijk of de crematie
beletten, is verboden.
Een balseming of enige andere conserverende behandeling, voorafgaandelijk aan de
kisting, kan in de door de Vlaamse regering bepaalde gevallen toegestaan worden.
De Vlaamse regering omschrijft de in het tweede lid bedoelde
voorwerpen en procédés, alsook de voorwaarden waaraan een doodskist of ander
lijkomhulsel moet beantwoorden.
Art. 12. De burgemeester of zijn gemachtigde mag de kisting
bijwonen.
Art. 13. Het toezicht op lijkstoeten berust bij de
gemeenteoverheid, die ervoor zorgt dat ze ordelijk, welvoeglijk en met de aan de
doden verschuldigde eerbied verlopen.
Niet-gecremeerde stoffelijke overschotten moeten individueel
met een lijkwagen of op een passende wijze worden vervoerd.
De Vlaamse regering bepaalt de voorwaarden onder dewelke hiervan kan worden
afgeweken.
Art. 14. Er wordt in een behoorlijke wijze voorzien in de
lijkbezorging van behoeftigen, onverminderd de toepassing van artikel 15, § 1.
De daaruit voortvloeiende kosten zijn ten laste van de gemeente van het Vlaamse
Gewest waar zij in de bevolkingsregisters, het vreemdelingen- of wachtregister
zijn ingeschreven.
Art. 15. § 1. De manieren van lijkbezorging zijn : begraven,
verstrooien of bewaren van de as na crematie, of op de wijze en volgens de
nadere regels bepaald door de Vlaamse regering.
Elkeen kan tijdens zijn leven vrijwillig een schriftelijke
kennisgeving van zijn laatste wilsbeschikking overmaken aan de ambtenaar van de
burgerlijke stand van zijn gemeente. Die laatste wilsbeschikking kan handelen
over de wijze van lijkbezorging, de asbestemming, evenals over het ritueel van
de levensbeschouwing voor de uitvaartplechtigheid.
Deze laatste wilsbeschikking wordt gelijkgesteld met de
aanvraag tot toestemming tot crematie als bedoeld in artikel 20, § 1, of met de
akte, bedoeld in artikel 20, § 2.
Indien het overlijden in een andere gemeente van het Vlaamse
Gewest dan die van de hoofdverblijfplaats heeft plaatsgehad, moet de gemeente
van de hoofdverblijfplaats zonder verwijl op aanvraag van de gemeente waarin het
overlijden heeft plaatsgehad, informatie betreffende de in het tweede lid
bedoelde laatste wilsbeschikking overzenden.
§ 2. Levenloos geboren kinderen die de wettelijke
levensvatbaarheidgrens nog niet hebben bereikt, worden na een zwangerschapsduur
van ten volle 12 weken op verzoek van de ouders begraven of gecremeerd. De
Vlaamse regering kan nadere regels bepalen met betrekking tot het begraven en
cremeren van levenloos geboren kinderen.
Afdeling II. - Begraving
Art. 16. § 1. Alleen op gemeentelijke of intergemeentelijke
begraafplaatsen mag worden begraven.
§ 2. Op particuliere begraafplaatsen die bestonden op het
tijdstip waarop dit decreet in werking treedt, mag echter verder worden
begraven.
Voor particuliere begraafplaatsen gelden de artikelen 4 en 17 van dit decreet.
§ 3. Afwijkingen van het bepaalde in § 1 kunnen worden
toegestaan door de Vlaamse minister, bevoegd voor het gezondheidsbeleid, op
voorstel van de burgemeester van de gemeente waar de begraving zal plaatshebben.
De minister mag de afwijking slechts toestaan op een op
godsdienstige of filosofische overwegingen berustend verzoek, behalve als
redenen van hygiëne en volksgezondheid dat niet toelaten.
Art. 17. § 1. De begraving kan plaatshebben in volle grond,
in een grafkelder of bovengronds. In afwijking van artikel 2, vijfde lid, kan de
gemeente of het intergemeentelijke samenwerkingsverband een vergoeding tegen
kostprijs voor de grafkelder vragen.
§ 2. De Vlaamse regering bepaalt de nadere regels volgens
dewelke de begravingen in volle grond, in een grafkelder of bovengronds moeten
gebeuren.
De rouwenden zijn gerechtigd bij het gehele verloop van de begrafenis aanwezig
te zijn.
Art. 18. Een niet-geconcedeerd graf wordt minstens tien jaar
bewaard.
Dergelijk graf mag enkel verwijderd worden nadat gedurende
een jaar een afschrift van de beslissing tot verwijdering, zowel bij het graf
als aan de ingang van de begraafplaats, werd uitgehangen.
Onverminderd de naleving van de laatste wilsbeschikking inzake de wijze van
lijkbezorging overeenkomstig artikel 15, beslist de gemeenteraad of het bevoegde
orgaan van het intergemeentelijk samenwerkingsverband welke bestemming gegeven
moet worden aan resten die aangetroffen worden binnen de omheining van de
begraafplaats.
Afdeling III. - Crematie
Art. 19. § 1. Voor crematie is een toestemming vereist die
wordt verleend door :
1° de ambtenaar van de burgerlijke stand waar het overlijden
werd vastgesteld, indien dat overlijden in een gemeente van het Vlaamse Gewest
heeft plaatsgehad;
2° de procureur des Konings van het arrondissement van de
plaats waar zich ofwel het crematorium ofwel de hoofdverblijfplaats van de
overledene bevindt, indien het overlijden heeft plaatsgehad buiten een gemeente
van het Vlaamse Gewest.
§ 2. Voor crematie na opgraving is de door artikel 4 bedoelde
toestemming tot opgraving vereist.
Na het verlenen van de toestemming tot opgraving wordt de aanvraag voor
toestemming tot crematie doorgestuurd aan de procureur des Konings van het
arrondissement van de plaats waar het crematorium of de hoofdverblijfplaats van
de aanvrager is gevestigd, van de plaats van overlijden of van de plaats waar
het stoffelijke overschot begraven is.
Bij deze aanvraag voor toestemming dient in voorkomend geval
een attest van registratie in de bevolkingsregisters van de laatste
wilsbeschikking van de overledene inzake de wijze van lijkbezorging gevoegd te
worden.
De procureur des Konings aan wie de aanvraag gericht is, kan
aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de plaats waar het overlijden
vastgesteld werd, vragen hem een dossier dat het in artikel 77 of in artikel 81
van het Burgerlijk Wetboek bedoelde attest bevat, over te zenden. Indien dit
attest ontbreekt, wordt daarvan door de betrokken ambtenaar de reden opgegeven.
De toestemming tot crematie wordt geweigerd of toegestaan door de procureur des
Konings aan wie de aanvraag tot crematie gericht is.
Art. 20. § 1. Iedere aanvraag tot toestemming wordt
ondertekend door degene die bevoegd is om in de lijkbezorging te voorzien of
door zijn gemachtigde.
§ 2. De toestemming moet door de ambtenaar van de burgerlijke
stand of door de procureur des Konings geweigerd worden als de overledene in een
akte, die voldoet aan de voorwaarden inzake bekwaamheid en gesteld is in de vorm
van de akten van uiterste wil, zijn voorkeur voor een andere wijze van
lijkbezorging te kennen heeft gegeven, of als hij kennis heeft gekregen van het
verzoek bedoeld in § 4 van dit artikel.
§ 3. Onverminderd het bepaalde in § 2 van artikel 21, mag de
toestemming niet verleend worden voor het verstrijken van een termijn van
vierentwintig uur, die ingaat met de ontvangst van de aanvraag tot toestemming.
§ 4. Iedere persoon die bij het verlenen of de weigering van
de toestemming belang heeft, kan daartoe bij de voorzitter van de rechtbank van
eerste aanleg een verzoek indienen.
De bevoegde voorzitter is die van de plaats waar de aanvraag
om toestemming werd ingediend. Van het verzoek wordt kennis gegeven aan de
partijen, die bij het verlenen of de weigering van de toestemming belang hebben,
alsmede aan de ambtenaar van de burgerlijke stand of aan de procureur des
Konings, bij wie de aanvraag tot toestemming werd ingediend.
Het verzoek wordt behandeld en beoordeeld als in kort geding, het openbaar
ministerie gehoord.
Art. 21. § 1. Bij de aanvraag tot toestemming moet een attest
worden gevoegd waarin de behandelende geneesheer of de geneesheer die het
overlijden heeft vastgesteld, vermeldt of het overlijden te wijten is aan een
natuurlijke of gewelddadige of verdachte of niet vast te stellen oorzaak.
Als de aanvraag het lijk van een in een gemeente van het
Vlaamse Gewest overleden persoon betreft, en de in het bovenstaande lid bedoelde
geneesheer heeft bevestigd dat het om een natuurlijk overlijden gaat, dan moet
bovendien het verslag worden bijgevoegd van een beëdigd geneesheer die door de
ambtenaar van de burgerlijke stand is aangesteld om de doodsoorzaken na te gaan.
In dat verslag wordt vermeld of het overlijden te wijten is aan een natuurlijke
of gewelddadige of verdachte of niet vast te stellen oorzaak.
Het ereloon en alle daaraan verbonden kosten van de door de
ambtenaar van de burgerlijke stand aangestelde geneesheer vallen ten laste van
het gemeentebestuur van de gemeente van het Vlaamse Gewest waar de overledene in
de bevolkingsregisters, het vreemdelingen- of wachtregister is ingeschreven.
§ 2. De ambtenaar van de burgerlijke stand moet het dossier
aan de procureur des Konings van het arrondissement zenden wanneer
omstandigheden het vermoeden van een gewelddadige of verdachte of niet vast te
stellen oorzaak van overlijden wettigen of wanneer de geneesheer in een van de
onder § 1 voorgeschreven documenten, niet heeft kunnen bevestigen dat er geen
tekens of aanwijzingen van een gewelddadige of niet vast te stellen oorzaak van
overlijden zijn.
In dat geval kan toestemming tot crematie eerst worden
verleend nadat de procureur des Konings aan de ambtenaar van de burgerlijke
stand heeft laten weten dat hij er zich niet tegen verzet.
Art. 22. De procureur des Konings handelt zoals
voorgeschreven is in artikel 81 van het Burgerlijk Wetboek.
De persoon die bevoegd is om in de lijkbezorging te voorzien,
kan de lijkschouwing steeds doen bijwonen door een geneesheer van haar of zijn
keuze.
Art. 23. De Vlaamse regering bepaalt de nadere regels volgens
dewelke de crematie verloopt.
Art. 24. § 1. De as van gecremeerde lijken kan in urnen
worden geplaatst die op de begraafplaats worden begraven of in een columbarium
worden bijgezet.
De as van gecremeerde lijken kan op een van de volgende plaatsen worden
uitgestrooid :
1° op een daartoe bestemd perceel van de begraafplaats;
2° op de aan het grondgebied van België grenzende
territoriale zee onder de voorwaarden die de Vlaamse regering bepaalt.
De as van de overledene wordt met respect en eerbied
behandeld en kan geen voorwerp uitmaken van een commerciële activiteit, met
uitzondering van die activiteiten die verband houden met het uitstrooien of
begraven van de as of met het overbrengen ervan naar de plaats waar de as
bewaard zal worden.
Indien de overledene dit schriftelijk heeft bepaald of, bij
gebrek aan schriftelijke bepaling door de overledene, op gezamenlijk
schriftelijk verzoek, vooraleer de crematie plaatsvindt, van zowel de echtgenoot
of van diegene met wie de overledene een feitelijk gezin vormde als van alle
bloed- of aanverwanten van de eerste graad of, indien het om een minderjarige
gaat, op verzoek van de ouders of voogd, kan de as van gecremeerde lijken :
1° worden uitgestrooid op een andere plaats dan de
begraafplaats. Deze uitstrooiing kan evenwel niet gebeuren op het openbaar
domein, uitgezonderd de begraafplaats bedoeld in het eerste lid en het tweede
lid. Indien het een terrein betreft dat niet in eigendom is van de overledene of
zijn nabestaanden, is een voorafgaande, schriftelijke toestemming van de
eigenaar van het betrokken terrein vereist;
2° worden begraven op een andere plaats dan de begraafplaats.
Deze begraving kan evenwel niet gebeuren op het openbaar domein, uitgezonderd de
begraafplaats bedoeld in het eerste en het tweede lid. Indien het een terrein
betreft dat niet in eigendom is van de overledene of zijn nabestaanden, is een
voorafgaande, schriftelijke toestemming van de eigenaar van het betrokken
terrein vereist;
3° in een urne ter beschikking worden gesteld van de
nabestaanden om te worden bewaard op een andere plaats dan de begraafplaats.
Indien er een einde komt aan de bewaring van de as op een andere plaats dan de
begraafplaats, wordt de as door toedoen van de nabestaande die er de zorg voor
heeft of zijn erfgenamen in geval van diens overlijden, ofwel naar een
begraafplaats gebracht om er begraven, in een columbarium bijgezet of
uitgestrooid te worden ofwel op de aan het grondgebied van België grenzende
territoriale zee uitgestrooid te worden.
De persoon die de as in ontvangst neemt, is verantwoordelijk
voor de naleving van deze bepalingen.
De Vlaamse regering kan nadere voorwaarden bepalen waaraan de in het vierde lid
bedoelde bewaringen, begravingen of uitstrooiingen moeten voldoen.
§ 2. Onverminderd hetgeen is bepaald in § 1 kan, op verzoek
van de echtgenoot en van de bloed- of aanverwanten in eerste graad, een gedeelte
van de as van het gecremeerde lijk aan hen worden meegegeven.
Afdeling IV. - Graftekens
Art. 25. Tenzij de overledene anders heeft beschikt of zijn
verwanten zich ertegen verzetten, heeft eenieder het recht op het graf van zijn
verwante of vriend een grafteken te doen plaatsen zonder afbreuk te doen aan het
recht van de concessiehouder.
De gemeenteraad of het bevoegde orgaan van het
intergemeentelijke samenwerkingsverband regelt de uitoefening van dat recht en
inzonderheid alles wat betrekking heeft op de afmetingen van de graftekens en de
aard van de te gebruiken materialen.
Art. 26. § 1. Wanneer aan een grafconcessie een einde wordt
gemaakt of geen aanvraag tot overbrenging als bedoeld in artikel 5, § 2, is
ingediend, worden de niet weggenomen graftekens en de eventueel nog bestaande
ondergrondse bouwwerken eigendom van de gemeente of van het intergemeentelijke
samenwerkingsverband.
Wanneer niet-geconcedeerde gronden voor nieuwe begravingen moeten worden
gebruikt, wordt in de beslissing, bedoeld in artikel 18, tweede lid, tevens
kennis gegeven van de termijn waarbinnen zij graftekens mogen wegnemen.
Bij het verstrijken van die termijn, of van de toegestane
verlenging ervan, worden de materialen eigendom van de gemeente of van het
intergemeentelijke samenwerkingsverband.
De in het vorige lid bedoelde termijn wordt bepaald of verlengd door het college
van burgemeester en schepenen of het bevoegde orgaan van het intergemeentelijke
samenwerkingsverband die de begraafplaats beheert.
§ 2. Alleen het college van burgemeester en schepenen regelt
de bestemming van het aan de gemeente toevallende materiaal. Het college van
burgemeester en schepenen maakt hierbij een lijst op van graven met lokaal
historisch belang die als kleine onroerende erfgoedelementen kunnen worden
beschouwd. De graven op deze lijst dienen 50 jaar te worden bewaard en
onderhouden door de gemeente-overheid. Deze termijn kan worden verlengd. Bij
ontstentenis van deze lijst kan het initiatief tot de opmaak ervan genomen
worden door de Vlaamse regering of haar gemachtigde. Deze lijst wordt
bekrachtigd door het college van burgemeester en schepenen. De Vlaamse regering
bepaalt de voorwaarden voor de lijsten van graven met lokaal historisch belang.
HOOFDSTUK III. - Slotbepalingen
Art. 27. De bepalingen van dit decreet doen geen afbreuk aan
de gebruiken in verband met de bijzetting van leden van het vorstenhuis en in
verband met de bijzetting van de hoofden van bisdommen in hun kathedraal, noch
aan de bepalingen betreffende de graven van militairen.
Art. 28. Dit decreet doet geen afbreuk aan de toepassing van
internationale verdragen.
De Vlaamse regering kan van de bepalingen van dit decreet afwijken met het oog
op de bescherming van de bevolking tegen de gevaren van verspreiding van
besmettelijke ziekten of van besmetting door ioniserende stralingen.
Art. 29. Elke overtreding van de bepalingen van dit decreet
wordt gestraft met de straffen, gesteld in artikelen 315, 340, 453 en 526 van
het Strafwetboek.
Art. 30. De wet van 20 juli 1971 op de begraafplaatsen en de
lijkbezorging wordt opgeheven, met uitzondering van artikelen 15bis, § 2, tweede
lid, 23bis en 32.
Art. 31. Dit decreet treedt in werking op de eerste dag van
de vijfde maand die volgt op de maand waarin het in het Belgisch Staatsblad is
bekendgemaakt.
Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch
Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Brussel, 16 januari 2004.
De minister-president van de Vlaamse regering,
B. SOMERS
De Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden,
Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken,
P. VAN GREMBERGEN
_______
Nota
(1) Verwijzingen.
Zitting 2003-2004.
Stukken :
- Ontwerp van decreet : 1864, nr. 1.
- Amendementen : 1864, nrs. 2 tot 5.
- Verslag over hoorzitting : 1864, nr. 6.
- Verslag : 1864, nr. 7.
- Amendementen : 1864, nrs. 8 tot 10.
- Tekst aangenomen door de plenaire vergadering : 1864, nr. 11.
Handelingen : Bespreking en aanneming : vergaderingen van 7
januari 2004.