Overzicht recente wetteksten
BS 26.11.03
FEDERALE OVERHEIDSDIENST SOCIALE ZEKERHEID |
De Minister van Sociale Zaken en Pensioenen,
Gelet op de wet betreffende de verplichte verzekering voor
geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994,
inzonderheid op artikel 37, § 12;
Gelet op het koninklijk besluit van 29 december 1997 houdende
de voorwaarden waaronder de toepassing van de wet betreffende de verplichte
verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14
juli 1994, tot de zelfstandigen en de leden van de kloostergemeenschappen wordt
verruimd, inzonderheid op artikel 2;
Gelet op het ministerieel besluit van 19 mei 1992 tot
vaststelling van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 37, § 12, van de wet
betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en
uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, in de rust- en verzorgingstehuizen;
Gelet op het ministerieel besluit van 5 april 1995 tot
vaststelling van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 37, § 12, van de wet
betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en
uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 voor de in artikel 34, 12°, van
dezelfde wet bedoelde verstrekkingen;
Gelet op het ministerieel besluit van 22 november 2001 tot
vaststelling van de tegemoetkoming van de verplichte verzekering voor
geneeskundige verzorging en uitkeringen, bestemd voor de financiering van de
opleiding en van de sensibilisering van het personeel voor de palliatieve
verzorging in de rust- en verzorgingstehuizen en in de rustoorden voor
bejaarden;
Gelet op het voorstel van het Comité van de verzekering voor
geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en
invaliditeitsverzekering, gedaan op 17 maart en 16 juni 2003;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven
op 25 juni 2003;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting
van 8 oktober 2003;
Gelet op het advies 35.674/1/V van de Raad van State, gegeven
op 28 juli 2003, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de
gecoördineerde wetten op de Raad van State,
Besluit :
HOOFDSTUK I. - Definities
Artikel 1. In dit besluit wordt verstaan onder :
1° « Dienst » : de Dienst voor geneeskundige verzorging van
het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering;
2° « inrichting » : één van de inrichting en bedoeld in
artikel 34, eerste lid, 11° en 12°, van de wet betreffende de verplichte
verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14
juli 1994 (met uitzondering van de psychiatrische verzorgingstehuizen en de
centra voor dagverzorging) of een inrichting die een geheel vormt en is
samengesteld uit een sectie die als rust- en verzorgingstehuis (RVT) is erkend
en een sectie die als rustoord voor bejaarden (ROB) is erkend; als dat geheel
eveneens een centrum voor dagverzorging omvat, dan wordt dit laatste niet in
aanmerking genomen;
3° « referentieperiode » : de ononderbroken periode van 12
maanden waarvoor alle gegevens betreffende de activiteit van de inrichting aan
de Dienst zijn bezorgd. Deze periode loopt van 1 juli van het jaar J tot 30 juni
van het jaar dat daarop volgt (J + 1);
4° « factureringsperiode » : de ononderbroken periode van 12
maanden waarvoor een quota aan dagen en een tegemoetkoming voor verzorging en
bijstand in de handelingen van het dagelijks leven zijn vastgesteld. Die periode
loopt van 1 januari tot 31 december van het jaar J + 2;
5° « volledige tegemoetkoming » : de forfaitaire
tegemoetkoming voor verzorging en bijstand in de handelingen van het dagelijks
leven, bedoeld in artikel 147, § 3, van het koninklijk besluit van 3 juli 1996
tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor
geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994;
6° « partiële tegemoetkoming » : één of meerdere delen van de
volledige tegemoetkoming;
7° « patiënten » : alle residenten die in de inrichting zijn
opgenomen;
8° « rechthebbenden » : de patiënten die aanspraak kunnen
maken op een tegemoetkoming van de verplichte verzekering voor geneeskundige
verzorging voor de verstrekkingen bedoeld in artikel 34, eerste lid, 11° en 12°,
van de voormelde gecoördineerde wet van 14 juli 1994, en de patiënten opgenomen
in een inrichting of in een deel van een inrichting, erkend als rust- en
verzorgingstehuis, en die aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming van de
verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging voor de verstrekkingen
bedoeld in artikel 1, 20°, van het koninklijk besluit van 29 december 1997
houdende de voorwaarden waaronder de toepassing van de wet betreffende de
verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen,
gecoördineerd op 14 juli 1994, tot de zelfstandigen en de leden van de
kloostergemeenschappen wordt verruimd;
9° « verzorgingspersoneel » : het personeel dat de
verpleegkundigen bijstaat in de zorgverlening en de patiënten helpt bij de
handelingen van het dagelijks leven, het behoud van hun zelfredzaamheid en hun
levenskwaliteit;
10° « personeel voor reactivering » : het personeel dat taken
inzake reactivering, revalidatie en sociale reďntegratie vervult;
11° « nieuwe inrichting » : elke inrichting die vanwege de
voor de erkenning bevoegde overheid een nieuw erkenningnummer krijgt. De
bijkomende erkenning als rust- en verzorgingstehuis wordt niet beschouwd als een
nieuwe inrichting. Daarentegen, wordt een inrichting die niets heeft
gefactureerd tijdens de referentieperiode gelijkgesteld met een nieuwe
inrichting, en dit vanaf de dag dat deze inrichting begint te factureren;
12° « gelijkgestelde dagen of uren » : de niet-gepresteerde
dagen of uren die echter gelijkgesteld worden met arbeidsdagen of -uren, voor
zover zij aanleiding geven tot de betaling van een vergoeding door de inrichting
(onder meer jaarlijkse vakantie, feestdagen, ziekteperiode gedekt door een
gewaarborgd loon);
13° « niet-gelijkgestelde dagen of uren » : de
niet-gepresteerde dagen of uren die niet gelijkgesteld worden met arbeidsdagen
of -uren, voor zover zij geen aanleiding geven tot de betaling van een
vergoeding door de inrichting (onder meer ziekteperiode niet gedekt door een
gewaarborgd loon, bevallingsrust, onbetaald verlof, enz.). Hierin moeten
eveneens de dagen worden opgenomen van het personeelslid met disponibiliteit
wegens ziekte of gebrekkigheid.
HOOFDSTUK II. - De personeelsnormen
Sectie 1. - In de rustoorden voor bejaarden
Art. 2. § 1. De rustoorden voor bejaarden moeten over hun
eigen loontrekkend of statutair verpleegkundig en verzorgingspersoneel
beschikken en, indien nodig, over personeel voor reactivering, loontrekkend,
statutair of met de inrichting verbonden door een ondernemingscontract. Bij de
samenstelling van dat personeel wordt rekening gehouden met het aantal
rechthebbenden die zijn gerangschikt in elk van de afhankelijkheidscategorieën,
bedoeld in artikel 150 van het voormelde koninklijk besluit van 3 juli 1996.
§ 2. In de rustoorden voor bejaarden zijn de personeelsnormen per kwalificatie,
uitgedrukt in voltijds equivalent en per dertig rechthebbenden, de volgende :
a) voor de afhankelijkheidscategorie O :
- 0,25 verpleegkundige;
b) voor de afhankelijkheidscategorie A :
- 1,20 verpleegkundige;
- 0,80 lid van het verzorgingspersoneel;
c) voor de afhankelijkheidscategorie B :
- 2,10 verpleegkundigen;
- 4 leden van het verzorgingspersoneel;
- 0,35 personeelslid voor reactivering;
d) voor de afhankelijkheidscategorie C :
- 4,10 verpleegkundigen;
- 5,06 leden van het verzorgingspersoneel;
- 0,385 personeelslid voor reactivering;
e) voor de rechthebbenden die omwille van hun psychische
afhankelijkheid gerangschikt zijn in de afhankelijkheidscategorie C (categorie
Cd) :
- 4,10 verpleegkundigen;
- 6,06 leden van het verzorgingspersoneel;
- 0,385 personeelslid voor reactivering.
Sectie 2. - In de rust- en verzorgingstehuizen
Art. 3. § 1. De rust- en verzorgingstehuizen moeten over hun
eigen verpleegkundig en verzorgingspersoneel, over hun eigen kinesitherapeuten
en/of ergotherapeuten, loontrekkend of statutair, beschikken en, indien nodig,
over ander personeel voor reactivering, loontrekkend, statutair of met de
inrichting verbonden door een ondernemings-contract. Bij de samenstelling van
dat personeel wordt rekening gehouden met het aantal rechthebbenden dat is
gerangschikt in elk van de afhankelijkheidscategorieën, bedoeld in artikel 148
van het voormelde koninklijk besluit van 3 juli 1996.
§ 2. In de rust- en verzorgingstehuizen zijn de personeelsnormen per
kwalificatie, uitgedrukt in voltijds equivalent en per dertig rechthebbenden, de
volgende :
a) voor de afhankelijkheidscategorie B :
- 5 verpleegkundigen;
- 5 leden van het verzorgend personeel;
- 1 kinesitherapeut en/of ergotherapeut en/of logopedist.
b) voor de afhankelijkheidscategorie C :
- 5 verpleegkundigen;
- 6 leden van het verzorgend personeel;
- 1 kinesitherapeut en/of ergotherapeut en/of logopedist;
- 0,5 personeelslid voor reactivering.
c) voor de rechthebbenden die omwille van hun psychische
afhankelijkheid gerangschikt zijn in de afhankelijkheidscategorie C (categorie
Cd) :
- 5 verpleegkundigen;
- 6,5 leden van het verzorgend personeel;
- 1 kinesitherapeut en/of ergotherapeut en/of logopedist;
- 0,5 personeelslid voor reactivering;
d) bij het overmaken van de vragenlijst, zoals bedoeld in
artikel 32, kan een inrichting uitdrukkelijk vragen aan de Dienst om, gedurende
een overgangsfase die afloopt op 30 september 2004, de norm zoals bedoeld onder
het punt a) als volgt toe te passen :
- 4 verpleegkundigen;
- 5 leden van het verzorgend personeel;
- 1 kinesitherapeut en/of ergotherapeut en/of logopedist.
Sectie 3. - De leden van het verzorgingspersoneel en het
personeel voor reactivering
Art. 4. § 1. De leden van het verzorgingspersoneel moeten
over ten minste één van de volgende bekwamingen beschikken :
het brevet of diploma secundair onderwijs of studiegetuigschrift secundair
onderwijs of kwalificatiegetuigschrift of het getuigschrift van secundair
onderwijs van : gezins- en sanitaire hulp, kinderverzorging, verpleegaspiranten,
leefgroepwerking, gezins- en bejaardenhelpster, « aide familiale », bijzondere
jeugdzorg, personenzorg, « assistant(e) en gériatrie », « éducation », «
moniteur de collectivités », « auxiliaires polyvalentes des services ŕ domicile
et en collectivités » of « aide polyvalente de collectivités ».
Met verzorgingspersoneel worden gelijkgesteld de personen die
geslaagd zijn in een opleiding die is erkend door de bevoegde overheid of in een
opleiding die voorkomt op een lijst die wordt opgemaakt door de Federale
Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft. De lijst hiervan
wordt door deze Minister aan de Dienst meegedeeld.
Op hun verzoek ontvangen de leden van het verzorgingspersoneel van de Dienst een
registratienummer ter attestering van hun bekwaming, op voorwaarde dat ze één
van de voormelde bekwamingen bewijzen of de noodzakelijke bewijsstukken
voorleggen.
§ 2. De leden van het personeel voor reactivering moeten over
ten minste één van de volgende bekwamingen beschikken :
- gegradueerden of licentiaten kinesitherapie;
- gegradueerden of licentiaten logopedie;
- gegradueerden ergotherapie;
- graduaat arbeidstherapie;
- graduaat readaptatiewetenschappen;
- gegradueerde diëtisten;
- gegradueerden of licentiaten in de ortho-pedagogie;
- licentiaten in de psychomotoriek;
- licentiaten in de psychologie;
- gegradueerde psychologisch assistenten en gelijkgestelden;
- gegradueerde maatschappelijk assistenten en gelijkgestelden;
- gegradueerde in de gezinswetenschappen;
- licentiaten in de gerontologie;
- gegradueerde opvoeders.
Sectie 4. - De continuďteit van de verzorging
Art. 5. De inrichtingen die in de referentieperiode gemiddeld
minstens 10 rechthebbenden in de categorie B en/of C huisvesten en die in de
referentieperiode minstens t.o.v. het gemiddeld aantal erkende bedden 40 %
rechthebbenden huisvesten in de categorie B en/of C, moeten de continuďteit van
de verzorging zowel overdag als 's nachts verzekeren door minstens een lid van
het verpleegkundig personeel, het verzorgend personeel of het personeel voor
reactivering. Daartoe beschikken zij gemiddeld tijdens de referentieperiode over
minstens 5 voltijdse equivalenten van dat loontrekkend of statutair personeel,
waarvan minstens 2 voltijds equivalenten verpleegkundigen.
HOOFDSTUK III. - De berekening van de forfaitaire
tegemoetkoming
Art. 6. De volledige tegemoetkoming bevat de volgende
onderdelen :
a) Deel A1 : de financiering van de personeelsnorm;
b) Deel A2 : een tegemoetkoming als aanmoediging voor bijkomende
zorginspanningen;
c) Deel B : de financiering van het verzorgingsmateriaal zoals bedoeld in
artikel 147, §§ 1 en 2 van het hiervoor vermeld koninklijk besluit van 3 juli
1996;
d) Deel C : de financiering van de palliatieve functie;
e) Deel D : een partiële tegemoetkoming in de beheerskost en in de kost voor de
gegevensoverdracht;
f) Deel E : het functiecompliment voor de hoofdverpleegkundige in RVT;
g) Deel F : de tegemoetkoming voor de coördinerend geneesheer in RVT.
Sectie 1. - Deel A1 : de financiering van de personeelsnorm
Art. 7. De financiering van de personeelsnorm zoals bedoeld
in de artikelen 2, 3 en 5 dekt de loonkost die voor elke personeelskwalificatie
is samengesteld uit :
a) het bruto maandloon;
b) de onregelmatige prestaties;
c) het dubbel vakantiegeld;
d) de eindejaarspremie;
e) de patronale lasten volgens de bedragen die van toepassing zijn in de private
sector;
f) de jaarlijkse premie van 148,74 euro en van 12,67 euro;
g) twee bijkomende dagen verlof;
h) een tussenkomst in de arbeidsongevallenverzekering;
i) een tussenkomst in de kost voor sociaal secretariaat
j) een tussenkomst in de kost voor interbedrijfsgeneeskundige dienst;
k) een tussenkomst in de kost voor verplaatsing van en naar het werk
l) een tussenkomst in de kost voor beroepskledij.
Art. 8. § 1. De Dienst berekent het aantal voltijds
equivalenten per kwalificatie dat in de inrichting aanwezig is tijdens de
referentieperiode.
§ 2. Bij de berekening zoals bedoeld in § 1 gelden de
volgende regels :
a) het voltijds equivalent van het loontrekkend of statutair
personeelslid wordt als volgt bepaald :
1) Voor de periode van voltijdse tewerkstelling :
Het voltijds equivalent per trimester tx =
[(P/(P+NP)) x (d1/d2)]
waarbij :
P = aantal gepresteerde en het aantal gelijkgestelde dagen in trimester tx
NP = aantal niet gelijkgestelde dagen in trimester tx
d1 = aantal kalenderdagen van voltijdse tewerkstelling
d2 = aantal kalenderdagen in het trimester
2) Het voltijds equivalent voor deeltijds werkende
personeelsleden :
Het voltijds equivalent per trimester tx =
[P/H]
waarbij :
P = aantal gepresteerde en/of geassimileerde uren tijdens het trimester, met
uitsluiting van het aantal uren van voltijdse tewerkstelling zoals bedoeld onder
punt 1)
H = aantal dagen van maandag tot vrijdag, met uitsluiting van de wettelijke
feestdagen, gedurende het trimester, vermenigvuldigd met 7,6 uur per dag
3) Het voltijds equivalent tijdens de referentieperiode wordt
bepaald aan de hand van de resultaten van de berekening in punt 1) en 2) en is
gelijk aan :
(som van de voltijds equivalenten per trimester tx in de
referentieperiode/aantal trimesters in de referentieperiode);
b) de personeelsleden die :
- onder de toepassing vallen van de « sociale maribel » in toepassing van het
koninklijk besluit van 18 juli 2002 houdende maatregelen met het oog op de
bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector,
- of die onder de toepassing vallen van de bepalingen van artikel 4, § 1, 3° van
het koninklijk besluit van 23 september 2002 tot uitvoering van artikel 59 van
de programmawet van 2 januari 2001 wat de maatregelen inzake vrijstelling van
arbeidsprestaties en eindeloopbaan betreft (de zogenaamde vervangers),
- of die onder de toepassing vallen van de bepalingen van artikel 6 van de
bijlage bij het koninklijk besluit van 24 april 2002 waarbij algemeen verbindend
wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 14 juni 2000, gesloten in
het Paritair Comité voor de gezondheidsdiensten, betreffende een vormingsproject
tot verpleegkundigen,
worden niet in aanmerking genomen.
Daarentegen dient het aantal uren van vrijstelling van arbeidsprestaties dat is
toegekend in uitvoering van het genoemde koninklijk besluit van 23 september
2002 begrepen te zijn in het voltijds equivalent zoals bedoeld onder punt a) .
c) inrichtingen met minder dan 25 bedden kunnen tot 30 juni
2004 beroep doen op verpleegkundigen die met hen verbonden zijn door een
ondernemingscontract. Het aantal zelfstandige verpleegkundigen wordt beperkt tot
maximum één voltijds equivalent, hetgeen overeenkomt met maximum 38 uur per
week. In het kader van de toepassing van de bepalingen van artikel 5
(continuďteit van verzorging) worden deze zelfstandige verpleegkundigen
uitgesloten.
Het voltijds equivalent van een zelfstandig verpleegkundige
is per trimester tx gelijk aan :
[P/D] waarbij :
P = aantal gepresteerde uren tijdens het trimester
D = aantal dagen van maandag tot vrijdag, met uitsluiting van de wettelijke
feestdagen, gedurende het trimester, vermenigvuldigd met 7,6 uur per dag.
Het voltijds equivalent tijdens de referentieperiode wordt
bepaald aan de hand van de resultaten van de hiervoor vermelde formule en is
gelijk aan :
(som van de voltijds equivalenten per trimester tx in de
referentieperiode/aantal trimesters in de referentieperiode).
d) de inrichtingen die te kampen hebben met een tekort aan
verpleegkundig personeel en die in de onmogelijkheid zijn om onmiddellijk
loontrekkend of statutair verpleegkundig personeel aan te werven, kunnen beroep
doen op de diensten van een door de bevoegde overheid erkende
interim-onderneming. In dat geval dient dit aan de Dienst te worden gemotiveerd
aan de hand van aanvragen voor het aanwerven van personeel bij één van de
volgende instanties : de Vlaamse dienst voor arbeidsbemiddeling en
beroepsopleiding (VDAB), de « Office communautaire et régional de la formation
professionnelle et de l'emploi » (FOREm), de Brusselse gewestelijke dienst voor
arbeidsbemiddeling (BGDA) of de « Office régional bruxellois de l'emploi » (ORBEm).
Aan de Dienst dient eveneens een kopie van de facturen waarop het aantal in de
inrichting gepresteerde uren van dit personeelslid staat vermeld, te worden
overgemaakt. De Dienst kan ook de nodige documenten vragen waaruit blijkt dat
het gaat om een gekwalificeerde verpleegkundige. Een verpleegkundige kan voor
maximum 38 uur per week in aanmerking worden genomen.
Het voltijds equivalent per trimester tx is in dit geval
gelijk aan :
[U/D] waarbij :
U = aantal gepresteerde uren tijdens het trimester
D = aantal dagen van maandag tot vrijdag, met uitsluiting van de wettelijke
feestdagen, gedurende het trimester, vermenigvuldigd met 7,6 uur per dag
Het voltijds equivalent tijdens de referentieperiode wordt
bepaald aan de hand van de resultaten van de hiervoor vermelde formule en is
gelijk aan :
(som van de voltijds equivalenten per trimester tx in de
referentieperiode/aantal trimesters in de referentieperiode).
e) om de vermindering zoals bedoeld in artikel 12
gedeeltelijk of volledig te vermijden, kunnen de effectief gepresteerde uren van
de zelfstandige beheerder van een inrichting voor maximum 19 uur per week een
tekort in een bepaalde kwalificatie compenseren. De bepaling van het aantal
gepresteerde uren per trimester en in de kwalificatie van deze beheerder,
gebeurt door de zelfstandige beheerder zelf, met een verklaring op erewoord.
Het voltijds equivalent per trimester tx is in dit geval gelijk aan :
[U/D] waarbij :
U = aantal gepresteerde uren tijdens het trimester
D = aantal dagen van maandag tot vrijdag, met uitsluiting van de wettelijke
feestdagen, gedurende het trimester, vermenigvuldigd met 7,6 uur per dag
Het voltijds equivalent tijdens de referentieperiode wordt
bepaald aan de hand van de resultaten van de hiervoor vermelde formule en is
gelijk aan :
(som van de voltijds equivalenten per trimester tx in de
referentieperiode/aantal trimesters in de referentieperiode).
f) voor de gekwalificeerde loontrekkende of statutaire
verantwoordelijke voor het dagelijks beheer van een inrichting wordt het
voltijds equivalent bepaald volgens de regels, bedoeld in a) van onderhavige
paragraaf. Hiervan wordt 50 % in aanmerking genomen.
g) het voltijds equivalent per trimester tx van een zelfstandig lid van het
personeel voor reactivering, aan de inrichting gebonden door een
ondernemingscontract, is gelijk aan :
[P/D] waarbij :
P = aantal gepresteerde uren tijdens het trimester
D = aantal dagen van maandag tot vrijdag, met uitsluiting van de wettelijke
feestdagen, gedurende het trimester, vermenigvuldigd met 7,6 uur per dag.
Het voltijds equivalent tijdens de referentieperiode wordt
bepaald aan de hand van de resultaten van de hiervoor vermelde formule en is
gelijk aan :
(som van de voltijds equivalenten per trimester tx in de
referentieperiode/aantal trimesters in de referentieperiode).
§ 3. Voor de toepassing van de bepalingen van dit besluit
wordt een fysieke persoon die voltijds in een inrichting is tewerkgesteld, in
aanmerking genomen voor een gemiddelde arbeidsduur van maximum 38 uur per week.
Art. 9. § 1. De Dienst berekent, in voltijds equivalenten,
het personeelseffectief, per kwalificatie, waarover de inrichting moest
beschikken tijdens de referentieperiode (theoretische norm) en dit volgens de
normen zoals bedoeld in hoofdstuk II.
§ 2. Bij de berekening zoals bedoeld in § 1 gelden de
volgende regels :
a) het gemiddeld aantal rechthebbenden per categorie is
gelijk aan :
[het aantal gefactureerde dagen van de rechthebbenden per
afhankelijkheidscategorie in de referentieperiode/het aantal kalenderdagen in de
referentieperiode];
b) de theoretische norm wordt bekomen door het aantal
rechthebbenden per categorie te vermenigvuldigen met de personeelsnorm die in de
artikelen 2 en 3 is uitgedrukt per 30 rechthebbenden.
Art. 10. Indien het aanwezige personeel per kwalificatie dat
wordt bepaald volgens de bepalingen van artikel 8, groter of gelijk is aan de
theoretische norm per kwalificatie zoals bedoeld in artikel 9, is de
financiering per voltijds equivalent in een bepaalde kwalificatie gelijk aan de
loonkost zoals bedoeld in artikel 13.
Art. 11. Indien de inrichting tijdens de referentieperiode in
één of meerdere personeelskwalificaties niet voldoet aan de theoretische norm
zoals bedoeld in artikel 9, kan dit tekort per kwalificatie in een aantal
gevallen worden gecompenseerd door een overschot aan loontrekkende
personeelsleden in een andere kwalificatie. Deze compensatie is niet mogelijk
als het gaat om een tekort in de norm van 1 kinesitherapeut en/of ergotherapeut
en/of logopedist per 30 rechthebbenden in RVT.
Daarbij geldt de volgende hiërarchie :
a) indien er een teveel is aan A1 verpleegkundigen, dit eerst
toewijzen aan het tekort aan personeelsleden voor reactivering;
b) indien er nog een teveel is aan verpleegkundigen (met
inbegrip van het resterend aantal A1 verpleegkundigen), dit toewijzen aan het
tekort aan verzorgenden;
c) indien er nog een tekort is aan personeelsleden voor
reactivering kunnen een aantal A1-verpleegkundigen vooraleer ze worden
toegewezen aan de norm voor verpleegkunde, eerst toegewezen worden aan dit
tekort aan personeelsleden voor reactivering. Dit is mogelijk op voorwaarde dat
de inrichting beschikt over voldoende personeelsleden om de globale norm op te
vullen. Enkel de A1 verpleegkundigen die aanwezig zijn bovenop 80 % van de norm
van de verpleegkundigen kunnen voor deze maatregel in aanmerking komen. Het
tekort dat op die manier ontstaat bij de verpleegkundigen kan dan gecompenseerd
worden volgens de bepalingen van punt f) ;
d) indien er een teveel is aan personeel voor reactivering,
dit toewijzen aan het tekort aan verpleegkundigen;
e) indien er nog een teveel is aan personeel voor
reactivering, dit toewijzen aan het resterend tekort aan verzorgenden;
f) indien er een teveel is aan verzorgenden, dit toewijzen
aan het resterend tekort aan verpleegkundigen.
De compensatie wordt toegepast volgens de volgende regels :
a) het tekort aan personeelsleden voor reactivering kan enkel
worden gecompenseerd door een teveel aan leden van het verpleegkundig personeel
A1;
b) het tekort aan verpleegkundigen kan voor maximum 20 %
worden gecompenseerd door een teveel aan personeelsleden voor reactivering en/of
van het verzorgingspersoneel;
c) het tekort aan verzorgingspersoneel kan onbeperkt worden
gecompenseerd door een teveel aan verpleegkundigen en/of personeelsleden voor
reactivering.
In deze situatie wordt het te financieren bedrag als volgt bepaald :
a) voor het personeel dat de norm zoals bedoeld in artikel 8
opvult in zijn eigen kwalificatie is de financiering per voltijds equivalent in
een bepaalde kwalificatie gelijk aan de loonkost zoals bedoeld in artikel 13;
b) voor het personeel dat in toepassing van dit artikel in
aanmerking komt voor het compenseren van een tekort aan personeel in een andere
kwalificatie gelden de volgende regels :
- de verpleegkundige A1 die een tekort aan personeel voor reactivering
compenseert, wordt vergoed volgens de loonkost van een A1 verpleegkundige;
- het personeel voor reactivering dat een tekort aan verpleegkundigen
compenseert, wordt vergoed volgens de loonkost van een personeelslid voor
reactivering;
- de verzorgende die een tekort aan verpleegkundige compenseert, wordt vergoed
volgens de loonkost van een verzorgende;
- het personeelslid dat een tekort aan verzorgenden compenseert, wordt vergoed
volgens de loonkost van een verzorgende.
De financiering per voltijds equivalent is gelijk aan de loonkost zoals bedoeld
in artikel 13.
Art. 12. Indien er na toepassing van artikel 8, § 2, e) en
artikel 11 nog steeds een tekort is aan personeel in een bepaalde kwalificatie
wordt hiervoor de volgende vermindering bepaald :
(het overblijvend procentueel tekort in deze kwalificatie x de loonkost per FTE
zoals bedoeld in artikel 13 x aantal FTE tekort).
Deze vermindering wordt toegepast op het bedrag dat in artikel 17 wordt
berekend.
Art. 13. § 1. De loonkost is afhankelijk van de gemiddelde
anciënniteit per kwalificatie in de inrichting. Deze gemiddelde anciënniteit
wordt per kwalificatie als volgt bepaald :
[som van (anciënniteit van het personeelslid x FTE van dit personeelslid)/totaal
aantal FTE in deze kwalificatie].
Onder anciënniteit wordt de baremieke anciënniteit bedoeld op de laatste dag van
de referentieperiode of voor de personeelsleden die de inrichting hebben
verlaten, de baremieke anciënniteit zoals van toepassing op de einddatum van het
contract. De baremieke anciënniteit van een personeelslid is maximum gelijk aan
(zijn leeftijd - 18).
Bij deze berekening wordt geen rekening gehouden met de
personeelsleden die in de inrichting werkzaam zijn met een interim-contract, of
als beheerder met een statuut als zelfstandige. De personen die er werkzaam zijn
op zelfstandige basis worden meegeteld aan een anciënniteit van nul jaar.
Voor een correcte berekening van de gemiddelde anciënniteit per kwalificatie,
dienen de inrichtingen de baremieke anciënniteit, het aantal gepresteerde dagen
en/of uren en de kwalificatie mee te delen voor alle personen (loontrekkenden,
statutairen, zelfstandigen, interims) die tijdens de referentieperiode werkzaam
waren in de inrichting als verpleegkundige, personeel voor reactivering of als
verzorgende.
§ 2. De loonkost voor een voltijds equivalent gegradueerde
verpleegkundige (A1) bedraagt, indien de gemiddelde anciënniteit van alle
verpleegkundigen in de inrichting :
a) kleiner is dan 8 jaar : 48.643 euro;
b) vanaf 8 jaar en kleiner is dan 12 jaar : 50.029 euro;
c) vanaf 12 jaar : 51.811 euro.
§ 3. De loonkost voor een voltijds equivalent verpleegkundige
A2 bedraagt, indien de gemiddelde anciënniteit van alle verpleegkundigen in de
inrichting :
a) kleiner is dan 8 jaar : 44.090 euro;
b) vanaf 8 jaar en kleiner is dan 12 jaar : 45.475 euro;
c) vanaf 12 jaar : 47.257 euro.
§ 4. De loonkost voor een voltijds equivalent verzorgende
bedraagt, indien de gemiddelde anciënniteit van alle verzorgenden in de
inrichting :
a) kleiner is dan 6 jaar : 36.352 euro
b) vanaf 6 jaar en kleiner dan 10 jaar : 36.963 euro
c) vanaf 10 jaar : 38.466 euro.
§ 5. De loonkost voor een voltijds equivalent personeelslid
voor reactivering en voor een kinesitherapeut, een ergotherapeut of een
logopedist bedraagt, indien de gemiddelde anciënniteit van alle leden van dit
personeel in de inrichting :
a) kleiner is dan 6 jaar : 40.152 euro;
b) vanaf 6 jaar en kleiner dan 10 jaar : 43.209 euro;
c) vanaf 10 jaar : 44.436 euro.
Art. 14. In de inrichtingen die na toepassing van de
artikelen 8, 9 en 11 nog een reserve aan personeelsleden voor reactivering
hebben wordt bij de bepaling van het te financieren bedrag voor de
personeelsnorm zoals bedoeld in artikel 17, bijkomend rekening gehouden met een
aantal voltijds equivalenten dat maximum gelijk is aan :
[(gemiddeld aantal rechthebbenden 0 x 0,10 voltijds equivalent personeelslid
voor reactivering) + (gemiddeld aantal rechthebbenden A x 0,20 voltijds
equivalent personeelslid voor reactivering)]/30 rechthebbenden.
Het gemiddeld aantal rechthebbenden 0 en A stemt overeen met
het aantal dat berekend wordt in uitvoering van artikel 9, § 2, a).
Indien de reserve zoals bedoeld in het eerste lid onvoldoende is om dit voltijds
equivalent van 0,10 of 0,20/30 rechthebbenden op te vullen, kan het verschil
worden gecompenseerd door een teveel aan verpleegkundigen A1.
Art. 15. In de inrichtingen die niet onder de toepassing
vallen van artikel 12 of artikel 16, § 1, tweede lid, worden een aantal van de
verpleegkundigen A1 die de in artikel 2 en 3 bedoelde norm voor verpleegkundigen
opvullen, gefinancierd volgens de loonkost van een A1 verpleegkundige. Het
aantal verpleegkundigen A1 dat aldus wordt gefinancierd, bedraagt maximum 30 %
van de theoretische norm voor verpleegkundigen zoals bedoeld in artikel 9.
Art. 16. § 1. Indien de inrichting voldoet aan de bepalingen
van artikel 5 en indien de norm zoals bedoeld in artikel 2 kleiner is dan twee
verpleegkundigen en drie verzorgenden, wordt bij de bepaling van het te
financieren bedrag voor de personeelsnorm zoals bedoeld in artikel 17, uitgegaan
van twee voltijds equivalenten verpleegkundigen en drie voltijds equivalenten
verzorgingspersoneel.
Indien dit personeel gedurende de referentieperiode in deze
inrichting niet aanwezig was, wordt de loonkost, zoals bepaald in artikel 13 van
het normpersoneel verminderd met 50 %.
§ 2. In de inrichtingen die niet voldoen aan de voorwaarden
zoals bedoeld in artikel 5 en die de continuďteit van de verzorging zoals
bedoeld in hetzelfde artikel niet verzekeren wordt de financiering van het
personeel dat beantwoordt aan de norm zoals bedoeld in artikel 2 voor de
categorieën B en C verminderd met 50 %.
Art. 17. Het totaal bedrag van de financiering van de
personeelsnorm is gelijk aan :
[de som van het aantal voltijds equivalenten in een bepaalde kwalificatie x de
loonkost van deze kwalificatie],
waarbij :
- het aantal voltijds equivalenten wordt bepaald in toepassing van de artikelen
8, 9, 11, 14, 15 en 16;
- de loonkost wordt bepaald in toepassing van de artikelen 13 en 16, tweede lid.
Dit bedrag wordt desgevallend verminderd volgens de
bepalingen van artikel 12, tenzij in geval van toepassing van de bepalingen van
artikel 16, §§ 1, tweede lid, of 2.
Het bedrag van de financiering van de personeelsnorm per dag
en per rechthebbende bedraagt :
[Totaal bedrag van de financiering van de personeelsnorm/aantal gefactureerde
dagen voor de rechthebbenden in de referentieperiode]
Art. 18. § 1. Het bedrag per dag en per rechthebbende zoals
bedoeld in artikel 17 wordt aangepast indien in de inrichting, tijdens de
referentieperiode of tijdens de periode die zich situeert tussen de referentie-
en de factureringsperiode, de verhouding tussen het aantal RVT-bedden en het
aantal rustoordbedden wijzigt.
Het bedrag van de aanpassing is gelijk aan :
[(aantal RVT-bedden na aanpassing/totaal aantal bedden na aanpassing) - (aantal
RVT-bedden voor aanpassing/totaal aantal bedden voor aanpassing)] x 15 euro x
[(aantal dagen tussen de begindatum van de referentieperiode en de datum van de
aanpassing van de verhouding met een maximum van het aantal kalenderdagen in de
factureringsperiode) / aantal dagen in de factureringsperiode].
§ 2. Het bedrag per dag en per rechthebbende zoals bedoeld in
artikel 17 wordt aangepast indien tijdens de factureringsperiode de verhouding
tussen het aantal RVT-bedden en het aantal rustoordbedden wijzigt. Deze
aanpassing gebeurt van zodra deze verhouding wijzigt.
Het bedrag van de aanpassing is gelijk aan :
[(aantal RVT-bedden na aanpassing/totaal aantal bedden na aanpassing) - (aantal
RVT-bedden voor aanpassing/totaal aantal bedden voor aanpassing)] x 15 euro.
Art. 19. § 1. Het bedrag per rechthebbende en per dag voor
een nieuwe inrichting die erkend wordt tussen 1 juli en 30 september bedraagt :
a) voor de periode van de erkenningdatum tot 31 maart van het
jaar dat daarop volgt bedraagt dit bedrag 14,05 euro;
b) voor de rest van de factureringsperiode (van 1 april van
het jaar dat daarop volgt tot 31 december) wordt dit bedrag berekend volgens de
bepalingen van de artikelen 8 tot 16, waarbij de referentieperiode overeenstemt
met het vierde trimester;
c) het bedrag van de daarop volgende factureringsperiode
wordt berekend volgens de bepalingen van de artikelen 8 tot 16, waarbij de
referentieperiode overeenstemt met het vierde trimester en het eerste en tweede
trimester van het jaar dat daarop volgt.
§ 2. Het bedrag per rechthebbende en per dag voor een nieuwe
inrichting die erkend wordt tussen 1 oktober en 31 december bedraagt :
a) voor de periode van de erkenningdatum tot 30 juni van het
jaar dat daarop volgt bedraagt dit bedrag 14,05 euro;
b) voor de rest van de factureringsperiode (van 1 juli van
het jaar dat daarop volgt tot 31 december) wordt dit bedrag berekend volgens de
bepalingen van de artikelen 8 tot 16, waarbij de referentieperiode overeenstemt
met het eerste trimester;
c) het bedrag van de daarop volgende factureringsperiode
wordt berekend volgens de bepalingen van de artikelen 8 tot 16, waarbij de
referentieperiode overeenstemt met het eerste en het tweede trimester van het
jaar dat volgt op dat van de erkenning.
§ 3. Het bedrag per rechthebbende en per dag voor een nieuwe
inrichting die erkend wordt tussen 1 januari en 31 maart bedraagt :
a) voor de periode van de erkenningdatum tot 30 september
bedraagt dit bedrag 14,05 euro;
b) voor de rest van de factureringsperiode (van 1 oktober tot
31 december) wordt dit bedrag berekend volgens de bepalingen van de artikelen 8
tot 16, waarbij de referentieperiode overeenstemt met het tweede trimester van
het jaar dat volgt op dat van de erkenning;
c) het bedrag van de daarop volgende factureringsperiode
wordt berekend volgens de bepalingen van de artikelen 8 tot 16, waarbij de
referentieperiode overeenstemt met het tweede trimester van het jaar dat volgt
op dat van de erkenning.
§ 4. Het bedrag per rechthebbende en per dag voor een nieuwe
inrichting die erkend wordt tussen 1 april en 30 juni bedraagt :
a) voor de periode van de erkenningdatum tot het einde van de
lopende factureringsperiode (31 december) bedraagt dit bedrag 14,05 euro;
b) het bedrag van de daarop volgende factureringsperiode
wordt berekend volgens de bepalingen van de artikelen 8 tot 16, waarbij de
referentieperiode overeenstemt met het derde trimester (dit is het trimester dat
volgt op dat van de erkenning).
Sectie 2. - Deel A2 : tegemoetkoming als aanmoediging voor
bijkomende zorginspanningen
Art. 20. Indien een inrichting niet onder de toepassing valt
van de bepalingen van artikel 12 of artikel 16, § 1, tweede lid, en indien de
totale loonkost van de verpleegkundigen, het personeel voor reactivering en het
verzorgingspersoneel, berekend volgens de kost zoals bedoeld in artikel 13,
hoger is dan het totaal bedrag voor de financiering van de personeelsnorm zoals
bedoeld in artikel 17 of 19, wordt een bijkomende tegemoetkoming bepaald als
aanmoediging voor bijkomende zorginspanningen, op voorwaarde dat :
[kostprijs aanwezig personeel - (kostprijs gefinancierd
personeel x alle patiënten/rechthebbenden)] groter is of gelijk aan 40.000 euro;
en dat :
[(kostprijs aanwezig personeel - (kostprijs gefinancierd
personeel x alle patiënten/rechthebbenden))/kostprijs gefinancierd personeel]
groter is of gelijk aan 4 %;
waarbij :
- de kostprijs van het aanwezig personeel overeenstemt met de
loonkost per kwalificatie zoals bedoeld in artikel 13, vermenigvuldigd met het
aantal voltijds equivalenten per kwalificatie;
- de kostprijs van het gefinancierd personeel overeenstemt
met het totaal bedrag voor de financiering van de personeelsnorm zoals bedoeld
in artikel 17 of 19.
De tegemoetkoming bedraagt dan 75 % van [de kostprijs van
aanwezig personeel - (kostprijs van gefinancierd personeel) x (alle
patiënten/rechthebbenden)] met een maximum van 8,4 % van de kostprijs van het
gefinancierd personeel.
Sectie 3. - Deel B : de financiering voor het
verzorgingsmaterieel
Art. 21. De kost per dag huisvesting en per rechthebbende
voor het verzorgingsmateriaal zoals bedoeld in artikel 147, §§ 1 en 2 van het
hiervoor vermeld koninklijk besluit van 3 juli 1996 bedraagt :
[(0,13 euro x aantal rechthebbenden Cat 0) + (0,26 euro x aantal rechthebbenden
Cat A) + (0,39 euro x aantal rechthebbenden Cat B) + (0,53 euro x aantal
rechthebbenden Cat C)]/aantal rechthebbenden.
Sectie 4. - Deel C : de financiering van de palliatieve
functie
Art. 22. De tegemoetkoming van de verzekering voor
geneeskundige verzorging die bestemd is voor de financiering van de opleiding en
de sensibilisering voor de palliatieve verzorging van het personeel van de
inrichtingen, wordt vastgesteld op 0,27 euro per dag en per opgenomen patiënt
die is gerangschikt in de afhankelijkheidscategorieën B of C, bedoeld in de
artikelen 148 en 150 van voormeld koninklijk besluit van 3 juli 1996.
Die tegemoetkoming wordt verleend aan de rust- en verzorgingstehuizen, aan de
rustoorden voor bejaarden met een afdeling die een bijzondere erkenning als «
rust- en verzorgingstehuis » heeft, en aan de rustoorden voor bejaarden die
tijdens de referentieperiode gemiddeld minstens 25 rechthebbenden in de
categorie B en/of C huisvestten die minstens 40 % uitmaken van het aantal
erkende bedden in de referentieperiode.
Art. 23. Met die tegemoetkoming organiseren de voormelde
inrichtingen een continue opleiding voor hun personeel, waarvan het totale
aantal uren over een jaar dat hierna « schooljaar » (van 1 september tot 31
augustus) wordt genoemd, minstens gelijk is aan het aantal patiënten B en C die
op de vorige 30 juni in de inrichting waren opgenomen.
Rekening houdende met de prioriteiten die ze zelf
vaststellen, organiseren de voormelde inrichtingen die opleiding ofwel voor al
hun personeel, ofwel voor sommige personeelsleden. Ze zien er in het bijzonder
op toe dat die opleiding wordt gegeven door personen die hooggeschoold zijn op
het vlak van de palliatieve verzorging.
Wanneer verscheidene personeelsleden van dezelfde inrichting tegelijkertijd
dezelfde opleiding volgen, wordt bij de eindafrekening het aantal uren bepaald
op basis van het aantal personeelsleden dat deze vorming heeft gevolgd, met een
maximum van 10 personeelsleden per uur vorming.
Art. 24. Om de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 22, eerste
lid, te genieten, moeten de voormelde inrichtingen de volgende voorwaarden
vervullen :
1° het opstellen van een intentieverklaring waarin het beleid
wordt beschreven dat de inrichting van plan is te volgen op het vlak van de
palliatieve verzorging. Die verklaring wordt op grote schaal verspreid en wordt
ten minste aan de Dienst, aan elk personeelslid, alsook aan de opgenomen
patiënten bezorgd. De nieuwe inrichtingen stellen die verklaring op en
verspreiden ze binnen de zes maanden na hun erkenning;
2° het aanwijzen van een verantwoordelijke voor de
organisatie binnen de inrichting van de palliatieve verzorging en van de
opleiding van het personeel in de cultuur van de palliatieve verzorging. In de
rust- en verzorgingstehuizen is die verantwoordelijke persoon normaliter de
coördinerend en adviserend geneesheer of de hoofdverpleegkundige. In de
rustoorden voor bejaarden is die verantwoordelijke persoon bij voorkeur een
verpleegkundige of een lid van het geschoold personeel dat al een zekere
ervaring op dat vlak bezit;
3° voor de rustoorden voor bejaarden die geen sectie hebben
met een bijzondere erkenning voor « rust- en verzorgingstehuizen » : het sluiten
van een overeenkomst die minstens voorziet in een periodiek overleg, met een
regionale vereniging die zich met palliatieve verzorging bezighoudt, binnen de
zes maanden na hun erkenning.
Art. 25. Binnen de termijnen bedoeld in artikel 32, 1°,
bezorgen de voormelde inrichtingen aan de Dienst op een elektronische
vragenlijst waarvan het model door die Dienst aan de inrichtingen wordt
verstrekt, de volgende gegevens voor alle patiënten die het afgelopen jaar
gestorven zijn :
- leeftijd en geslacht van de patiënt;
- eerste datum van opname in de inrichting;
- datum waarop het verzorgingsteam de palliatieve verzorging heeft gestart;
- datum vanaf wanneer de patiënt beantwoordde aan de criteria, bedoeld in
artikel 3, 1° tot 5°, van het koninklijk besluit van 2 december 1999 tot
vaststelling van de tegemoetkoming van de verplichte verzekering voor
geneeskundige verzorging voor geneesmiddelen, verzorgingsmiddelen en
hulpmiddelen voor palliatieve thuispatiënten bedoeld in artikel 34, 14°, van de
wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en
uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994; die datum moet door de huisarts
worden vastgesteld;
- datum van het einde van het verblijf in de inrichting;
- plaats en datum van het overlijden.
De inrichting geeft op datzelfde document eveneens een
overzicht van de opleiding die tijdens het afgelopen schooljaar is gegeven.
Art. 26. Voor de nieuwe inrichtingen past de Dienst de
volgende regels toe :
1° Voor de rust- en verzorgingstehuizen, de rustoorden voor
bejaarden die beschikken over een afdeling met een bijzondere erkenning als
rust- en verzorgingstehuis en de rustoorden voor bejaarden die de laatste dag
van de maand de voorwaarden vervullen zoals voorzien in artikel 22, tweede lid,
wordt het aantal uren opleiding dat moet worden georganiseerd door de inrichting
vastgesteld met de volgende formule :
H = P x M/12
waarbij :
H = het aantal uren opleiding dat moet worden georganiseerd (afgerond tot de
naasthogere eenheid als de eerste twee decimalen hoger dan of gelijk zijn aan
50);
P = het aantal patiënten B en C dat de laatste dag van de maand die volgt op die
van de erkenning in de inrichting zijn opgenomen;
M = het aantal maanden tussen de eerste dag van de maand die volgt op die van de
erkenning en het einde van het lopende schooljaar.
2° voor de rustoorden voor bejaarden die de laatste dag van
de maand die volgt op die van de erkenning niet voldoen aan de voorwaarden zoals
bedoeld in artikel 22, tweede lid, wordt de tegemoetkoming, bedoeld in artikel
22, eerste lid, toegekend vanaf de eerste factureringsperiode die volgt op de
eerste referentieperiode tijdens welke die voorwaarden zijn vervuld.
Sectie 5. - Deel D : partiële tegemoetkoming in de
beheerskost en in de kost voor de gegevensoverdracht
Art. 27. De kost per dag huisvesting en per rechthebbende
voor de dekking van de beheerskost en de kost voor de gegevensoverdracht
bedraagt 0,10 euro.
Sectie 6. - Deel E : financiering van het functiecomplement
voor hoofdverpleegkundige in het RVT
Art. 28. De kost per dag huisvesting en per rechthebbende
voor de functie van hoofdverpleegkundige in de RVT-afdeling bedraagt :
[(0,55 euro x aantal rechthebbenden in RVT)/totaal aantal
rechthebbenden].
Sectie 7. - Deel F : financiering van de coördineerend
geneesheer in het RVT
Art. 29. De kost per dag huisvesting en per rechthebbende
voor de functie van de coördineerend geneesheer in de RVT-afdeling bedraagt :
[(0,47 euro x aantal rechthebbenden in RVT)/totaal aantal
rechthebbenden].
Deze financiering is bestemd voor de vergoeding van de coördinerend en
raadgevend arts. De prestaties van die arts, die op zijn minst door een
ondernemingscontract aan de inrichting verbonden is, bedragen gemiddeld 2 uur
20' per week en per 30 rechthebbenden. Een exemplaar van het contract waardoor
de coördinerend en raadgevend arts verbonden is aan het rust- en
verzorgingstehuis, wordt door de inrichting aan de Dienst bezorgd.
HOOFDSTUK IV. - Algemene voorwaarden van de tussenkomst
Sectie 1. - De volledige of partiële tegemoetkoming
Art. 30. Om aanspraak te kunnen maken op de in artikel 6
bedoelde volledige tegemoetkoming moeten de inrichtingen beantwoorden aan de
volgende voorwaarden :
1° erkend zijn door de bevoegde overheid;
2° voor de inrichtingen die een erkenning hebben als rust- en
verzorgingstehuis : toetreden tot de overeenkomst tussen de rust- en
verzorgingstehuizen en de verzekeringsinstellingen zoals bedoeld in artikel 47
van de hiervoor genoemde gecoördineerde wet van 14 juli 1994;
3° voor de rustoorden voor bejaarden : toetreden tot de
nationale overeenkomst tussen de rustoorden voor bejaarden en de
verzekeringsinstellingen zoals bedoeld in artikel 47 van de hiervoor genoemde
gecoördineerde wet van 14 juli 1994;
4° daadwerkelijk het individueel verzorgingsdossier
bijhouden, bedoeld in artikel 152, § 4 van het voormelde koninklijk besluit van
3 juli 1996;
5° het verpleegkundig personeel, het verzorgingspersoneel en
het personeel voor reactivering dient minstens de voordelen te genieten zoals
bedoeld in het koninklijk besluit van 26 september 2002 tot uitvoering van
artikel 35, § 3, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor
geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994. De
openbare inrichtingen die een van de volgende akkoorden toepassen voldoen aan de
bepalingen van het genoemde besluit van 26 september 2002 :
- het sectoraal akkoord betreffende een algemene
weddeschaalherziening voor het personeel van de lokale en regionale sector van
de Vlaamse Gemeenschap en gemeenschappelijke krachtlijnen voor een samenhangend
personeelsbeleid in de lokale en regionale besturen (omzendbrief BA 93/07 van 18
juni 1993 van de Vlaamse Gemeenschap);
- « la circulaire du 27 mai 1994 du Ministre des Affaires
intérieures et de la Fonction publique du Gouvernement wallon concernant la
révision générale des barčmes applicable aux pouvoirs provinciaux et locaux de
Wallonie »;
- het Sociaal Handvest van 28 april 1994 - Harmonisatie van
het administratief statuut en algemene weddeherziening voor het personeel van de
plaatselijke besturen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;
- het protocol nr. 59/1 van 13 juni 1991 betreffende het
intersectoraal akkoord van sociale programmatie van de jaren 1991-1994
toepasselijk op het geheel van de overheidssector;
- de « Allgemeine Revision der Sätze der Gehaltstabellen für
die Bediensteten der öffentlichen Sozialhilfezentren des deutschen
Sprachgebietes (Rundschreiben von 11 Januar 1995) ».
Art. 31. Het aantal volledige tegemoetkomingen dat de
inrichting tijdens de factureringsperiode voor zijn rechthebbenden kan
aanrekenen wordt beperkt door het quotum van dagen zoals bedoeld in artikel 2
van het koninklijk besluit van 9 juli 2003 tot uitvoering van artikel 69, § 4,
tweede lid van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige
verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994.
Vanaf de dag volgend op de dag waarop dit quotum is bereikt, kan tijdens de nog
resterende kalenderdagen in de factureringsperiode enkel nog een partiële
tegemoetkoming aan alle verzekeringsinstellingen worden aangerekend. Deze
partiële tegemoetkoming is maximum gelijk aan de som van de delen B, C, D, E en
F. De datum waarop het quotum wordt bereikt, moet vermeld worden op de
kostennota's.
Sectie 2. - Gegevensmededeling aan de Dienst
Art. 32. De inrichtingen bezorgen een keer per jaar de
volgende documenten aan de Dienst :
1° binnen de 60 dagen nadat de Dienst erom vraagt, een
elektronisch ingevulde vragenlijst waarvan het model wordt bepaald door de
Dienst;
2° als de Dienst erom vraagt, de kopie van de diploma's van
het pas aangeworven verplegend personeel en/of van het personeel voor
reactivering;
3° als de Dienst erom vraagt, een kopie van de RSZ-aangifte
of van de RSZ-PPO-aangifte, waarin het personeelsbestand is opgenomen, alsook
een kopie van de arbeidsovereenkomsten eigen aan de inrichting of een kopie van
de beslissing van de organiserende instantie als het gaat om een
overheidsdienst;
4° als de Dienst erom vraagt, een kopie van de
ondernemingscontracten gesloten met het zelfstandig personeel bedoeld in artikel
8, § 2, c) en g), een kopie van de facturen met het aantal gepresteerde uren
door dit personeel, alsook de betalingsbewijzen;
5° als de Dienst erom vraagt, een verklaring waaruit blijkt
dat de voordelen zoals bedoeld in artikel 30, 5°, worden toegepast;
6° als de Dienst erom vraagt, het aantal erkende bedden en de
verdeling van de patiënten over de afhankelijkheidscategorieën op een bepaalde
datum.
Art. 33. In de elektronische vragenlijst zoals bedoeld in
artikel 32, 1°, worden ondermeer de volgende gegevens opgenomen per trimester :
1° gegevens met betrekking tot de inrichting :
a) het RSZ of RSZ-PPO-nummer;
b) het statuut;
c) de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur voor voltijdse prestaties;
d) aantal gefactureerde dagen per afhankelijkheidscategorie voor de
rechthebbenden per ziekenfonds;
e) aantal gefactureerde dagen per afhankelijkheidscategorie voor de patiënten
die niet zijn opgenomen in punt d);
2° gegevens voor alle verpleegkundigen, personeel voor
reactivering en verzorgenden : per persoon :
a) naam en voornaam;
b) inschrijvingsnummer in het rijksregister;
c) aantal gepresteerde en/of gelijkgestelde dagen zoals bedoeld in artikel 8, §
2, a) ;
d) aantal niet gelijkgestelde dagen, zoals bedoeld in artikel 8, § 2, a) ;
e) aantal gepresteerde en/of geassimileerde uren zoals bedoeld in artikel 8, §
2, a) ;
f) aantal gepresteerde uren zoals bedoeld in artikel 8, § 2, c), d) , e) en g) ;
g) de beroepskwalificatie;
h) statuut : loontrekkende of statutair, interim, zelfstandige, loontrekkend of
statutair verantwoordelijke, zelfstandig beheerder, en de informaties met
betrekking tot de bepalingen van artikel 8, § 2, d);
i) indien het gaat om een nieuw personeelslid of indien een einde werd gesteld
aan de tewerkstelling, de begin- en/of einddatum;
j) de baremieke anciënniteit zoals bedoeld in artikel 13;
3° de gegevens zoals bedoeld in artikel 25 met betrekking tot
de palliatieve functie.
HOOFDSTUK V. - Afwijkingen en sancties
Art. 34. Als een rustoord voor bejaarden niet is toegetreden
tot de overeenkomst tussen de rustoorden voor bejaarden en de
verzekeringsinstellingen, wordt het bedrag van de volledige of partiële
tegemoetkoming dat verschuldigd is aan die inrichting of aan de inrichting
waarvan het integraal deel uitmaakt, verminderd met 25 %.
Art. 35. Indien de gegevens zoals bedoeld in artikel 32, 1°
niet worden overgemaakt binnen de gestelde termijn, en indien de inrichting niet
antwoordt binnen de 15 dagen na de herinnering die haar is gestuurd door de
Dienst na het verstrijken van die termijn, wordt het bedrag van de delen A1, A2
en C verminderd met 25 %, op voorwaarde dat de inrichting de gegevens overmaakt
binnen de 120 dagen na het verstrijken van de in artikel 32, 1° bedoelde
termijn.
Indien de in artikel 32, 1° bedoelde gegevens worden overgemaakt met een
vertraging van meer dan 120 dagen heeft de inrichting enkel recht op de partiële
tegemoetkoming zoals bedoeld in artikel 31, tweede lid, verminderd met deel C.
Art. 36. De beperking zoals bedoeld in artikel 8, § 2, e),
die het aantal in aanmerking te nemen uren van de beheerder beperkt tot maximum
19 uur in plaats van 38 uur per week en de beperking in punt f) van hetzelfde
artikel die het in aanmerking te nemen voltijds equivalent van de gesalarieerde
of statutaire verantwoordelijke van de inrichting beperkt tot maximum 50 % in
plaats van 100 %, worden voor het eerst toegepast voor de berekening van de
tegemoetkoming vanaf 1 januari 2005.
Art. 37. Indien er tijdens de eerste referentieperiode na
toepassing van artikel 8, § 2, e) en artikel 11 nog steeds een tekort is aan
verpleegkundig personeel, en indien dat tekort aan verpleegkundig personeel het
gevolg is van een arbeidsongeval, een ziekte van meer dan een maand of een
zwangerschap- of moederschapsverlof van één of meerdere verpleegkundigen
tewerkgesteld door de inrichting, kan het tekort worden opgevuld door
loontrekkend of statutair personeel voor reactivering, tot een maximum van 50 %
van de personeelsnormen van het verpleegkundig personeel, op voorwaarde dat de
inrichting kan aantonen alles in het werk gesteld te hebben om het nodige
verpleegkundig personeel aan te werven, aan de hand van :
- de kopie van regelmatig in de pers verschenen
werkaanbiedingen;
- de kopie van aanvragen, gericht aan een van de in artikel 8, § 2, d) opgesomde
instanties, en van de antwoorden van die instanties;
- en de kopie van aanvragen, gericht aan interim-ondernemingen, en van de
antwoorden van die ondernemingen.
HOOFDSTUK VI. - Niet erkende inrichtingen
Art. 38. De inrichtingen die zonder erkend te zijn als
rustoord voor bejaarden, de woonplaats of de gewone verblijfplaats van bejaarden
zijn, worden geregistreerd door de Dienst overeenkomstig het koninklijk besluit
van 19 december 1997 tot vaststelling van de voorwaarden welke moeten worden
vervuld door de instellingen die zonder als rustoord te zijn erkend, een
gemeenschappelijke woonplaats of verblijfplaats van bejaarden uitmaken als
bedoeld in artikel 34, 12° van de wet betreffende de verplichte verzekering voor
geneeskundige verzorging en uitkering, gecoördineerd op 14 juli 1994.
Art. 39. In de geregistreerde inrichtingen wordt het bedrag
van de forfaitaire tegemoetkoming beperkt tot 1,27 euro per dag en per
rechthebbende.
Art. 40. De geregistreerde inrichtingen moeten bewijzen dat
ze beschikken over 0,25 FTE loontrekkende of statutaire verpleegkundigen per 30
opgenomen rechthebbenden. Als die norm niet wordt gehaald, kan geen enkele
tegemoetkoming worden toegekend.
Art. 41. De bepalingen van de artikelen 32 tot 34 zijn
eveneens van toepassing voor de geregistreerde inrichtingen.
Indien de gegevens zoals bedoeld in artikel 32, 1° niet worden overgemaakt
binnen de gestelde termijn, en indien de inrichting niet antwoord binnen de 15
dagen na de herinnering die haar is gestuurd door de Dienst na het verstrijken
van die termijn, wordt de tegemoetkoming zoals bedoeld in artikel 39 verminderd
tot 0,10 euro.
HOOFDSTUK VII. - Slotbepalingen
Art. 42. De in dit besluit vermelde bedragen, met
uitzondering van het bedrag bedoeld in artikel 41, tweede lid, worden gekoppeld
aan het spilindexcijfer 109,45 in de basis 1996 = 100 en worden aangepast
overeenkomstig de bepalingen van de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van
een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer
van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld.
Art. 43. Het ministerieel besluit van 19 mei 1992 tot
vaststelling van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 37, § 12, van de wet
betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en
uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, in de rust- en verzorgingstehuizen,
wordt opgeheven.
Art. 44. Het ministerieel besluit van 5 april 1995 tot
vaststelling van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 37, § 12, van de wet
betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en
uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 voor de in artikel 34, 12° van
dezelfde wet bedoelde verstrekkingen wordt opgeheven.
Art. 45. Het ministerieel besluit van 22 november 2001 tot
vaststelling van de tegemoetkoming van de verplichte verzekering voor
geneeskundige verzorging en uitkeringen, bestemd voor de financiering van de
opleiding en van de sensibilisering van het personeel voor de palliatieve
verzorging in de rust- en verzorgingstehuizen en in de rustoorden voor bejaarden
wordt opgeheven.
Art. 46. § 1. De Dienst wordt belast met de uitvoering van
dit besluit. Hij deelt te gepaste tijde aan de inrichtingen en aan de
verzekeringsinstellingen het bedrag van de volledige of partiële tegemoetkoming
mee, waarop de instelling aanspraak kan maken op basis van de bepalingen
opgenomen in dit besluit, alsook het quotum van dagen bedoeld in artikel 31.
§ 2. De in artikelen 32 en 33 bedoelde gegevens kunnen in de
inrichting of bij de verzekeringsinstellingen gecontroleerd worden door de
daartoe bevoegde diensten van het RIZIV.
Art. 47. Het Comité van de verzekering voor geneeskundige
verzorging van het RIZIV is tijdens het jaar dat volgt op de inwerkingtreding
van dit besluit, belast met de evaluatie van de weerslag van de bepalingen die
er in zijn opgenomen op basis van de voorbereidende werkzaamheden van de
bevoegde overeenkomstencommissie.
Art. 48. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2004, met
uitzondering van artikelen 22 tot 26, 32, 33, 35 en 45, die in werking treden op
1 september 2003.
Brussel, 6 november 2003.
De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid,
R. DEMOTTE