Overzicht recente wetteksten
BS 11.07.03, Editie 2
FEDERALE OVERHEIDSDIENST JUSTITIE |
VERSLAG AAN DE KONING
Sire,
Sinds de wijziging door de wet van 2 mei 2002 betreffende de
verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder
winstoogmerk en de stichtingen, bepaalt de wet van 27 juni 1921 waarbij aan de
verenigingen zonder winstgevend doel en aan de instellingen van openbaar nut
rechtspersoonlijkheid wordt verleend, voortaan de « wet op de verenigingen
zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de
stichtingen » genoemd, dat het bestuursorgaan in alle voornoemde verenigingen en
stichtingen de jaarrekening van het voorbije boekjaar alsook de begroting (1)
van het volgende boekjaar moet opmaken.
De verenigingen zonder winstoogmerk en internationale
verenigingen zonder winstoogmerk, moeten de jaarrekening en de begroting
bovendien ter goedkeuring voorleggen aan de algemene vergadering of aan het
algemeen bestuursorgaan.
Afhankelijk van hun omvang worden de verenigingen en stichtingen voortaan
overigens onderworpen aan meer gedetailleerde boekhoudkundige verplichtingen
betreffende het voeren van hun boekhouding en het opmaken, het bekendmaken en
het controleren van hun jaarrekening.
Overeenkomstig de algemene regel geformuleerd in de artikelen
17, § 2, 37, § 2, en 53, § 2, van de wet moeten de verenigingen en de
stichtingen een vereenvoudigde boekhouding voeren die ten minste betrekking
heeft op de mutaties in contant geld of op de rekeningen, volgens een door Uwe
Majesteit vastgesteld model.
Zodra de verenigingen en de stichtingen op de datum van de
afsluiting van het boekjaar de in de wet vastgestelde cijfers voor ten minste
twee van de drie criteria hebben bereikt, te weten het aantal werknemers, met
name het equivalent, gemiddeld over het jaar, van 5 voltijdse werknemers, de
ontvangsten, in totaal 250.000 EUR aan andere dan uitzonderlijke ontvangsten,
exclusief de belasting over de toegevoegde waarde, en een balanstotaal van
1.000.000 EUR, moeten zij evenwel hun boekhouding voeren en hun jaarrekening
opmaken overeenkomstig de bepalingen van de wet van 17 juli 1975 met betrekking
tot de boekhouding van de ondernemingen, onder voorbehoud van de aanpassingen
die Uwe Majesteit kan aanbrengen en die vereist zijn gelet op de bijzondere aard
van hun activiteiten en op hun wettelijk statuut.
Krachtens de wet zijn bovendien noch het model voor de
vereenvoudigde boekhouding, noch de verplichtingen die voortvloeien uit
voornoemde wet van 17 juli 1975 van toepassing op de verenigingen en stichtingen
die, wegens de aard van de activiteiten die zij in hoofdzaak uitoefenen,
onderworpen worden aan bijzondere regels die volgen uit een wetgeving of uit een
openbare regelgeving met betrekking tot hun boekhouding en jaarrekening, voor
zover zij ten minste gelijkwaardig zijn aan de regels waarin de wet voorziet.
Het is bijgevolg de taak van de bestuursorganen van deze
verenigingen en stichtingen om op hun verantwoordelijkheid en onder toezicht van
de dienstdoende commissaris na te gaan of de bijzondere boekhoudkundige
verplichtingen waaraan zij onderworpen zijn, ten minste gelijkwaardig zijn aan
die welke krachtens de wet van toepassing zouden zijn. Over het algemeen vloeit
deze gelijkwaardigheid niet voort uit het loutere gegeven dat de vereniging of
de stichting voor het verkrijgen van subsidies verplicht wordt boekhoudkundige
inlichtingen te verschaffen aan de subsidiėrende overheid.
De jaarrekening van de verenigingen en stichtingen die voor
het voeren van hun boekhouding en het opmaken van hun jaarrekening onderworpen
zijn aan de bepalingen van de wet van 17 juli 1975 moeten, naar gelang van het
geval, worden opgenomen in het dossier dat wordt gehouden ter griffie van de
rechtbank van eerste aanleg of bij de Ministerie van Justitie. Zulks geldt
trouwens ook voor de jaarrekening van de kleinere verenigingen en stichtingen.
De jaarrekening van de grote verenigingen zonder winstoogmerk
en private stichtingen moeten worden neergelegd bij de Nationale Bank van
Belgiė.
Ingeval een vereniging of een stichting de in de wet
vastgestelde - hogere - bedragen te boven gaat voor ten minste twee van de drie
bovenvermelde criteria (50 werknemers uitgedrukt in voltijdse equivalenten, in
totaal 6.250.000 EUR aan andere dan uitzonderlijke ontvangsten, exclusief de
belasting over de toegevoegde waarde en een balanstotaal van 3.125.000 EUR) of
ingeval zij per jaar gemiddeld meer dan honderd voltijdse werknemers uitgedrukt
in voltijdse equivalenten in dienst heeft, moet de controle van haar financiėle
toestand, van haar jaarrekening en de regelmatigheid ten aanzien van de wet en
de statuten, alsmede van de verrichtingen die kunnen worden afgeleid uit de
jaarrekening, worden toevertrouwd aan een commissaris benoemd onder de leden van
het Instituut der Bedrijfsrevisoren.
In het besluit dat de Regering de eer heeft U voor te leggen,
wordt voorgesteld het model op te stellen op grond waarvan de kleine, en
derhalve wellicht de meeste verenigingen en stichtingen, hun boekhouding moeten
voeren en hun jaarrekening moeten opmaken.
Terzelfder tijd wordt U een apart besluit voorgelegd dat
ertoe strekt de verplichtingen die voor de grootste verenigingen en stichtingen
voortvloeien uit voornoemde wet van 17 juli 1975 in overeenstemming te brengen
met de vereisten die volgen uit de bijzondere aard van hun activiteiten en hun
wettelijk statuut. In dit besluit wordt bovendien de wijze bepaald waarop de
jaarrekeningen van sommige van deze verenigingen en stichtingen bij de Nationale
Bank van Belgiė moeten worden neergelegd.
Er wordt voorgesteld de kleine verenigingen en stichtingen de
mogelijkheid te bieden vrijwillig de bepalingen toe te passen die gelden voor de
grotere entiteiten.
Hoewel het vereenvoudigde boekhoudkundige model dat in dit
besluit wordt voorgesteld voor de kleine verenigingen en stichtingen -- en dat
infra wordt besproken - een adequaat instrument van boekhoudkundige
verantwoording kan vormen voor tal van verenigingen en stichtingen, beantwoordt
het niet aan de vereisten van een volledige dubbele boekhouding.
Overigens zou de verplichting tot inachtneming van sommige
wettelijke of regelgevende, inzonderheid fiscale (bv. BTW) of zelfs contractuele
bepalingen ertoe kunnen leiden dat kleine verenigingen of stichtingen opteren
voor een meer uitgewerkte boekhouding.
De Regering acht het echter nodig deze mogelijkheid te
onderwerpen aan diverse voorwaarden teneinde de oprechtheid en de
vergelijkbaarheid van de rekeningen te vrijwaren.
Vooreerst moet de vereniging of de stichting de beslissing om van boekhoudkundig
kader te veranderen in de toelichting vermelden en verantwoorden, alsook opgave
doen van de belangrijkste gevolgen die daaruit voor haar voortvloeien. De
vereniging of de stichting moet bovendien gedurende drie opeenvolgende boekjaren
ten minste alle bepalingen betreffende het voeren van de boekhouding en het
opmaken van de jaarrekening toepassen die gelden voor de grote verenigingen en
de stichtingen. De jaarrekening moet gedurende die periode volgens hetzelfde
boekhoudkundig schema worden opgemaakt.
Krachtens de wettelijke bepalingen moeten de rekeningen
opgemaakt volgens voornoemde wet van 17 juli 1975 in een dergelijk geval worden
opgenomen in het dossier dat ter griffie of bij de FOD Justitie is geopend.
Zulks leidt evenwel niet tot de verplichting de rekeningen neer te leggen bij de
Nationale Bank van Belgiė zoals bepaald in het wettelijk stelsel dat geldt voor
de grootste verenigingen en stichtingen.
Ingeval de vereniging of de stichting haar boekhouding
vervolgens opnieuw wil voeren volgens het model bepaald in dit besluit, moet de
genomen beslissing ook worden vermeld en verantwoord in de toelichting bij de
jaarrekening met opgave van de belangrijkste gevolgen voor de vereniging.
Deze mogelijkheid, evenals andere overwegingen inzake
rechtszekerheid, vereisen dat de bepalingen vervat in beide besluiten voor het
eerst van toepassing zijn op hetzelfde boekjaar.
De boekhoudkundige bepalingen van de nieuwe wet, alsook de regelgevende
bepalingen ter uitvoering ervan , moeten het gemeen boekhoudrecht van de
verenigingen zonder winstoogmerk en van de stichtingen en vormen, naar het
voorbeeld van het gemeen boekhoudrecht van ondernemingen gevormd door voornoemde
wet van 17 juli 1975 en sommige bepalingen van het Wetboek van Vennootschappen
alsook de respectieve uitvoeringsbesluiten, een model worden voor de uitwerking
of de wijziging van de sectorale boekhoudkundige bepalingen.
Dit gemeen boekhoudrecht van de verenigingen zonder
winstoogmerk en van de stichtingen zal evolueren naar het voorbeeld van het
gemeen boekhoudrecht van de ondernemingen waarop het gedeeltelijk is gegrond,
zowel op grond van de behoeften van de entiteiten die eraan onderworpen zijn,
als van de partijen die belangstellen in deze jaarrekeningen, en als gevolg van
de ontwikkelingen op Europees en internationaal vlak onder invloed van
bijvoorbeeld de IAS/IFRS-normen (International Accounting Standards/International
Financial Reporting Standards) goedgekeurd door de International Accounting
Standards Board en de IPSAS-normen (International Public Sector Accounting
Standards) voorgesteld door de IFAC (International Federation of Accountants).
In het kader van de tenuitvoerlegging van deze nieuwe
bepalingen kan, in het bijzonder voor de grote entiteiten die onder de
toepassing van voornoemde wet van 17 juli 1975 vallen, lering worden getrokken
uit de rechtsleer die sinds ongeveer dertig jaar door de Commissie voor
Boekhoudkundige Normen is ontwikkeld.
De Regering wil daarnaast evenwel de noodzakelijke
maatregelen nemen opdat de Commissie voor Boekhoudkundige Normen juridisch
bevoegd zou zijn en over de passende middelen zou beschikken met het oog op de
follow-up van het nieuwe gemeen boekhoudrecht van de verenigingen zonder
winstoogmerk en de stichtingen, alsmede deze entiteiten en de beroepsbeoefenaars
te machtigen haar te raadplegen over algemene vragen inzake de interpretatie van
de nieuwe regelgeving. De Commissie voor Boekhoudkundige Normen zou in het licht
daarvan en op grond van de beginselen vervat in de wet en in de
uitvoeringsbesluiten, elk advies moeten kunnen verstrekken aan de Regering en
aan het Parlement, op hun verzoek of op eigen initiatief, alsook de
boekhouddoctrine ontwikkelen en via adviezen of aanbevelingen de beginselen van
een regelmatige boekhouding formuleren.
Teneinde de inwerkingtreding van de nieuwe bepalingen te
vergemakkelijken zal een brochure opgemaakt door het Instituut der
Bedrijfsrevisoren, het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten,
het Beroepsinstituut van erkende boekhouders en fiscalisten, de Nationale Bank
van Belgiė en de Commissie voor Boekhoudkundige Normen worden verspreid, nog
voor de nieuwe boekhoudkundige verplichtingen voor het eerst in werking treden.
Er moet worden onderstreept dat de wetsbepalingen en de
besluiten die de uitvoering ervan verzekeren, erniet toe strekken het voeren van
een analytische boekhouding door de verenigingen en de stichtingen op te leggen
en a fortiori te organiseren.
In tal van gevallen zal de verplichting om bijvoorbeeld aan
een subsidiėrende overheid inlichtingen te verstrekken over specifieke projecten
of activiteiten van de vereniging of van de stichting, deze laatste echter ertoe
aanzetten om naast de algemene boekhouding een boekhouding te voeren waarin de
kosten kunnen worden bepaald waarvan zij de terugbetaling kan vragen.
Zoals supra gesteld, strekt het besluit dat U wordt
voorgelegd ertoe de boekhoudkundige verplichtingen van de kleine verenigingen en
de stichtingen nader te bepalen door de omschrijving van een vereenvoudigd
boekhoudkundig model.
De globale benadering bij de uitwerking van dit model bestaat erin het voeren
van een kasboekhouding op te leggen die met name enkel de mutaties bevat in
contant geld of op de rekeningen-courant of als zodanig te beschouwen, met
uitzondering van bijvoorbeeld de termijnrekeningen. De aldus gevoerde
boekhouding leidt tot een jaarlijkse staat van de ontvangsten en uitgaven die
moet worden aangevuld met een jaarlijks opgemaakte staat van het vermogen
uitgaande van de volledige inventaris van de activa, de rechten, de schulden en
de verplichtingen van welke aard ook van de vereniging of de stichting.
Enkel de verrichtingen die betrekking hebben op de mutaties
in contant geld of op de rekeningen, ongeacht of zij tot stand gekomen zijn met
derden of intern in de vereniging of de stichting, moeten bijgevolg zonder
uitstel worden geregistreerd, dit betekent zonder uitstel zodra de betaling is
ontvangen of uitgevoerd, getrouw en volledig naar tijdsorde, in het dagboek dat
iedere kleine vereniging of stichting moet bijhouden. In de boekhouding wordt
geen enkele andere verrichting opgenomen en zij zal dus niet volledig zijn in de
zin waarin deze term over het algemeen wordt aangewend.
Het ongesplitste dagboek dat moet worden bijgehouden, wordt
opgemaakt volgens het model dat als bijlage A gaat bij dit besluit. Het betreft
een minimaal model dat ertoe strekt de diverse ontvangsten en uitgaven van de
vereniging of de stichting te registreren.
Zolang het dagboek beperkt is tot de registratie van de
verrichtingen met betrekking tot de mutaties in contant geld of op de rekeningen
en aldus het voor de verenigingen en de stichtingen vastgestelde basisbeginsel
in acht neemt, kan en moet het in vele gevallen worden aangepast opdat de
boekhouding zou aangepast zijn aan de aard en de omvang van de activiteiten van
de vereniging of de stichting.
Dit dagboek moet beantwoorden aan de vereisten die hun
grondslag vinden in het gemeen boekhoudrecht van de ondernemingen en de
materiėle continuļteit ervan, alsook de regelmatigheid en de onomkeerbaarheid
van de boekingen beogen. Het dagboek moet met name gemerkt zijn en
geļdentificeerd zijn door de naam van de vereniging of de stichting.
Veeleer dan te opteren voor het viseren ter griffie, stelt de
Regering voor dat het dagboek voor het eerste gebruik en nadien ieder jaar, door
de perso(o)n(en) die de vereniging of de stichting ten aanzien van derden
vertegenwoordig(t)(en), wordt ondertekend.
Het dagboek moet naar tijdsorde worden bijgehouden, zonder
witte vakken, noch weglatingen. Bij correctie moet de oorspronkelijke boeking
leesbaar blijven. Het dagboek moet worden bewaard gedurende tien jaar te rekenen
vanaf 1 januari van het jaar volgend op de afsluiting ervan (2).
Regels die hun oorsprong vinden in het gemeen boekhoudrecht van de ondernemingen
zijn overigens opgenomen met betrekking tot de vereiste verantwoordingsstukken
voor elke boeking.
Aangezien de bepalingen betreffende het bijhouden van een
dagboek en de verantwoordingstukken ten minste gedeeltelijk gegrond zijn op de
bepalingen van de wet van 17 juli 1975 met betrekking tot de boekhouding van de
ondernemingen, kan worden verwezen naar de verduidelijkingen die de Commissie
voor Boekhoudkundige Normen heeft gegeven, inzonderheid in Bulletin nr. 38 over
de beginselen van een regelmatige boekhouding.
De staat van ontvangsten en uitgaven die moet worden
opgemaakt volgens een minimaal schema dat is opgenomen in bijlage B van het
besluit, vloeit rechtstreeks voort uit het dagboek. De totalen van de
verschillende rubrieken van ontvangsten en uitgaven zijn erin vermeld.
Met het oog op de transparantie en opdat de boekhoudkundige
verantwoording niet beperkt zou zijn tot de verrichtingen die betrekking hebben
op de mutaties in contant geld of op de rekeningen, maar zou slaan op de door de
vereniging of de stichting ontvangen giften en legaten in natura, alsook opdat
de vereniging of de stichting zou kunnen beschikken over de gegevens op grond
waarvan een beginbalans kan worden opgemaakt ingeval de vereniging of de
stichting als gevolg van haar groei de wettelijke criteria zou overschrijden en
zou worden onderworpen aan het stelsel van de dubbele boekhouding, is het
volgens de Regering verantwoord de kleine verenigingen en stichtingen te
verplichten jaarlijks een volledige inventaris op te maken van hun activa,
rechten, schulden en verbintenissen van welke aard ook.
Naar het voorbeeld van het bepaalde in het gemeen
boekhoudrecht voor sommige handelaars, natuurlijke personen, vennootschappen
onder firma en gewone commanditaire vennootschappen, is het de taak van de
bestuursorganen van de verenigingen en de stichtingen om de criteria vast te
leggen die ten grondslag liggen aan de waarderingen in de inventaris.
Zij kunnen zich daartoe gronden op de regels vastgesteld voor
de grotere verenigingen en stichtingen die voor het voeren van hun boekhouding
en het opmaken van hun jaarrekening ressorteren onder de bepalingen van de wet
van 17 juli 1975.
Deze waarderingsregels moeten worden samengevat in de
toelichting en in beginsel ieder boekjaar identiek zijn.
Deze inventaris mondt uit in een vermogensstaat die enerzijds het bedrag van
alle bezittingen en de schulden van de vereniging of de stichting vermeldt,
ongeacht het bedrag, en anderzijds de rechten en de verplichtingen van de
vereniging of de stichting ingeval zij een belangrijke invloed kunnen hebben op
de financiėle toestand. Ingeval deze rechten en verplichtingen niet in cijfers
kunnen worden uitgedrukt, moeten zij op passende wijze worden vermeld in de
toelichting bij de jaarrekening.
De verenigingen zijn vaak eigenaar van hun activa (gebouwen,
terreinen, machines, roerende goederen, rollend materieel, ...). De praktijk
toont evenwel aan dat zij ook vaak goederen bezitten waarop zij enkel in de tijd
en/of in de ruimte beperkte en precaire rechten kunnen uitoefenen (bv. goederen
in het bezit in het kader van een leasingovereenkomst ...).
Opdat deze verschillende situaties uit de staat van het
vermogen zouden kunnen worden afgeleid, stelt de Regering voor te voorzien in
een passende onderverdeling met betrekking tot de verschillende betrokken
rubrieken van de staat. Zo worden de onroerende goederen alsook de roerende
goederen en het rollend materieel dat niet in volle eigendom aan de vereniging
of de stichting behoort, maar belangrijk is, opgenomen in de staat van het
vermogen. Het is aan het bestuursorgaan van de vereniging of van de stichting om
te oordelen of met het oog op de duidelijkheid in de toelichting bij de
jaarrekening bijkomende inlichtingen moeten worden verschaft.
Hoewel over het algemeen alle bezittingen in beginsel kunnen
en ook worden gewaardeerd om fiscale of andere redenen (verzekering...), kan het
zeer uitzonderlijk gebeuren dat een goed dat in het bezit is van een vereniging
of een stichting gelet op de bijzondere aard ervan moeilijk kan worden
gewaardeerd. De Regering stelt in dit geval voor het goed pro memorie te
vermelden in de staat van het vermogen, zonder vermelding van enige waarde.
De beoordeling van het belang van een goed dat niet in volle
eigendom is van een vereniging of een stichting alsook de beoordeling van het
moeilijk waardeerbaar karakter van een goed, valt onder de bevoegdheid van het
bestuursorgaan van de entiteit die de beslissing zal nemen overeenkomstig de
criteria van voorzichtigheid, oprechtheid en goede trouw. Deze
beoordelingsbevoegdheid mag niet ertoe leiden de boekhoudkundige verplichtingen
voor de grotere verenigingen en stichtingen te omzeilen.
De vermelding van ontvangen of terugbetaalde subsidies in de
staat van ontvangsten en uitgaven alsook van te ontvangen of beloofde subsidies,
tussen de schuldvorderingen en de rechten, in de staat van het vermogen, kan
worden aangevuld met de vermelding van de subsidiėrende overheid.
De jaarrekening die deze verenigingen en stichtingen moeten opmaken en in
voorkomend geval moeten voorleggen aan de algemene vergadering van de vereniging
of aan het algemeen bestuursorgaan van de stichting en die moet zijn opgenomen
in het dossier dat is geopend ter griffie of bij de Ministerie van Justitie,
omvat de staat van de ontvangsten alsook de toelichting die moet worden
opgemaakt overeenkomstig het minimaal schema opgenomen in bijlage C bij van het
besluit.
De Regering stelt voor de staat van het vermogen op te nemen
in de toelichting bij de jaarrekening en niet als aparte staat naast de staat
van ontvangsten en uitgaven.
Teneinde verwarring te voorkomen, meent de Regering dat het inderdaad
noodzakelijk is een duidelijk onderscheid te maken tussen het toepasselijke
boekhoudkundig stelsel op deze verenigingen en stichtingen dat op het beginsel
van de kasboekhouding steunt waaruit uitsluitend de staat van ontvangsten en
uitgaven voortvloeit, en het stelsel dat gegrond is op de dubbele boekhouding,
dat van toepassing is op de grotere verenigingen en stichtingen en uitmondt op
een volledige jaarrekening, samengesteld door een balans, een resultatenrekening
en een toelichting.
Ik heb de eer te zijn,
Sire,
van Uwe Majesteit,
de zeer eerbiedige
en zeer getrouw dienaar.
De Minister van Justitie,
M. VERWILGHEN
_______
Nota's
(1) In de wet is geen enkele nadere bepaling geformuleerd
inzake de vorm en de inhoud van de begroting.
Met het oog op relevantie, duidelijkheid en vergelijkbaarheid van de informatie
is het aan te raden dat de begroting op dezelfde wijze is opgemaakt als de
staten waaruit de jaarrekening bestaat.
(2) De vereiste voor een genummerde en gehandtekend dagboek
verbiedt niet dat de boekhouding wordt gevoerd met behulp van een spreadsheet of
software voor de kasboekhouding. Zoals dat reeds het geval is voor de
ondernemingen (Bulletin CBN, nr. 8, april 1981, pp. 5-6), is de methode die erin
bestaat computerlistings in het dagboek te kleven, conform het bepaalde in het
besluit aangezien het kleven zodanig is gebeurd dat het bestendige karakter van
de geregistreerde gegevens gewaarborgd wordt.
26 JUNI 2003. - Koninklijk besluit betreffende de
vereenvoudigde boekhouding van bepaalde verenigingen zonder winstoogmerk,
internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen
ALBERT II, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen
zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de
stichtingen zoals gewijzigd bij de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van
een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister,
tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen,
inzonderheid op de artikelen 17, § 2, 37, § 2, en 53, § 2;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiėn, gegeven
op 27 februari 2003;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting
van 23 mei 2003;
Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de
wens aan de rechtspersonen bedoeld in de wet van 27 juni 1921 de mogelijkheid te
bieden zich binnen een redelijke termijn te kunnen voorbereiden op de nieuwe
verplichtingen die hen worden opgelegd;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 6 juni
2003, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde
wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Justitie,
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
BOEK I. - REGELS BETREFFENDE DE IN ARTIKEL 17, § 2, VAN DE
WET BEDOELDE VEREENVOUDIGDE BOEKHOUDING VOOR DE VERENIGINGEN ZONDER WINSTOOGMERK
TITEL I. - Algemene beginselen
inzake het voeren van de boekhouding
HOOFDSTUK I. - Boekhouding
Afdeling I. - Algemene regels
Artikel 1. De boekhouding moet aangepast zijn aan de aard en
de omvang van de activiteiten van de vereniging.
Art. 2. De verrichtingen die betrekking hebben op mutaties in
contant geld of op rekeningen worden zonder vertraging, getrouw en volledig en
naar tijdsorde ingeschreven in een ongesplitste dagboek volgens het minimaal
model uit bijlage A bij dit besluit.
Afdeling II. - Het dagboek
Art. 3. § 1. Het in artikel 2 bedoelde dagboek is genummerd
en wordt geļdentificeerd door de naam van de vereniging.
§ 2. Het dagboek wordt ondertekend voor het eerste gebruik en
vervolgens ieder jaar door de perso(o)n(en) die de vereniging ten aanzien van
derden vertegenwoordig(t)(en).
§ 3. Het dagboek wordt bijgehouden naar tijdsorde, zonder
witte vakken, noch weglatingen, opdat de materiėle continuļteit, alsook de
regelmatigheid en de onomkeerbaarheid van de boekingen gewaarborgd zouden zijn.
Bij correctie moet de oorspronkelijke boeking leesbaar blijven.
§ 4. Het originele dagboek moet gedurende tien jaar worden
bewaard te rekenen vanaf 1 januari van het jaar volgend op de afsluiting ervan.
Afdeling III. - Verantwoordingsstukken
Art. 4. Elke boeking geschiedt aan de hand van een
gedagtekend verantwoordingsstuk, waarnaar zij moet verwijzen.
De originele verantwoordingsstukken of een afschrift ervan wordt methodisch
opgeborgen en tien jaar bewaard, in origineel of in afschrift. Stukken die niet
strekken tot bewijs jegens derden, worden drie jaar bewaard.
HOOFDSTUK II. - Inventaris
Art. 5. Ten minste eens per jaar worden, voorzichtig, oprecht
en te goeder trouw, de nodige opnemingen, verificaties, onderzoekingen en
waarderingen verricht om op de gekozen datum de inventaris op te maken van de
bezittingen, vorderingen, schulden en verplichtingen van welke aard ook, van de
vereniging.
Art. 6. De raad van bestuur van de vereniging bepaalt de
regels die, rekening houdend met de kenmerken van de vereniging, ten grondslag
liggen aan de waarderingen in de inventaris.
Deze regels zijn samengevat in de toelichting. Deze samenvatting moet voldoende
nauwkeurig zijn teneinde de toegepaste waarderingsmethodes te kunnen beoordelen.
Art. 7. De in artikel 6 bedoelde waarderingsregels en de
toepassing ervan moeten voor alle boekjaren dezelfde zijn.
Zij worden evenwel aangepast ingeval zij niet langer de mogelijkheid bieden om
voorzichtig, oprecht en te goeder trouw de in artikel 5 bedoelde verrichtingen
uit te voeren.
Deze aanpassingen worden vermeld en verantwoord in de toelichting. De
inschatting van de invloed van deze aanpassingen wordt vermeld in de toelichting
betreffende de rekeningen van het boekjaar waarin deze aanpassing voor het eerst
werd ingevoerd.
Art. 8. De waarderingen moeten beantwoorden aan de criteria
van voorzichtigheid, oprechtheid en goede trouw.
TITEL II. - Jaarrekening
HOOFDSTUK I. - Algemene beginselen
Art. 9. De in de artikelen 17, § 1, en 26novies, § 1, 5°, van
de wet bedoelde jaarrekening bevat de staat van ontvangsten en uitgaven alsook
de toelichting. Deze stukken vormen een geheel. De jaarrekening wordt in euro
geformuleerd, zonder decimalen.
Art. 10. De jaarrekening wordt opgemaakt overeenkomstig de
bepalingen van deze titel.
Art. 11. De jaarrekening wordt voorzichtig, oprecht, te
goeder trouw en duidelijk opgemaakt.
Ingeval de toepassing van de bepalingen van deze titel niet
volstaat om te voldoen aan dit bepaalde, moeten in de toelichting bijkomende
inlichtingen worden verschaft.
HOOFDSTUK II. - Staat van de ontvangsten en uitgaven
Art. 12. De staat van de ontvangsten en de uitgaven vloeit
rechtstreeks voort uit het in artikel 2 bedoelde dagboek.
De staat moet voor het afgesloten boekjaar stelselmatig de
aard en het bedrag van de ontvangsten en de uitgaven van de vereniging
vermelden.
Enige compensatie tussen ontvangsten en uitgaven is verboden.
De staat van ontvangsten en uitgaven moet overeenkomstig het minimaal schema in
bijlage B van dit besluit worden opgemaakt.
HOOFDSTUK III. - Toelichting
Art. 13. De toelichting bevat de inlichtingen zoals bepaald
in de artikelen 6, 7, 11 en 14, alsook een staat van het vermogen van de
vereniging. Zij moet worden opgemaakt overeenkomstig het minimaal schema in
bijlage C van dit besluit.
Art. 14. De staat van het vermogen vloeit rechtstreeks voort
uit de in artikel 5 bedoelde inventaris.
De staat moet op de datum van de afsluiting van het boekjaar
stelselmatig de aard en het bedrag van het geheel van de bezittingen en van de
schulden van de vereniging vermelden. De onroerende goederen, de machines, de
roerende goederen en het rollend materieel dat niet in volle eigendom is van de
vereniging moeten evenwel enkel worden opgenomen in de staat van het vermogen
indien zij signifiant zijn. Ingeval de raad van bestuur van oordeel is dat
bepaalde bezittingen niet signifiant zijn, wordt zulks in de toelichting
verantwoord. De moeilijk waardeerbare bezittingen worden pro memorie in de staat
van het vermogen opgenomen en op gepaste wijze in de toelichting vermeld.
De staat van het vermogen moet bovendien de rechten en de
verplichtingen vermelden die een belangrijke invloed kunnen hebben op de
financiėle toestand van de vereniging. Ingeval deze rechten en verplichtingen
niet in cijfers kunnen worden vertaald, worden zij enkel op passende wijze in de
toelichting vermeld.
BOEK II. - MOGELIJKHEID OM ZICH TE ONDERWERPEN AAN DE
BOEKHOUDKUNDIGE VERPLICHTINGEN OPGELEGD AAN DE VERENIGINGEN BEDOELD IN ARTIKEL
17, § 3, VAN DE WET
Art. 15. Een vereniging die niet beantwoordt aan de criteria
bedoeld in artikel 17, § 3, van de wet en derhalve haar boekhouding kan voeren
en haar jaarrekening kan opmaken overeenkomstig de bepalingen van dit besluit,
kan evenwel beslissen zich vrijwillig te onderwerpen aan de verplichtingen die
voor de verenigingen zonder winstoogmerk bedoeld in artikel 17, § 3, van de wet
voortvloeien uit de bepalingen van de wet van 17 juli 1975 met betrekking tot de
boekhouding van de ondernemingen, zoals gewijzigd door de Koning krachtens
artikel 17, § 3, tweede lid van de wet.
In dit geval past de vereniging het geheel van de bepalingen
toe die gelden voor deze verenigingen en maakt zij haar jaarrekening volgens
hetzelfde schema, verkort of volledig, bekend gedurende ten minste drie
opeenvolgende boekjaren.
De beslissing wordt vermeld en verantwoord in de toelichting
bij de jaarrekening en geeft de belangrijkste gevolgen op voor de vereniging.
Ingeval de vereniging later beslist haar boekhouding opnieuw
te voeren volgens het model omschreven in Boek I van dit besluit, is het derde
lid van toepassing.
BOEK III. - REGELS BETREFFENDE DE VEREENVOUDIGDE BOEKHOUDING,
INZAKE RESPECTIEVELIJK DE STICHTINGEN EN DE INTERNATIONALE VERENIGINGEN ZONDER
WINSTOOGMERK, BEDOELD IN DE ARTIKELEN 37, § 2, EN 53, § 2, VAN DE WET
Art. 16. De voormelde bepalingen zijn van toepassing op de
stichtingen en de internationale verenigingen zonder winstoogmerk die niet zijn
bedoeld in de artikelen 37, § 3, en 53, § 3, van de wet.
BOEK IV. - DIVERSE BEPALINGEN
Art. 17. Dit besluit treedt in werking op hetzelfde tijdstip
als de wetsbepalingen waarvan het de tenuitvoerlegging regelt.
Art. 18. Onze Minister van Justitie is belast met de
uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, op 26 juni 2003.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Justitie,
M. VERWILGHEN
Bijlage A bij het koninklijk besluit van 26 juni 2003
betreffende de vereenvoudigde boekhouding van bepaalde verenigingen zonder
winstoogmerk, internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen :
genormaliseerd minimaal model van dagboek
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 26 juni 2003
betreffende de vereenvoudigde boekhouding van bepaalde verenigingen zonder
winstoogmerk, internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen
Gegeven te Brussel, op 26 juni 2003.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Justitie,
M. VERWILGHEN
Bijlage B bij het koninklijk besluit van 26 juni 2003
betreffende de vereenvoudigde boekhouding van bepaalde verenigingen zonder
winstoogmerk, internationales verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen :
genormaliseerd minimaal schema van de staat van de ontvangsten en uitgaven
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 26 juni 2003
betreffende de vereenvoudigde boekhouding van bepaalde verenigingen zonder
winstoogmerk, internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen
Gegeven te Brussel, op 26 juni 2003.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Justitie,
M. VERWILGHEN
Bijlage C bij het koninklijk besluit van 26 juni 2003
betreffende de vereenvoudigde boekhouding van bepaalde verenigingen zonder
winstoogmerk, internationales verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen :
schema van de bijlage
1. Samenvatting van de waarderingsregels (art. 6)
2. Aanpassing van de waarderingsregels (art. 7)
3. Bijkomende inlichtingen (art. 11)
4. Genormaliseerd minimaal schema van de staat van het vermogen (art. 14)
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
5. Belangrijke rechten en verplichtingen die niet in cijfers
kunnen worden weergegeven (art. 14)
Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 26 juni 2003
betreffende de vereenvoudigde boekhouding van bepaalde verenigingen zonder
winstoogmerk, internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen
Gegeven te Brussel, op 26 juni 2003.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Justitie,
M. VERWILGHEN