Overzicht recente wetteksten
BS 27.06.03, Editie 2
ALBERT II, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 27 februari 1987 betreffende de
tegemoetkomingen aan personen met een handicap, gewijzigd bij de wetten van 22
december 1989, 26 juni 1992, 30 december 1992, 25 juli 1994, 22 februari 1998,
12 augustus 2000, 19 juli 2001 en de programmawet van 24 december 2002;
Gelet op het koninklijk besluit van 6 juli 1987 betreffende
de inkomensvervangende tegemoetkoming en de integratietegemoetkoming;
Gelet op het koninklijk besluit van 5 maart 1990 betreffende
de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden, laatst gewijzigd bij koninklijk
besluit van 27 december 2002;
Gelet op de wet van 11 april 1995 tot invoering van het
"handvest" van de sociaal verzekerde, inzonderheid op artikelen 3 en 21bis,
respectievelijk gewijzigd en ingevoegd bij de wet van 25 juni 1997;
Gelet op het advies van de Nationale Hoge Raad voor Personen
met een Handicap, gegeven op 1 oktober 2002;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven
op 26 november 2002;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting,
gegeven op 12 december 2002;
Gelet op het besluit van de Ministerraad van 29 november
2002, over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een
termijn van een maand;
Gelet op het advies van de Raad van State, nr. 34.575/3,
gegeven op 15 april 2003, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de
gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en
Pensioenen,
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
INLEIDENDE BEPALINGEN
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan
onder :
1° wet : de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan
personen met een handicap;
2° Minister : de Minister die de tegemoetkomingen aan personen met een handicap
onder zijn bevoegdheid heeft of zijn afgevaardigde;
3° tegemoetkomingen : de inkomensvervangende, de integratietegemoetkoming en de
tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden;
4° burgemeester : de burgemeester, of de door de burgemeester gemachtigde
ambtenaar van het gemeentebestuur;
5° hoofdverblijfplaats : de hoofdverblijfplaats in de zin van artikel 3, eerste
lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van
natuurlijke personen;
6° Dienst : de Dienst voor tegemoetkomingen aan personen met een handicap van de
Bestuursdirectie van de uitkeringen aan personen met een handicap;
7° Medische Dienst : de medische dienst van de Bestuursdirectie van de
uitkeringen aan personen met een handicap.
Art. 2. § 1. Voor de toepassing van artikel 3, eerste lid,
van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het "handvest" van de sociaal
verzekerde wordt onder dienstige inlichtingen verstaan, alle inlichtingen die de
persoon met een handicap op het gebied waarop zijn aanvraag tot tegemoetkoming
betrekking heeft, duidelijkheid verschaffen over zijn persoonlijke toestand.
Deze inlichtingen worden verstrekt op basis van de wetgeving en jurisprudentie
die toepasselijk zijn op de datum van het verzoek tot inlichtingen.
De in het eerste lid bedoelde inlichtingen betreffen :
1° de voorwaarden voor de opening van het recht op een tegemoetkoming;
2° het bedrag van de tegemoetkoming alsook de elementen die in aanmerking werden
genomen om dit bedrag vast te stellen.
§ 2. De in artikel 3, vierde lid, van dezelfde wet bepaalde termijn van 45 dagen
gaat in op de datum van ontvangst van het verzoek tot inlichtingen bij de
dienst.
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen inzake de toekenning van
de tegemoetkomingen
Afdeling 1. - De aanvraag
Art. 3. De aanvraag tot tegemoetkoming wordt ingediend bij de
burgemeester van de gemeente waar de persoon met een handicap zijn
hoofdverblijfplaats heeft.
De burgemeester kan een ambtenaar van het gemeentebestuur aanstellen aan wie hij
de machtiging verleent om deze aanvraag in ontvangst te nemen.
Het toezenden van de stukken aan de persoon met een handicap
gebeurt op zijn hoofdverblijfplaats.
Van deze verplichting kan evenwel afgeweken worden op schriftelijk verzoek dat
aan de Dienst gericht wordt door de gerechtigde of één van de personen bedoeld
in artikel 24, § 3, eerste lid.
Art. 4. De aanvraag mag ten vroegste worden ingediend de
eerste dag van de twaalfde maand voor deze tijdens welke de aanvrager de
leeftijd van 21 jaar bereikt of, vóór de leeftijd van 21 jaar, vanaf de dag
waarop hij huwt of een kind ten laste heeft of voldoet aan de in artikel 3,
laatste lid, van de wet bedoelde voorwaarde.
Art. 5. De aanvrager moet zich persoonlijk bij de
burgemeester aanmelden en in het bezit zijn van zijn identiteitskaart.
Hij kan zich evenwel laten vertegenwoordigen door een derde aan wie hij een
speciale lastgeving verleent. Deze moet meerderjarig zijn en in het bezit zijn
van zijn identiteitskaart, de identiteitskaart van de aanvrager en een volmacht.
Als de aanvrager niet kan ondertekenen zet hij een kruisje op de aanvraag; deze
wordt mede ondertekend door de burgemeester.
Art. 6. De dag zelf waarop de aanvrager of zijn lasthebber
zich aanmeldt om een aanvraag tot tegemoetkoming in te dienen, schrijft de
burgemeester deze aanvraag in in het door de Dienst ter beschikking gestelde
register. Dat register moet chronologisch worden bijgehouden, zonder
tussenruimten, doorhalingen of kanttekeningen.
De burgemeester kan, op zijn verzoek en indien de plaatselijke noodwendigheden
het vereisen, door de Dienst ertoe gemachtigd worden twee of meer
inschrijvingsregisters van de aanvragen bij te houden, op voorwaarde dat aan de
Dienst de plaatsen, dagen en uren van gebruik van de bijkomende registers worden
meegedeeld.
De aanvrager of zijn lasthebber tekent het register in het daartoe voorbehouden
vak. Zo hij niet kan tekenen, brengt hij een kruisje aan.
Art. 7. § 1. De burgemeester noteert de aanvraag tot
tegemoetkoming op een formulier conform het door de Dienst vastgestelde model;
daarop vermeldt hij het identificatienummer van het Rijksregister van de
natuurlijke personen, evenals alle inlichtingen met betrekking tot de
burgerlijke staat, de nationaliteit en de hoofdverblijfplaats van de aanvrager
en, in voorkomend geval, van de personen met wie hij een huishouden vormt zoals
bedoeld in artikel 7, § 3, van de wet.
Hij verklaart dat de inlichtingen met betrekking tot de
identiteit en het huishouden van de aanvrager juist zijn, dat al de op het
bedoelde formulier voorkomende vragen werden gesteld en dat de antwoorden op de
juiste wijze werden weergegeven.
Hij doet een verklaring ondertekenen waarin de aanvrager bevestigt dat de
verstrekte inlichtingen oprecht en volledig zijn. Indien de aanvrager of zijn
lasthebber niet kan tekenen, brengt hij een kruisje aan.
Hij stuurt deze getekende verklaring naar de Dienst.
§ 2. De burgemeester overhandigt de aanvrager een
ontvangstbewijs van de aanvraag, dat de datum vermeldt waarop hij zich heeft
aangemeld voor het indienen van zijn aanvraag.
Het ontvangstbewijs, het aanvraagformulier en de inschrijving in het bij artikel
6 bedoelde register moeten dezelfde datum dragen.
Alleen de inschrijving in het register levert het bewijs van de datum van
indiening van de aanvraag.
§ 3. In geen enkel geval mag de burgemeester de indiening van
een aanvraag weigeren.
§ 4. De burgemeester overhandigt de aanvrager in voorkomend
geval het formulier voor het geneeskundig getuigschrift, conform het door de
Dienst vastgesteld model.
De burgemeester overhandigt aan de aanvrager het formulier betreffende de
aangifte der inkomsten, conform het door de Dienst vastgesteld model.
§ 5. De burgemeester voegt bij het aanvraagformulier al de
documenten die de aanvrager tot staving hiervan wil voorleggen. In voorkomend
geval voegt hij er ook de bij artikel 5 bedoelde volmacht bij.
Het aanvraagformulier en, in voorkomend geval, de door de aanvrager bijgevoegde
documenten, moeten aan de Dienst worden gezonden binnen vijf werkdagen te
rekenen vanaf de ontvangst van de aanvraag.
Al de aanvragen die deel uitmaken van eenzelfde zending worden vermeld op een
door de Dienst ter beschikking gesteld borderel, dat in dubbel exemplaar wordt
opgemaakt en waarvan een exemplaar, voor ontvangst getekend, door de Dienst
wordt teruggezonden aan de burgemeester.
§ 6. De Dienst stelt de formulieren voor de aanvraag, de
aangifte der inkomsten en het geneeskundig getuigschrift ter beschikking van de
burgemeester.
Art. 8. Wanneer de aanvraag rechtstreeks ingediend wordt bij
de Dienst, stelt deze de betrokkene schriftelijk in kennis van de ter zake te
vervullen formaliteiten.
In dit geval en op voorwaarde dat de betrokkene binnen 3 maanden na de
verzendingsdatum van de brief van de Dienst een aanvraag indient bij het
gemeentebestuur, wordt als datum van indiening van de aanvraag beschouwd :
1° de datum van de aangetekende zending, indien de betrokkene
zijn brief bij aangetekend schrijven gericht heeft aan de Dienst;
2° de datum van ontvangst van de brief bij de Dienst indien
de betrokkene zijn brief bij gewone post verstuurd heeft.
Afdeling 2. - Het onderzoek van de aanvraag
Art. 9. § 1. De Dienst is verplicht zich tot het
Rijksregister van de natuurlijke personen te richten om de informatiegegevens
bedoeld bij artikel 3, eerste en tweede lid, van de wet van 8 augustus 1983 tot
regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen te verkrijgen of
wanneer hij de juistheid van deze informatiegegevens nagaat.
Het beroep doen op een andere bron is slechts toegestaan in de mate waarin de
nodige informatiegegevens niet bij het Rijksregister verkregen kunnen worden.
§ 2. De informatiegegevens verkregen bij het Rijksregister
van de natuurlijke personen en opgetekend op een identificatiefiche toegevoegd
aan het dossier, hebben bewijskracht tot bewijs van het tegendeel.
Deze fiche mag gedateerd en ondertekend worden om de herkomst van deze gegevens
en de datum van hun bewijskracht te waarmerken. In dit geval wijst de Minister
de personeelsleden aan die gemachtigd zijn tot het aanbrengen van deze
waarmerking.
Wanneer het bewijs van het tegendeel aanvaard wordt door de Dienst, deelt deze
de inhoud van het aldus aangevraagde informatiegegeven, ten titel van
inlichting, mee aan het Rijksregister van de natuurlijke personen en voegt er de
bewijsstukken bij.
Art. 10. § 1. De Dienst onderzoekt de aanvraag.
Hij vraagt aan de aanvrager alle nodige bescheiden of bewijsstukken en verzamelt
de inlichtingen om de rechten van de aanvrager te kunnen onderzoeken.
§ 2. De aanvrager is ertoe gehouden aan de Dienst de
gevraagde inlichtingen te verstrekken met het oog op het onderzoek van zijn
dossier. Inzonderheid dient hij het formulier voor het geneeskundig
getuigschrift, ingevuld en ondertekend door een arts van zijn keuze, en
desgevallend het formulier betreffende de aangifte der inkomsten, onder gesloten
omslag te bezorgen aan de Dienst.
§ 3. Indien de aanvrager de gevraagde documenten of
informatie niet terugstuurt binnen de maand, stuurt de Dienst een
herinneringsschrijven.
Indien de aanvrager, ondanks dit herinneringsschrijven, gedurende meer dan een
maand nalaat de gevraagde inlichtingen te verschaffen, beslist de Dienst, na
alle voor het inwinnen van die inlichtingen dienstige stappen te hebben gedaan,
op grond van de elementen waarover hij beschikt, tenzij de aanvrager
schriftelijk de redenen opgeeft die een langere antwoordtermijn rechtvaardigen.
Indien onvoldoende elementen voorhanden zijn, wordt de tegemoetkoming geweigerd.
§ 4. De tegemoetkomingen mogen zonder nader onderzoek
geweigerd worden als voldoende elementen voorhanden zijn waaruit duidelijk
blijkt dat de aanvrager niet de voorwaarden vervult om de tegemoetkomingen te
verkrijgen.
Art. 11. De onderzoeken met het oog op het vaststellen van de
vermindering van het verdienvermogen of van het gebrek aan of vermindering van
de zelfredzaamheid worden uitgevoerd door een arts van de Medische Dienst of
door een arts of een multidisciplinair team daartoe aangewezen door de Minister.
De Medische Dienst is belast met het toezicht op de arts en het
multidisciplinair team aangewezen door de Minister wat betreft de door hen
uitgevoerde onderzoeken in het kader van de wet.
De Minister mag aan de arts en het multidisciplinair team die
door hem werden aangewezen, instructies geven met het oog op de eenvormige
toepassing van de wet en van haar uitvoeringsbesluiten.
De persoon met een handicap heeft het recht om zich bij de onderzoeken bedoeld
in dit artikel, te laten bijstaan door een vertrouwenspersoon zoals bedoeld in
de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt.
De arts en het multidisciplinair team leven de wet van 22 augustus 2002
betreffende de rechten van de patiënt na bij het uitvoeren van de onderzoeken
bedoeld in dit artikel.
Art. 12. De in artikel 11, eerste lid, bedoelde onderzoeken
geschieden op verzoek van de Dienst.
Het resultaat van het onderzoek moet binnen drie maanden aan de Dienst worden
medegedeeld.
De Medische Dienst, de arts of het multidisciplinair team aangewezen door de
Minister vordert van de aanvrager de geneeskundige getuigschriften die
noodzakelijk geacht worden.
Teneinde de in het eerste lid bedoelde onderzoeken te kunnen verrichten, wordt
aan de aanvrager een oproeping gestuurd. Indien hij nalaat zich voor het
onderzoek aan te melden, wordt hem een tweede oproeping gestuurd.
Indien de aanvrager, ondanks de tweede oproeping, nalaat zich
voor het onderzoek aan te melden, beslist de Medische Dienst op grond van de
elementen waarover hij beschikt, tenzij de aanvrager schriftelijk de redenen
opgeeft die een langere termijn rechtvaardigen. Indien onvoldoende elementen
voorhanden zijn, wordt een afwijzende beslissing genomen.
Indien de belanghebbende in de onmogelijkheid verkeert zich te verplaatsen,
wordt het onderzoek ter plaatse verricht.
Art. 13. § 1. De termijn tussen de datum van ontvangst van de
aanvraag of de datum van de kennisname van het feit dat aanleiding geeft tot een
ambtshalve onderzoek en de eerste dag van de maand waarin de betaling van de
eerste maandelijkse termijn van de tegemoetkoming wordt verricht, mag niet hoger
zijn dan acht maanden.
Indien de Dienst geen beslissing kan nemen binnen de gestelde termijn van acht
maanden, deelt hij dit schriftelijk mee aan de betrokkene.
Indien de tussenkomst van een andere instelling van sociale zekerheid vereist is
om een beslissing te kunnen nemen, wordt deze instelling door de Dienst
ondervraagd.
§ 2. De termijn van acht maanden bedoeld in § 1 wordt
geschorst zolang de betrokkene of een buitenlandse instelling de door de Dienst
gevraagde inlichtingen, noodzakelijk voor het nemen van een beslissing, niet
volledig verstrekt heeft.
Het opvragen van het geneeskundig getuigschrift aan de betrokkene schorst de
termijn evenwel niet, op voorwaarde dat de betrokkene de gevraagde gegevens aan
de Dienst bezorgt binnen de maand na de afgifte ervan door de burgemeester of na
de toezending ervan door de Dienst.
§ 3. De tegemoetkomingen brengen van rechtswege
verwijlintresten op vanaf hun eisbaarheid maar ten vroegste vanaf het
verstrijken van de termijn van acht maanden bedoeld in § 1.
Deze intresten worden tegen de wettelijke voet berekend. Zij hebben betrekking
op de maandelijkse termijnen alsmede op de eventuele achterstallige bedragen die
aan de persoon met een handicap betaald hadden moeten worden tussen de datum
bedoeld in het eerste lid en de eerste dag van de maand waarin de eerste
maandelijkse betaling werd verricht.
§ 4. Er worden geen verwijlintresten betaald zoals bedoeld in
dit artikel voor de periode waarvoor gerechtelijke intresten moeten betaald
worden.
Afdeling 3. - De beslissingen
Art. 14. Het recht op de tegemoetkoming gaat in op de eerste
dag van de maand volgend op die in de loop waarvan de aanvrager voldoet aan de
voorwaarden bepaald bij de wet en ten vroegste de eerste dag van de maand die
volgt op de datum van de indiening van de aanvraag.
Het recht op de tegemoetkoming gaat evenwel in op de eerste dag van de maand die
volgt op die in de loop waarvan de aanvrager de leeftijd van 21 jaar bereikt,
voor zover hij tot deze leeftijd de bijkomende gezinsbijslag voor kinderen met
een handicap heeft genoten, dat hij aan de voorwaarden bepaald bij de wet
voldoet, en dat de aanvraag ingediend wordt ten laatste zes maanden na de datum
waarop de aanvrager de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt.
Art. 15. Wanneer de Dienst een beslissing ter kennis brengt
na haar ingangsdatum, houdt hij van rechtswege rekening met de feiten die zich
hebben voorgedaan en de elementen die werden voorgelegd tussen de ingangsdatum
van de beslissing en de datum waarop ze ter kennis gebracht werd voor zover de
Dienst vóór de datum van de kennisgeving van de beslissing in kennis gesteld
werd van deze elementen en feiten.
HOOFDSTUK II. - De nieuwe beslissingen
Art. 16. Wanneer de Dienst een nieuwe beslissing neemt die
uitwerking heeft na de 65ste verjaardag van de gerechtigde op een
inkomensvervangende tegemoetkoming of een integratietegemoetkoming, is het
verdienvermogen of de graad van zelfredzaamheid die in aanmerking wordt genomen,
deze die voor de laatste maal is vastgesteld vóór de leeftijd van 65 jaar.
Afdeling 1. - De nieuwe aanvraag
Art. 17. § 1. Een nieuwe aanvraag mag worden ingediend
wanneer zich volgens de aanvrager wijzigingen voordoen die de toekenning of
verhoging van de tegemoetkomingen rechtvaardigen.
De nieuwe aanvragen kunnen strekken tot herziening ofwel van de beoordeling van
het verdienvermogen of van de graad van zelfredzaamheid van de persoon met een
handicap, wegens een wijziging van zijn lichamelijke of psychische toestand,
ofwel van het voldoen aan de andere toekenningsvoorwaarden.
Vanaf de 65ste verjaardag kan een nieuwe aanvraag voor de inkomensvervangende
tegemoetkoming of de integratietegemoetkoming slechts worden ingediend wanneer
deze tegemoetkoming betaalbaar was op de 65ste verjaardag van de persoon met een
handicap en voor zover ze na die datum betaalbaar bleef.
§ 2. Een nieuwe aanvraag kan slechts gegrond worden verklaard
wanneer zij gestaafd wordt door nieuwe bewijselementen of ten gevolge van een
wijziging in een wettelijke of reglementaire bepaling.
§ 3. De beslissing die ten gevolge van de nieuwe aanvraag
genomen wordt, heeft uitwerking op de eerste van de maand die volgt op die
tijdens welke de nieuwe aanvraag werd ingediend.
Zo de aanvraag evenwel wordt ingediend binnen drie maanden volgend op de datum
waarop zich een feit heeft voorgedaan dat de toekenning of de verhoging van de
uitkering rechtvaardigt of de datum waarop de aanvrager hiervan kennis gekregen
heeft, kan de nieuwe beslissing uitwerking hebben op de eerste van de maand die
op eerstgenoemde datum volgt en ten vroegste op dezelfde datum als de te
wijzigen beslissing.
Art. 18. § 1. Een nieuwe aanvraag moet worden ingediend
wanneer er een feit of een element bestaat dat tot een weigering of een
vermindering van het bedrag van de tegemoetkoming aanleiding kan geven, tenzij
deze het gevolg is van een wijziging aan de informatiegegevens bedoeld bij
artikel 3, eerste lid, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een
Rijksregister van de natuurlijke personen, voor zover deze wijziging meegedeeld
werd aan het bevoegde gemeentebestuur.
Zo ook neemt de Dienst een nieuwe beslissing wanneer hij van een dergelijk feit
op de hoogte is.
§ 2. De nieuwe beslissing heeft uitwerking op de eerste dag
van de maand volgende op de datum waarop het feit of het element een invloed
uitoefent op het bedrag van de tegemoetkoming.
Wanneer de nieuwe aanvraag evenwel ingediend wordt binnen 3 maanden na de
kennisname door de betrokkene van het feit of het element dat tot de nieuwe
beslissing aanleiding geeft, heeft de nieuwe beslissing uitwerking op de eerste
van de maand volgend op de kennisgeving ervan.
Art. 19. De nieuwe aanvragen worden ingediend bij de
burgemeester op de wijze zoals bepaald in de artikelen 5, 6 en 8.
Alleen wanneer een herziening van de beoordeling van het vermogen tot verdienen
of van de graad van zelfredzaamheid, wegens een wijziging van de lichamelijke of
psychische toestand gevraagd wordt, overhandigt de burgemeester het in artikel
7, § 4, eerste lid, bedoelde formulier aan de aanvrager.
Art. 20. De nieuwe aanvraag wordt onderzocht overeenkomstig
de bepalingen van de artikelen 9 tot 13.
Wanneer de nieuwe aanvraag geen betrekking heeft op de beoordeling van het
verdienvermogen of van de graad van zelfredzaamheid wordt niet tot een nieuw
medisch onderzoek overgegaan.
Afdeling 2. - De intrekking van de beslissing
Art. 21. De Dienst kan zijn beslissing intrekken en een
nieuwe beslissing nemen binnen de termijn voor het instellen van een beroep bij
het bevoegde arbeidsgerecht of, indien het beroep reeds is ingesteld, tot aan de
sluiting van de debatten, wanneer :
1° op de datum waarop de tegemoetkoming is ingegaan, het
recht door een wettelijke of reglementaire bepaling is gewijzigd;
2° een nieuw feit of nieuw bewijsmateriaal dat een weerslag
heeft op de rechten van de verzoeker, tijdens het geding wordt ingeroepen;
3° vastgesteld wordt dat de administratieve beslissing
aangetast is door een onregelmatigheid of een materiële vergissing.
Afdeling 3. - Het ambtshalve onderzoek
Art. 22. Wanneer vastgesteld wordt dat de beslissing
aangetast is door een juridische of materiële vergissing, neemt de Dienst van
ambtswege een nieuwe beslissing die uitwerking heeft op de datum waarop de
verbeterde beslissing had moeten ingaan.
Onverminderd de toepassing van artikel 21, heeft de nieuwe beslissing, indien de
vergissing aan de Dienst te wijten is, uitwerking op de eerste dag van de maand
die volgt op de kennisgeving ervan, als het recht op de tegemoetkoming kleiner
is dan het aanvankelijk toegekende recht.
Art. 23. § 1. In afwijking van de artikelen 18 en 21 wordt
ambtshalve overgegaan tot een herziening van het recht op de tegemoetkoming :
1° wanneer de gerechtigde niet meer beantwoordt aan de in
artikel 4 van de wet bedoelde voorwaarden van nationaliteit of verblijf.
De nieuwe beslissing heeft uitwerking op de eerste dag van de maand na die in de
loop waarvan de gerechtigde niet meer aan de gestelde voorwaarde voldoet;
2° wanneer zich een wijziging die een weerslag heeft op de
categorie bedoeld in artikel 6, § 1, van de wet, voordoet in de samenstelling
van het huishouden.
De nieuwe beslissing heeft uitwerking op de eerste dag van de maand na die in de
loop waarvan de samenstelling van het huishouden wijzigt;
3° wanneer de gerechtigde geen kind meer ten laste heeft en
dit feit een weerslag heeft op de categorie bedoeld in artikel 6, § 1, van de
wet.
De nieuwe beslissing heeft uitwerking op de eerste dag van de maand na die in de
loop waarvan de kinderlast wegvalt;
4° wanneer het inkomen voortkomend uit werkelijk door de
persoon met een handicap gepresteerde arbeid wordt vervangen door uitkeringen
bedoeld in artikel 7, § 2, van de wet.
De nieuwe beslissing heeft uitwerking op de eerste dag van de maand na die in de
loop waarvan het inkomen door de bedoelde uitkering werd vervangen;
5° op de datum bepaald door een vorige beslissing wanneer die
werd getroffen op grond van voorlopige of evoluerende elementen.
De nieuwe beslissing heeft uitwerking op de eerste dag van de maand volgend op
de kennisgeving van de beslissing;
6° vijf jaar na de eerste ingangsdatum van de laatste
beslissing waarbij een inkomensvervangende tegemoetkoming of een
integratietegemoetkoming werd toegekend. Deze herziening heeft nochtans geen
betrekking op de beoordeling van het verdienvermogen of de graad van
zelfredzaamheid.
De nieuwe beslissing heeft uitwerking op de eerste dag van de maand volgend op
de kennisgeving van de beslissing;
7° wanneer de gerechtigde niet meer voldoet aan de
voorwaarden van verdienvermogen of van de graad van zelfredzaamheid.
De nieuwe beslissing heeft uitwerking op de eerste dag van de maand volgend op
de kennisgeving van de beslissing.
§ 2. De nieuwe beslissing kan geen uitwerking hebben vóór de
ingangsdatum van de beslissing waarbij voor de eerste maal een tegemoetkoming
wordt toegekend.
HOOFDSTUK III. - Algemene bepalingen inzake de betaling van
de tegemoetkomingen
Afdeling 1. - Betalingsmodaliteiten.
Art. 24. § 1. De tegemoetkomingen worden per maand en per
twaalfden uitbetaald.
Het uitvoeren van betalingen gebeurt op de verblijfplaats van de persoon met een
handicap.
§ 2. De uitbetaling van de tegemoetkomingen wordt uitgevoerd
door overschrijving op een rekening bij een financiële instelling die werd
geopend op naam van de persoon met een handicap of waarop deze een volmacht
heeft.
Onder de financiële instellingen, bedoeld in het vorige lid, moet worden
verstaan :
1° de in België gevestigde banken;
2° de instellingen bedoeld in artikel 13, tweede lid, b) en c),
van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de
kredietinstellingen;
3° de post.
De persoon aan wie een tegemoetkoming wordt betaald, gaat er
mee akkoord dat bedragen die ten onrechte betaald werden ten gevolge van
overlijden of vertrek naar het buitenland, teruggevorderd kunnen worden via de
instelling die de financiële rekening beheert.
§ 3. In afwijking van § 2 gebeurt de uitbetaling van de
tegemoetkomingen :
1° aan de voogd, wanneer de gerechtigde onbekwaam is
verklaard;
2° aan de persoon die de ouderlijke macht uitoefent wanneer
de gerechtigde een minderjarige is die uitsluitend onder de ouderlijke macht
staat of wanneer het een minderjarige of een meerderjarige betreft, die, bij
toepassing van artikel 487bis van het Burgerlijk Wetboek, in staat van verlengde
minderjarigheid is geplaatst;
3° aan de voogd wanneer het een minderjarige betreft die
hetzij uitsluitend onder voogdij, hetzij tegelijkertijd onder de ouderlijke
macht en onder voogdij staat, of wanneer het een minderjarige of een
meerderjarige betreft die, bij toepassing van artikel 487bis van het Burgerlijk
Wetboek, in staat van verlengde minderjarigheid is geplaatst;
4° aan de bij toepassing van artikel 1246 van het
Gerechtelijk Wetboek aangestelde voorlopige bewindvoerder wanneer de
onbekwaamverklaring van de gerechtigde is gevorderd;
5° aan de voorlopige bewindvoerder aangesteld door de
commissie voor sociale bescherming of door de vrederechter bij toepassing van
artikel 29 van de wet van 1 juli 1964;
6° aan de voorlopige bewindvoerder door de vrederechter
aangesteld bij toepassing van artikel 488bis, b) §1 van het Burgerlijk Wetboek.
In de gevallen bedoeld in vorig lid, geschiedt de betaling op een financiële
rekening geopend op naam van de gerechtigde waarop de aangestelde voorlopige
bewindvoerder, voogd of ouder een volmacht heeft.
§ 4. In afwijking van § 2, en op uitdrukkelijk en gemotiveerd
verzoek van de gerechtigde, kan de uitbetaling ook gebeuren door postassignaties
waarvan het bedrag ten huize betaalbaar is in handen van de gerechtigden.
Art. 25. In afwijking van artikel 24, § 1, gebeurt de
betaling per postassignatie jaarlijks in december voor de in de loop van het
jaar vervallen termijnen, wanneer het per maand te betalen globaal bedrag lager
is dan 11,45 EUR.
Het bovenvermelde bedrag is gekoppeld aan de spilindex 103,14 (basis 1996 = 100)
van de consumptieprijzen overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus
1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen,
toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige
sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij
de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der werknemers,
alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan
het indexcijfer der consumptieprijzen worden gekoppeld.
Art. 26. Het bedrag van de uit te betalen tegemoetkomingen
wordt vastgesteld zonder rekening te houden met de eurogedeelten beneden de
vijftig honderdsten van een cent. De eurogedeelten van vijftig honderdsten van
een cent en meer worden voor één eurocent gerekend. De afronding op de euro
geschiedt op het uit te betalen maandelijks bedrag.
Afdeling 2. - De betaling van voorschotten
Art. 27. In geval van toepassing van artikel 7, § 4, van de
wet moet de aanvrager van het voorschot aanduiden op welke uitkeringen of
vergoedingen hij een voorschot wenst te verkrijgen, door wie deze naar zijn
mening verschuldigd zijn en voor welke periode.
Hij moet eveneens mededelen of de instanties welke deze uitkeringen of
vergoedingen verschuldigd zijn, voorschotten hebben toegekend.
De aanvrager moet de Dienst bovendien verwittigen van zodra hij deze uitkeringen
of vergoedingen verkrijgt.
Het voorschot wordt niet toegekend voor perioden voorafgaand aan de aanvraag.
Het wordt verleend ten belope van de bedragen van de tegemoetkoming waarop de
persoon met een handicap aanspraak kan maken.
Afdeling 3. - Betalingsvoorwaarden
Art. 28. De tegemoetkomingen worden niet uitbetaald voor de
duur van hun gevangenschap of opsluiting aan de personen met een handicap die in
gevangenis zijn opgesloten of die in een instelling van sociaal verweer zijn
opgenomen.
De belanghebbenden mogen evenwel aanspraak maken op de tegemoetkomingen die
betrekking hebben op de periode van hun voorlopige hechtenis op voorwaarde dat
zij van het misdrijf dat tot die hechtenis aanleiding heeft gegeven, bij een in
kracht van gewijsde getreden gerechtelijke uitspraak werden vrijgesproken.
Hetzelfde geldt voor de gevallen van buitenvervolgingstelling of van
buitenzaakstelling.
Afdeling 4. - De terugvordering van ten onrechte ontvangen
tegemoetkomingen
Art. 29. De Minister kan, in behartenswaardige gevallen en na
advies van de Commissie voor sociaal hulpbetoon aan de personen met een
handicap, voor het geheel of voor een gedeelte afzien van de terugvordering van
de tegemoetkomingen die ten onrechte uitbetaald werden, ingeval de schuldenaar
geen enkele fout of nalatigheid treft.
De Minister gaat niet over tot de terugvordering van de onverschuldigd betaalde
tegemoetkomingen wanneer het onverschuldigd betaalde bedrag lager is dan 335,00
EUR op voorwaarde dat de schuldenaar geen bedrog, arglist of bedrieglijke
handelingen heeft begaan en dat er geen vervallen en nog niet uitbetaalde
achterstallen van tegemoetkomingen voorhanden zijn. In dat laatste geval wordt
schuldvergelijking toegepast.
Het bovenvermelde bedrag is gekoppeld aan de spilindex 103,14
(basis 1996 = 100) van de consumptieprijzen overeenkomstig de bepalingen van de
wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden,
lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare
schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening
dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid
der werknemers, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de
zelfstandigen, aan het indexcijfer der consumptieprijzen worden gekoppeld.
Art. 30. De aanvraag tot verzaking gebeurt bij aangetekende
brief.
Indien de aanvraag bij gewone brief gebeurt, begint de termijn bedoeld in
artikel 16, § 6, van de wet te lopen vanaf de datum van ontvangst van de brief
door de Dienst.
Art. 31. De Commissie voor sociaal hulpbetoon aan personen
met een handicap omvat een Franstalige en een Nederlandstalige afdeling.
Elke afdeling is samengesteld uit een voorzitter en zeven leden die, uit hoofde
van hun deelname aan de activiteiten van instellingen die zich met zorg voor
personen met een handicap bezighouden of wegens hun sociale activiteiten,
daartoe bijzonder geschikt zijn.
De voorzitters en de leden worden door Ons benoemd voor een
termijn van zes jaar.
De voorzitter of het lid dat ter vervanging van een overleden of uittredend
voorzitter of lid wordt benoemd, voleindigt diens mandaat.
Een ambtenaar, vertegenwoordiger van de Minister, woont de vergadering bij. Hij
heeft raadgevende stem.
Het secretariaat van elke afdeling wordt waargenomen door een ambtenaar,
aangewezen door de Minister.
Art. 32. De Commissie geeft haar advies binnen dertig dagen
na de voorlegging van de gevallen door het secretariaat.
De beslissingen worden genomen bij meerderheid van stemmen van de aanwezige
leden. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter beslissend.
Art. 33. De voorzitters, de leden en de
ambtenaar-vertegenwoordiger van de Minister hebben recht op een presentiegeld.
De secretarissen genieten een vergoeding.
De bedragen van presentiegeld en vergoeding zijn dezelfde als deze voor de
Nationale Hoge Raad voor de personen met een handicap.
De voorzitters en de leden van de Commissie krijgen in voorkomend geval
verblijfsvergoedingen en de terugbetaling van de reiskosten, overeenkomstig de
reglementering die geldt voor de ambtenaar van rang 13 van de ministeries.
HOOFDSTUK IV. - De betaling van de vervallen en bij het
overlijden van de gerechtigde niet betaalde tegemoetkomingen
Art. 34. In geval van overlijden van de gerechtigde op een
tegemoetkoming, worden de vervallen en niet uitbetaalde termijnen van ambtswege
uitbetaald aan de echtgenoot of de persoon met wie de gerechtigde samenleefde in
het kader van een wettelijk samenlevingscontract, althans voor zover er
feitelijke samenwoonst was op het ogenblik van zijn overlijden.
Bij ontstentenis van de in het eerste lid bedoelde echtgenoot
of persoon worden de vervallen en niet uitbetaalde termijnen, met inbegrip van
de uitkering voor de maand van overlijden voor zover de gerechtigde niet
overleden was op de in het nationaal compensatiesysteem geldende
uitvoeringsdatum of, bij betaling via postassignatie, op de uitgiftedatum ervan,
uitbetaald in volgende orde :
1° aan de kinderen met wie de gerechtigde leefde op het
ogenblik van zijn overlijden;
2° aan de vader en de moeder met wie de gerechtigde leefde op het ogenblik van
zijn overlijden;
3° aan ieder persoon met wie de gerechtigde leefde op het ogenblik van zijn
overlijden;
4° aan de persoon die in de verplegingskosten tussenbeide kwam;
5° aan de persoon die de begrafeniskosten betaalde.
De vervallen en aan de overleden gerechtigde niet uitbetaalde
termijnen worden van ambtswege uitbetaald aan de in het eerste lid beoogde
rechthebbende en bij ontstentenis van deze, aan de in het tweede lid, 1° beoogde
rechthebbenden, en bij ontstentenis van deze aan de in het tweede lid, 2°,
beoogde rechthebbende.
De overige hierboven vermelde rechthebbenden, die de betaling van de vervallen
en aan een overleden gerechtigde niet uitgekeerde termijnen in hun voordeel
verlangen, moeten een aanvraag tot de Minister richten.
De gedagtekende en ondertekende aanvraag wordt ingediend door
middel van een formulier waarvan het model wordt vastgesteld door de Dienst. De
burgemeester van de gemeente waar de overledene zijn hoofdverblijfplaats had of
de burgemeester van de gemeente waar de overledene samenleefde met één der in
het tweede lid, 3°, bedoelde personen bevestigt de juistheid van de op dit
formulier vermelde gegevens en ondertekent dit mede. De personen bedoeld in het
tweede lid, 4° en 5°, kunnen de aanvraag laten ondertekenen door de burgemeester
van hun hoofdverblijfplaats.
Op straffe van verval moeten de aanvragen tot uitbetaling van
termijnen ingediend worden binnen een termijn van zes maanden.
Die termijn gaat in op de dag van het overlijden van de gerechtigde of op de dag
van de verzending van de kennisgeving van de beslissing, indien deze na het
overlijden verzonden werd.
Wanneer deze kennisgeving aan de afzender teruggezonden wordt
wegens het overlijden van de gerechtigde, wordt een nieuwe kennisgeving gezonden
aan de burgemeester van de gemeente waar de overledene zijn hoofdverblijfplaats
had. De burgemeester bezorgt deze kennisgeving aan de persoon, die krachtens het
eerste of tweede lid, voor de uitbetaling van de termijnen in aanmerking komt.
HOOFDSTUK V. - Opheffingsbepalingen
Afdeling 1. - Opheffingen in het koninklijk besluit van 6
juli 1987 betreffende de inkomensvervangende tegemoetkoming en de
integratietegemoetkoming
Art. 35. De artikelen 1bis, 10 tot 27, 29 tot en met 31 en 33
tot en met 38 van het koninklijk besluit van 6 juli 1987 betreffende de
inkomensvervangende tegemoetkoming en de integratietegemoetkoming worden
opgeheven.
Afdeling 2. - Opheffingen in het koninklijk besluit van 5 maart 1990 betreffende
de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden
Art. 36. De artikelen 1bis, 25 tot en met 46, 48 tot en met
50bis van het koninklijk besluit van 5 maart 1990 betreffende de tegemoetkoming
voor hulp aan bejaarden worden opgeheven.
HOOFDSTUK VI. - Inwerkingtreding
Art. 37. Dit besluit treedt in werking op 1 juli 2003, met
uitzondering van artikel 34, dat in werking treedt op 1 januari 2003.
Art. 38. Onze Minister van Sociale Zaken is belast met de
uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 22 mei 2003.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Sociale Zaken
F. VANDENBROUCKE