Overzicht recente wetteksten
BS 04.06.03, Editie 2
ALBERT II, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet betreffende de verplichte verzekering voor
geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994,
inzonderheid op de artikelen 35, § 1, vierde lid, en 153, gewijzigd bij de wet
van 20 december 1995, bij het koninklijk besluit van 25 april 1997 en bij de wet
van 22 augustus 2002;
Gelet op het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot
uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige
verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, inzonderheid op de
artikelen 120, vervangen door het koninklijk besluit van 29 augustus 1997, 122,
152, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 10 november 1997, 16 juli 1998
en 13 juni 1999, 153, §§ 2 en 3, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 29
augustus 1997, 16 juli 1998 en 13 juni 1999, 153, § 4, ingevoegd bij het
koninklijk besluit van 29 augustus 1997, en 153bis , ingevoegd bij het
koninklijk besluit van 13 juni 1999 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van
11 maart 2002;
Gelet op het advies, uitgebracht door het Comité van de
verzekering voor geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en
invaliditeitsverzekering op 27 januari 2003;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven
op 20 februari 2003;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting
van 13 maart 2003;
Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de
omstandigheid dat de in dit besluit opgenomen bepalingen zo vlug mogelijk moeten
worden genomen teneinde een spoedige toepassing mogelijk te maken van artikel
37quater , van de voornoemde gecoördineerde wet van 14 juli 1994, ingevoegd bij
de wet van 30 december 2001 en gewijzigd door de wet van 22 augustus 2002,
maatregelen geschikt om een invloed te hebben op de naleving van de
begrotingsdoelstelling van de verzekering voor geneeskundige verzorging voor het
jaar 2003;
Gelet op het advies nr. 35.121/1 van de Raad van State,
gegeven op 25 maart 2003, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de
gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en
Pensioenen,
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1. De titel van Afdeling XIII van Hoofdstuk I van het
koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de
verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen,
gecoördineerd op 14 juli 1994, wordt vervangen door de volgende titel : « Het
Nationaal college van adviserend geneesheren en de lokale colleges ».
Art. 2. In artikel 120 van hetzelfde besluit, vervangen door
het koninklijk besluit van 29 augustus 1997, worden de volgende wijzigingen
aangebracht :
1° artikel 120, 2°, eerste lid, wordt vervangen door het
volgende lid :
« 2° de opvolging verzekeren van de in artikel 153 van dit besluit en van de in
artikel 8, § 7, van de bijlage bij het koninklijk besluit van 14 september 1984
tot vaststelling van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen,
bedoelde beslissingen van de adviserend geneesheren en van de door hen
vastgestelde onregelmatigheden. »;
2° in artikel 120, 2°, vierde lid, worden, na de woorden « of
aan de verpleegkundige », de woorden « associatie, groepspraktijk, dienst voor
thuisverpleging », ingevoegd;
3° in artikel 120, 2°, vijfde lid, worden de woorden « die
tegemoetkoming » vervangen door de woorden « de in hetzelfde artikel bedoelde
tegemoetkoming »;
4° in artikel 120, 4°, worden de woorden « bezorgen van een
driemaandelijks verslag van de onregelmatigheden » vervangen door de woorden «
de vastgestelde onregelmatigheden rapporteren » en worden de woorden « de
Overeenkomstencommissie rustoorden voor bejaarden - rust- en verzorgingstehuizen
- verzekeringsinstellingen voor de overevaluatie van de in de artikelen 148 en
150 bedoelde schalen » vervangen door de woorden « de Dienst voor geneeskundige
verzorging voor de andere vastgestelde onregelmatigheden ».
Art. 3. § 1. Artikel 122, derde lid, van hetzelfde besluit,
wordt opgeheven.
§ 2. Aan artikel 122 van hetzelfde besluit, waarvan de
huidige tekst § 1 vormt, worden een § 2, een § 3, een § 4 en een § 5 toegevoegd,
luidende als volgt :
« § 2. Voor de uitvoering van de in artikel 120, 2°, 3° en 4° bedoelde
opdrachten, richt het Nationaal college afdelingen op die zijn samengesteld uit
:
1° ten minste twee van zijn leden;
2° adviserend geneesheren - leden of niet-leden - en/of verpleegkundigen die,
overeenkomstig artikel 153, vierde lid, van de gecoördineerde wet, door de
adviserend geneesheren gemandateerd zijn, ervoor zorgend dat ten minste drie
verschillende verzekeringsinstellingen in de afdeling vertegenwoordigd zijn.
§ 3. Voor de uitvoering van de in artikel 120, 2°, 3° en 4°
bedoelde opdrachten kan het Nationaal college een beroep doen op onder zijn
toezicht geplaatste lokale colleges die zijn samengesteld uit :
1° een adviserend geneesheer, provinciaal verantwoordelijk, die, op voordracht
van de verzekeringsinstellingen, door het Nationaal college wordt aangewezen.
Het Nationaal college kan per provincie meerdere verantwoordelijken aanwijzen
die, ofwel om beurt, ofwel op grond van een geografische spreiding, die taken op
zich nemen;
2° ten minste drie adviserend geneesheren en/of verpleegkundigen, door die
adviserend geneesheren gemandateerd overeenkomstig artikel 153, vierde lid, van
de gecoördineerde wet, die voorkomen op een lijst die, op voorstel van de
verzekeringsinstellingen, door het Nationaal college is opgemaakt.
In elk lokaal college zijn ten minste drie verzekeringsinstellingen
vertegenwoordigd.
§ 4. De afdelingen van het Nationaal college en de lokale
colleges nemen hun beslissingen ex consensu en delen ze aan de zorgverlener mee,
ofwel onmiddellijk mits ondertekening van een ontvangstbewijs, ofwel met een
aangetekende brief van een adviserend geneesheer. Ze delen die beslissingen mee
aan het secretariaat van het Nationaal college dat ze, met het oog op de
uitvoering ervan, naar de verschillende verzekeringsinstellingen doorstuurt.
§ 5. De procedures die door die afdelingen en lokale colleges
voor de uitvoering van hun opdrachten moeten worden gevolgd, worden door het
Nationaal college gedetailleerd vastgesteld in zijn huishoudelijk reglement
bedoeld in artikel 120, 1°. ».
Art. 4. In artikel 152 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij
de koninklijke besluiten van 10 november 1997, 16 juli 1998 en 13 juni 1999,
worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° § 2 wordt opgeheven;
2° in § 3, eerste lid, vervallen de woorden « en die beantwoordt aan de criteria
van één van de afhankelijkheidscategorieën A, B of C, bedoeld in de artikelen
148 en 150 »;
3° in § 3, tweede lid, tweede streepje, worden de woorden « voor de
rechthebbenden die zijn gerangschikt in één van de afhankelijkheidscategorieën
A, B of C, bedoeld in de artikelen 148 of 150, » ingevoegd vóór de woorden « van
een medisch verslag ».
Art. 5. § 1. Artikel 153, § 2, van hetzelfde besluit,
gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 10 november 1997, 16 juli 1998 en 13
juni 1999, wordt vervangen door de volgende bepaling :
« § 2. Als het gaat om een rechthebbende die is opgenomen in een rust- en
verzorgingstehuis of in een in artikel 34, 12°, van de gecoördineerde wet
bedoelde inrichting, wordt de in artikel 152, § 3, bedoelde aanvraag geacht te
zijn goedgekeurd als de verzekeringsinstelling de inrichting waar de
rechthebbende is opgenomen, een betalingsverbintenis betekent of, als ze die
inrichting, uiterlijk de vijftiende dag na de ontvangst van de aanvraag, geen
kennis heeft gegeven van een gemotiveerde beslissing tot weigering of van een
verzoek om aanvullende inlichtingen.
In geval van stilzwijgende of uitdrukkelijke goedkeuring van
de in artikel 152, § 3, bedoelde aanvraag, mag de periode waarvoor de
tegemoetkoming voor verzorging en bijstand in de handelingen van het dagelijks
leven wordt toegekend, niet langer dan één jaar duren. Die periode gaat ten
vroegste in de dag van de opneming als de in artikel 152, § 3, bedoelde aanvraag
binnen zeven dagen na de dag van de opneming is ingediend, of de dag van
ontvangst van de aanvraag in het tegenovergestelde geval.
In voorkomend geval kan de inrichting die voor de aan de rechthebbende verleende verzorging verantwoordelijk is, een maand vóór het verstrijken van de periode, een verlenging aanvragen volgens de in artikel 152, § 3, beschreven procedure. De nieuwe periode tijdens welke de tegemoetkoming voor verzorging en bijstand in de handelingen van het dagelijks leven wordt toegekend, die niet langer dan één jaar mag duren, gaat ten vroegste in de dag van de indiening van de aanvraag tot verlenging bij de verzekeringsinstelling waarbij de rechthebbende is aangesloten of ingeschreven.
De poststempel geldt als bewijs voor de datum van de
aanvraag.
Tijdens de voormelde periodes moet, volgens dezelfde procedure, een aanvraag tot
herziening van de afhankelijkheidscategorie die op basis van de in artikel 152,
§ 3, bedoelde aanvraag is vastgesteld, of van de in het zesde lid bedoelde
beslissing van de adviserend geneesheer, worden ingediend als de situatie van de
rechthebbende zo evolueert dat een andere afhankelijkheidscategorie in
overweging zou kunnen worden genomen. Als die aanvraag tot herziening wordt
ingediend wegens een verergering van de afhankelijkheidsgraad, moet ze altijd
berusten op een medische of verpleegkundige indicatie die gestaafd is met een
omstandig verslag van de behandelend geneesheer, dat onder gesloten omslag aan
de adviserend geneesheer moet worden toegestuurd. In dat geval gaat de periode
tijdens welke de tegemoetkoming voor verzorging en bijstand in de handelingen
van het dagelijks leven wordt toegekend, die niet langer dan één jaar mag duren,
ten vroegste in de dag van de indiening van de aanvraag tot herziening bij de
verzekeringsinstelling waarbij de rechthebbende is aangesloten of ingeschreven.
De poststempel geldt als bewijs voor de datum van de aanvraag.
De in het tweede, derde en vierde lid bedoelde periode die
niet langer dan één jaar mag duren, wordt niet onderbroken indien de toekenning
van de tegemoetkoming voor verzorging en bijstand in de handelingen van het
dagelijks leven is geschorst gedurende een periode die niet langer dan dertig
dagen mag duren.
De adviserend geneesheer kan op elk moment de
afhankelijkheidscategorie die is vastgesteld op basis van de in het tweede,
derde en vierde lid bedoelde aanvragen, wijzigen, hetzij na een lichamelijk
onderzoek, hetzij op basis van een verslag, daartoe opgemaakt na een onderzoek
ter plaatse door een paramedisch medewerker, tenminste verpleegkundige, die door
hem wordt gemandateerd overeenkomstig artikel 153, vierde lid, van de
gecoördineerde wet. Die beslissing moet gemotiveerd zijn en treedt in werking op
de datum aangegeven door de adviserend geneesheer in de kennisgeving van die
beslissing aan de inrichting waar de rechthebbende is opgenomen. Deze datum kan
niet voorafgaan aan de datum van verzending van deze kennisgeving. De
poststempel geldt als bewijs voor de datum van verzending van de kennisgeving.
De adviserend geneesheer en de door hem gemandateerde
paramedisch medewerker, ten minste verpleegkundige, kunnen, voor de uitvoering
van hun opdracht, het in artikel 152, § 4, bedoelde individueel
verzorgingsdossier van de rechthebbende raadplegen. De adviserend geneesheer kan
eveneens de behandelend geneesheer vragen hem alle medische informatie te
verstrekken die hij nodig acht. ».
§ 2. In artikel 153, § 3, van hetzelfde besluit, gewijzigd
bij het besluit van 13 juni 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° de woorden « kan de adviserend geneesheer » worden
vervangen door de woorden « kan de verzekeringsinstelling »;
2° artikel 153, § 3 wordt aangevuld als volgt :
« In afwijking van de bepalingen van de §§ 1 en 2 kan de adviserend geneesheer
de periode waarvoor de tegemoetkoming voor verzorging en bijstand in de
handelingen van het dagelijks leven is toegekend, met terugwerkende kracht doen
ingaan als de erkenning van de inrichting wordt gewijzigd, of in geval van
wijziging van de verzekerbaarheid van de rechthebbende, of als de inrichting,
door overmacht, haar aanvraag niet binnen de voorgeschreven termijnen heeft
kunnen indienen, voorzover de inrichting voldoende bewijzen aanvoert om haar
aanvraag tot afwijking te ondersteunen. De personeelsproblemen of de
organisatorische problemen van de inrichting kunnen niet als gevallen van
overmacht worden aangemerkt, als die problemen niet voortvloeien uit
uitzonderlijke en onvoorziene omstandigheden. ».
§ 3. In artikel 153, § 4, van hetzelfde besluit, ingevoegd
bij het koninklijk besluit van 29 augustus 1997, vervallen de woorden « (op
grond van de aanvraag, bedoeld in artikel 152, § 3, of na een onderzoek ter
plaatse) ».
Art. 6. § 1. In artikel 153bis , § 2, van hetzelfde besluit,
ingevoegd bij het koninklijk besluit van 13 juni 1999, worden de volgende
wijzigingen aangebracht :
1° het tweede lid wordt vervangen als volgt :
« De in § 1 bedoelde aanvraag wordt geacht te zijn goedgekeurd als de
verzekeringsinstelling de inrichting waar de rechthebbende is opgenomen een
betalingsverbintenis betekent of, als ze die inrichting, uiterlijk de vijftiende
dag na de ontvangst van de aanvraag, geen kennis heeft gegeven van een
gemotiveerde beslissing tot weigering of een verzoek om aanvullende
inlichtingen. »;
2° in het derde lid wordt de zinsnede « Ingeval de adviserend
geneesheer de in § 1 bedoelde aanvraag stilzwijgend of uitdrukkelijk goedkeurt,
», vervangen door « Ingeval de in § 1 bedoelde aanvraag stilzwijgend of
uitdrukkelijk wordt goedgekeurd, »;
3° in het vierde lid worden de woorden « zijn stilzwijgende
of uitdrukkelijke goedkeuring » vervangen door de woorden « de stilzwijgende of
uitdrukkelijke goedkeuring ».
§ 2. In artikel 153bis , § 3, van hetzelfde besluit,
vervangen door het koninklijk besluit van 11 maart 2002, worden de woorden «
artikel 34, eerste lid, 1°, b) en c) , en 13° van dezelfde wet » vervangen door
de woorden « artikel 34, eerste lid, 1°, b) en c) , 7°bis en 13° van dezelfde
wet ».
§ 3. In artikel 153bis , § 6, van hetzelfde besluit, worden
de woorden « kan de adviserend geneesheer » vervangen door de woorden « kan de
verzekeringsinstelling ».
Art. 7. Dit besluit treedt in werking de eerste dag van de
tweede maand na die waarin het is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad .
Art. 8. Onze Minister van Sociale Zaken en Pensioenen is
belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 4 april 2003.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Sociale Zaken en Pensioenen,
F. VANDENBROUCKE