Overzicht recente wetteksten
BS 02.06.03
VERSLAG AAN DE KONING
Preambule
Naar aanleiding van het advies van de Raad van State, dat op
4 april 2003 is gegeven, heeft de regering alle voorgestelde formele wijzigingen
doorgevoerd.
De regering heeft nota ervan genomen dat haar aandacht is gevestigd op het
gegeven dat het moeilijk bleek te zijn de rol van de case-manager justitie
nauwkeurig te omschrijven en bijgevolg na te gaan of zijn opdrachten strikt deel
uitmaken van de federale bevoegdheden. De regering is van oordeel dat de
case-manager justitie, die ressorteert onder het gezag van de procureur des
Konings, laatstgenoemde, de onderzoeksrechter of de feitenrechter bijstaat
ingeval de magistraat, in het kader van de vervolging of van de
strafrechtspleging, van oordeel is dat een therapeutisch advies zou kunnen
worden verleend teneinde een beter inzicht te krijgen in zijn taak met
betrekking tot vervolging of berechting.
Er moet overigens worden onderstreept dat de opdrachten van
de case-manager justitie omschreven zijn in het koninklijk besluit, in de nieuwe
artikelen 26bis (8°), 26ter, 26quater, 26quinquies, 26sexies, 40bis (8°), 40ter,
40quater, 40quinquies en 40sexies. Daaruit blijkt dat de case-manager justitie
uitsluitend onder de federale bevoegdheid valt en niet onder de persoonsgebonden
aangelegenheden zoals bedoeld in artikel 5, § 1, II, van de bijzondere wet van 8
augustus 1980 tot hervorming der instellingen.
De regering wenst tevens te onderstrepen dat het beginsel van
het bestaan van de case-manager volksgezondheid is opgenomen in het koninklijk
besluit, teneinde het belang van de volksgezondheid in het kader van het nieuwe
drugsbeleid duidelijk te benadrukken. Ter zake bestaat thans een pilootproject
dat tijdens de volgende legislatuur zal worden geëvalueerd.
Er is tevens rekening gehouden met de opmerking van de Raad
van State inzake het wettelijke kader van het optreden van de therapeutische
adviseur, aangezien de wettelijke grondslag daartoe aan de tekst is toegevoegd
door middel van een verwijzing naar artikel 43 van het Wetboek van
strafvordering (« De procureur des Konings doet zich zo nodig vergezellen van
een of twee personen die wegens hun kunde of beroep bekwaam geacht worden om de
aard en de omstandigheden van de misdaad of het wanbedrijf te beoordelen. »).
Ook de inhoud van de werkzaamheden van de therapeutische
adviseur is omschreven in het Verslag aan de Koning, conform de wens van de Raad
van State.
Ten slotte heeft de Raad van State de aandacht gevestigd op twee concepten die
de Raad niet in overeenstemming kon brengen, met betrekking tot het begrip
problematisch gebruik. Het gaat eigenlijk op twee onderscheiden concepten die
een andere doelstelling hebben.
In de eerste plaats wordt het begrip behandeld bedoeld in de
artikelen 26bis, 5°, en 40bis, 5° : het gaat om het begrip dat de
politieambtenaren hanteren teneinde al dan niet een proces-verbaal op te maken.
Teneinde rekening te houden met het advies van de Raad van State is het begrip
nog verder verfijnd, zodat enkel een proces-verbaal wordt opgemaakt als de
betrokkene wegens zijn gedrag een gevaar blijkt te zijn voor de maatschappij of
voor zichzelf, bovenop de testbatterij waarin reeds is voorzien.
In de tweede plaats gaat aandacht uit naar het begrip bedoeld
in de artikelen 26quater, 26quinquies, 40quater en 40quinquies : het gaat om het
begrip aangewend door de magistraten (procureur, onderzoeksrechter,
feitenrechter) teneinde te bepalen of het (al dan niet) nuttig is een
therapeutisch advies te vragen. De regering is bijgevolg van oordeel dat dit
koninklijk besluit niet moet worden aangepast aan deze opmerking.
Sire,
Op 5 juni 1997 heeft de parlementaire werkgroep drugs verslag
uitgebracht in de Kamer (Gedr. St., Kamer, 1996-1997, 1062/1 tot 1062/3). De
parlementaire werkgroep drugs, samengesteld uit vertegenwoordigers van
verschillende bestaande commissies en begeleid door deskundigen, heeft
hoorzittingen gehouden over de verschillende aspecten van de drugproblematiek en
aanbevelingen gedaan aan de regering.
De aanbevelingen van de parlementaire werkgroep hebben geleid
tot een motie van de Kamer (Gedr. St., Kamer, 1996-1997, nr. 1062/4). De Kamer
vroeg de regering onder andere een Cel Drugbeleid op te richten en regelmatig
verslag uit te brengen over de verwezenlijking van haar aanbevelingen.
In het regeerakkoord van 7 juli 1999 met als opschrift « De brug naar de
eenentwintigste eeuw » is het volgende bepaald : « de regering zal binnen de zes
maand na haar aantreden aan het Parlement een evaluatierapport voorleggen inzake
het huidig drugbeleid. In dit rapport zullen o.m. de gemeenschappelijke
richtlijn van de voormalige minister van Justitie over het vervolgingsbeleid
inzake bezit en detailhandel van illegale verdovende middelen, het rapport van
de parlementaire werkgroep belast met het bestuderen van de drugsproblematiek,
alsmede de ervaringen in andere landen worden geëvalueerd. Op basis van de
resultaten van dit rapport zal de Regering in samenspraak met het Parlement een
coherent drugbeleid uitwerken. »
Op 31 mei 2000 heeft de regering het Federaal Veiligheids- en
Detentieplan goedgekeurd. Daarin werd tevens een specifieke globale nota inzake
de drugsproblematiek aangekondigd.
De regering heeft deze nota met als opschrift « Beleidsnota van de federale
regering in verband met de drugproblematiek » op 19 januari 2001 goedgekeurd.
Zij is gestoeld op :
- het verslag en de aanbevelingen van de parlementaire
werkgroep Drugs van 1997;
- het universiteitsrapport « Het Belgisch Drugbeleid anno 2000 : een stand van
zaken » van de professoren B. De Ruyver (Universiteit Gent) en J. Casselman
(Katholieke Universiteit Leuven);
- het verslag van de werkgroep inzake het drugsbeleid gevoerd in de buurlanden
en door enkele internationale organisaties.
In de Beleidsnota van de federale regering in verband met de
drugproblematiek is het volgende nader bepaald : « De federale regering
bevestigt dat het drugmisbruik een volksgezondheidsprobleem is. Deze beleidsnota
past in een normaliseringsbeleid, gericht op rationele risicobeheersing. Het
beleid van de federale regering zal zowel inwerken op het aanbod als op de
vraag.
Belangrijkste doelen zijn :
* een daling van het aantal afhankelijke burgers;
* een daling van de fysische en psychosociale problemen die drugmisbruik kunnen
veroorzaken;
* een daling van de negatieve gevolgen van het drugverschijnsel voor de
samenleving (waaronder de maatschappelijke overlast).
Deze doelen worden nagestreefd via een beleid dat is gegrond
op drie pijlers :
* preventie voor de niet-gebruik(st)ers en de niet-problematische gebruik(st)ers;
* zorgverlening, risicobeperking en (her)integratie voor de problematische
gebruik(st)ers; en
* repressie voor de producenten en de handelaars.
Het verdient aanbeveling problematisch druggebruik aan te
pakken door een aanbod van hulpverlening gericht op herintegratie, veeleer dan
de druggebruik(st)er extra te laten lijden door hem/haar te straffen. Is
voorkomen niet beter dan genezen? De federale regering pleit dan ook voor een
doeltreffend preventiebeleid.
Verder zijn er een aantal wetgevende initiatieven noodzakelijk die het mogelijk
maken om de georganiseerde misdaad efficiënter aan te pakken. Repressie blijft
hier het sleutelwoord. »
Overigens gelden gelijktijdig de volgende stellingen : « De
strafrechtelijke interventie is ten aanzien van de druggebruik(st)er steeds het
ultimum remedium » en « Vermeden moet worden dat druggebruik(st)ers die geen
misdrijf hebben gepleegd in de gevangenis terechtkomen. »
Het ontwerp van besluit dat wij Uwe Majesteit ter ondertekening voorleggen
levert een bijdrage tot het nieuwe beleid inzake drugs zoals omschreven in de
Beleidsnota van de federale regering in verband met de drugproblematiek (punt
4.5.), met inachtneming van voornoemde beginselen.
Dit ontwerp van besluit moet worden beschouwd als een
onderdeel van een samenhangend geheel dat voor het overige bestaat uit de wetten
van 4 april en 3 mei 2003 en uit een circulaire.
Dit geheel betekent een fundamentele wijziging van het beleid inzake drugs. Het
is gegrond op drie beginselen :
1. Het strafrechtelijk optreden is ten aanzien van de
druggebruik(st)er steeds het ultimum remedium. Buiten specifieke
risicosituaties, zoals sturen onder invloed en het veroorzaken van
maatschappelijke overlast, is druggebruik op zich geen reden voor repressief
optreden.
2. In het kader van het strafrechtelijk optreden wordt
rekening gehouden met de individuele toestand van de betrokkene. De meest
problematische druggebruik(st)ers die in contact komen met politie of justitie
worden georiënteerd naar structuren die hulp verlenen.
3. Middelenafhankelijkheid is geen reden om crimineel gedrag
te verschonen.
Derhalve zijn de wetten van 4 april 2003 en 3 mei 2003, het ontwerp van besluit
en de circulaire onlosmakelijk verbonden, want zij zijn noodzakelijk voor en
complementair aan de verwezenlijking van het nieuwe strafbeleid en het nieuwe
beleid inzake volksgezondheid.
Krachtens de wetten van 4 april 2003 en 3 mei 2003 tot
wijziging van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de
giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en
antiseptica en van de stoffen die kunnen worden aangewend voor de illegale
vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen, wordt een nieuwe
en lichtere soort van straf ingevoegd en wordt aan de Koning de mogelijkheid
geboden een onderscheid te maken tussen drugs, inzonderheid om vervolging wegens
louter niet-problematisch bezit van cannabis met het oog op eigen gebruik anders
te kunnen aanpakken.
Voorts is bepaald dat het gebruik van verdovende middelen in
groep niet langer wordt gestraft, maar wordt daarentegen bijzondere aandacht
besteed aan de bescherming van minderjarigen. Hoewel de bepalingen inzake de
bescherming van minderjarigen zijn versterkt, blijft de jeugdrechtbank bevoegd
voor misdrijven gepleegd door minderjarigen, overeenkomstig artikel 36, 4°, van
de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming.
Voornoemde wetten van 4 april 2003 en 3 mei 2003 strekt overigens ertoe in geval
van misdrijven inzake drugs met het oog op persoonlijk gebruik, de mogelijkheden
te handhaven inzake opschorting waarin reeds is voorzien in de wet van 9 juli
1975 tot wijziging van voornoemde wet van 24 februari 1921.
In het ontwerp van besluit worden de verschillende
categorieën van misdrijven omschreven teneinde een specifieke tenlastelegging
mogelijk te maken voor de invoer, de vervaardiging, het vervoer, het aanschaffen
of de teelt van cannabisplanten voor persoonlijk gebruik. Deze categorieën
worden gerelateerd aan de straffen bepaald in voornoemde wetten van 4 april 2003
en 3 mei 2003 en liggen ten grondslag aan een in een circulaire nader te
omschrijven, gedifferentieerd vervolgingsbeleid. De Beleidsnota van de federale
regering inzake de drugsproblematiek strekt ertoe de alternatieven voor de
strafrechterlijk sanctie te stimuleren, te weten sepositie, medisch-sociale
begeleiding onder toezicht van de procureur des Konings of zelfs een gewone
waarschuwing, zulks naargelang het soort van stof dat is gebruikt en van de
categorie waaronder het betrokken gedrag ressorteert.
Dit ontwerp van besluit voorziet door middel van
therapeutisch advies in mogelijkheden om druggebruikers te helpen. Een en ander
strekt ertoe personen tegen wie strafvordering is ingesteld de mogelijkheid te
bieden indien nodig een behandeling te volgen. Justitiële case-managers worden
aangewezen om een lijst van therapeutische adviseurs samen te stellen alsmede te
bemiddelen tussen de gerechtelijke instanties, de therapeutische adviseurs en de
sociale sector.
De supra bedoelde circulaire strekt ertoe de circulaire van 18 mei 1998 nopens
het vervolgingsbeleid inzake bezit en detailhandel van illegale verdovende
middelen te wijzigen met het oog op een duidelijker en coherenter drugsbeleid.
Voortaan kan via duidelijke en nauwkeurige richtlijnen naar
gelang van het soort van misdrijf worden uitgemaakt hoe moet worden opgetreden,
zulks op grond van de categorieën van misdrijven omschreven in voornoemd
koninklijk besluit. In de circulaire wordt tevens voorzien in stelsels die de
mogelijkheid bieden het effect van de op gang gebrachte hervormingen te
evalueren.
De regering wil aldus een radicale evolutie tot stand brengen op het stuk van de
wijze waarop het verschijnsel drugs in België wordt aangepakt.
Dit geheel van normen betekent dat de regering zich aansluit
bij een vernieuwende tendens in Europa. Andere landen zoals Zwitserland,
Nederland, Portugal... hebben immers analoge regelgevingen aangenomen.
Bovendien eerbiedigt België met die moderne wetgeving zijn internationale
verbintenissen, onder meer het Verdrag d.d. 20 december 1988 van de Verenigde
Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen en de
Overeenkomst d.d. 19 juni 1990 ter uitvoering van het tussen de Regeringen van
de Staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland, en de
Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de
geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen.
Het respecteren van internationale engagementen ligt aan de
basis van een andere hervorming ingeschreven in dit wetsontwerp.
Artikel 8 van de verordening (EEG) nr. 3677/90 van de Raad van 13 december 1990
houdende maatregelen om te voorkomen dat bepaalde stoffen worden misbruikt voor
de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen
verplicht de strafrechtelijke vervolging van inbreuken op de bepalingen van
dezelfde verordening.
Daarom worden de inbreuken op de vermelde verordening
ingeschreven in de strafbare feiten van dit wetsontwerp.
Het wettelijke stelsel van precursoren, de stoffen die kunnen dienst doen voor
de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope middelen, is
eerder verhelderd en verbeterd door :
1° Precursoren te beschouwen als een specifieke bij wet
gereglementeerde categorie, rechtens de integratie van deze substanties in de
giftige of toxische stoffen.
2° Het bundelen van alle repressieve bepalingen inzake
precursoren in één enkel artikel, in het belang van de helderheid van de straf
wetgeving.
HOOFDSTUK I. - Wijzigingen in het koninklijk besluit van 31
december 1930 omtrent de handel in slaap- en verdovende middelen
Het koninklijk besluit van 31 december 1930 bestaat thans uit
twee delen. Het eerste deel bevat de maatregelen met het oog op de
reglementering van de geoorloofde handel (vervaardiging, verkoop, vervoer,
invoer, uitvoer, enz.) en van het bezit van verdovende middelen noodzakelijk
voor de geneeskunde : het gaat om de hoofdstukken I en II. Het tweede deel
betreft de middelen ter bestraffing van personen die deze regelgeving niet in
acht nemen, te weten hoofdstuk III.
De wijzigingen in het koninklijk besluit bestaan uit drie
artikelen.
Het eerste betreft het opschrift van het koninklijk besluit. De Beleidsnota van
de federale regering in verband met de drugproblematiek voorziet in een
harmonisering van de geïntegreerde en globale benadering op het vlak van drugs
en is gegrond op drie pijlers : preventie, hulpverlening en repressie. De
beperking van de risico's gerelateerd aan druggebruik heeft betrekking op de
voorkoming van het problematisch gebruik van zulke stoffen, op de hulpverlening
aan deze problematische gebruikers en op minder repressie ten aanzien van
bepaalde vormen van strafbaar gedrag. Ook in tal van westerse landen kan dus
worden vastgesteld dat de repressieve benadering van het verschijnsel
druggebruik steeds vaker de plaats moet ruimen voor een aanpak van het
verschijnsel gericht op preventie en hulpverlening, welke ressorteren onder
volksgezondheid. Om met deze evolutie rekening te houden, is het opschrift van
het koninklijk besluit gewijzigd.
Het tweede artikel betreft de beschrijving van de maatregelen
ingevoegd met het oog op risicobeperking, alsmede de omschrijving van de
verschillende strafbare gedragingen met het oog op de harmonisering van de
hulpverlening, de preventie en de bestraffing van de recreatieve of
problematische gebruikers van verdovende stoffen. Daartoe is een nieuw hoofdstuk
(« hoofdstuk IIbis. - Risicobeperking en therapeutisch advies ») in de bestaande
regelgeving ingevoegd. Het bestaat uit twee afdelingen.
In de eerste afdeling worden de aangewende begrippen
omschreven en drie categorieën van misdrijven ingevoerd, waarvan trouwens sprake
is in de Beleidsnota van de federale regering in verband met de
drugproblematiek. Ze strekken ertoe de rechtszekerhei op te voeren en de reactie
van de strafrechter en van volksgezondheid daadwerkelijk af te stemmen op de
gebruikers van slaapmiddelen en verdovende middelen. Ze zijn bedoeld om een
onderscheid te maken tussen de strafrechtelijke sancties (overtreding of
misdrijf) ter bestraffing van bedoeld gedrag. Aan de andere kant gelden zij als
leidraad bij de verwezenlijking van het opsporings- en vervolgingsbeleid dat is
ingesteld bij een circulaire inzake strafrechtelijk beleid op grond van de
artikelen 143bis en 143ter van het Gerechtelijk Wetboek, van de artikelen 28bis,
§ 1, tweede lid, 28ter, § 1, tweede lid, en 28quater, eerste lid, van het
Wetboek van strafvordering.
De eerste categorie van gedragingen betreft die welke tot de
meest gematigde strafrechtelijke reactie leiden, te weten gedrag dat uitsluitend
gerelateerd is aan het persoonlijk gebruik van slaap- en verdovende middelen.
Daarin is de bevoorrading met verdovende middelen voor eigen gebruik geregeld,
waarbij zowel het bezit van slaap- en verdovende middelen als de invoer, de
vervaardiging, het vervoer en het aanschaffen ervan op een lijn worden gesteld
met de teelt van cannabisplanten.
De strafrechtelijke reactie op dergelijk gedrag is geregeld
door een verschil in de strafrechtelijke sanctie (overtreding of wandrijf) en
door een circulaire inzake strafrechtelijk beleid, zoals supra is uiteengezet.
Terzake moet een onderscheid worden gemaakt tussen gedragingen gerelateerd aan
cannabis en gedragingen gerelateerd aan andere verdovende middelen. De reden
hiervan is dat in ons land aanzienlijk veel cannabis wordt gebruikt en het
bijgevolg niet meer mogelijk is de wet op de verdovende middelen met redelijke
middelen toe te passen. Zoals hieronder is uiteengezet, worden het bezit, de
invoer, de vervaardiging, het vervoer, het aanschaffen en de teelt van «
Cannabis, Extracta, Resinae et Tincturae » voor persoonlijk gebruik gestraft met
een politiestraf die overeenstemt met de straf voor de beteugeling van openbare
dronkenschap.
De wet voorziet dat in het geval van de vaststelling van
misdrijven gerelateerd aan cannabis voor persoonlijk gebruik dat niet vergezeld
gaat met openbare overlast of met problematisch gebruik, slechts tot registratie
door de politie wordt overgegaan. De verplichting om de gerechtskosten te
betalen blijft echter bestaan.
Indien er sprake is van problematisch gebruik of van gebruik met openbare
overlast, begrippen die in de wet zijn omschreven, wordt een proces-verbaal
opgemaakt met duidelijke vermelding van de indicatie van het problematisch
gebruik of van het gebruik met openbare overlast. Voortdurend persoonlijk
gebruik is niet noodzakelijkerwijs problematisch gebruik.
De tweede categorie betreft de misdrijven van categorie I die
gepaard gaan met de verzwarende omstandigheden bepaald in de wet (de bedoelde
verzwarende omstandigheid is in eerste instantie die betreffende de
minderjarigen, overeenkomstig de wens van de Regering om speciale aandacht te
besteden aan hun toestand).
De derde categorie van gedragingen beoogt de misdrijven van categorie I die voor
een ander oogmerk dan eigen gebruik zijn gepleegd, alsmede de uitvoer, de
doorvoer, de makelarij, de verkoop, het te koop stellen, het afleveren, het
opslag van slaapmiddelen en verdovende middelen, met of zonder verzwarende
omstandigheden.
Het besluit bevat tevens enkele omschrijvingen, waarvan
sommige commentaar behoeven. Met het oog op de harmonisering van de bestraffing
van druggerelateerde misdrijven in het ganse land wordt immers voorzien in een
homogeen stelsel van medisch-psycho-sociale reactie.
In het kader van het therapeutisch advies moet een evenwicht
worden gevonden tussen het beroepsgeheim dat hulpverleners in acht moeten nemen
en de noodzaak om de gerechtelijke instanties in te lichten opdat de
strafrechtelijke reactie aangepast is aan de situatie. Het therapeutisch advies
zal positief of negatief zijn wat de mogelijkheid van therapeutische follow-up
betreft en/of psycho-sociale hulp. Dit advies is in beginsel formeel en bevat
geen essentiële informatie met betrekking tot de individuele
medisch-psychologisch-sociale situatie van de betrokkene. Ingeval de
gerechtelijke instantie belast met de zaak meer informatie wenst over de
medisch-psychologisch-sociale toestand van de persoon, kan steeds een expert
worden benoemd om terzake een volledig deskundigenonderzoek op te maken.
De vaststellingen gedaan door de therapeutische adviseur
worden opgetekend in een geschreven stuk dat bij het dossier van de
rechtspleging wordt gevoegd. De therapeutische adviseur hoort de betrokken
persoon die de mogelijkheid heeft zich te laten bijstaan door een raadsman, een
therapeut of een arts naar zijn keuze.
De case-manager volksgezondheid moet iemand zijn met ervaring inzake
administratief beheer en met medisch-psychologische kennis op het vlak van
druggebruik.
De methode van het case-management is een vorm van
hulpverlening in het kader van de weg die een druggebruiker volgt. Sterk
verslaafde problematische gebruikers worden individueel gevolgd. Vaak gaat het
om patiënten met een complex en meervoudig probleem.
In de tweede afdeling wordt de procedure van de aanwending
van therapeutisch advies omschreven. Het betreft het opstellen van een lijst van
therapeutische adviseurs. In elke fase van de strafprocedure die aan het vonnis
voorafgaat wordt aan magistraten de mogelijkheid geboden om via de justitiële
case-manager, een therapeutisch adviseur deskundigen te raadplegen, zodat hij
een negatief of positief advies kan uitbrengen over de noodzaak van een
behandeling of over het bestaan van problematisch gebruik. Op die wijze beschikt
de procureur des Konings (die optreedt in het kader van een gerechtelijk
opsporingsonderzoek), de onderzoeksrechter (die optreedt in het kader van een
gerechtelijk onderzoek) of de feitenrechter (die een strafrechtelijke beslissing
moet nemen), over een instrument dat hem helpt te handelen in het belang van de
maatschappij en van de persoon tegen wie de strafvordering is ingesteld.
Er moet worden opgemerkt dat het toepassingsgebied van de
mogelijkheid een beroep te doen op therapeutisch advies zeer ruim is, aangezien
daarin ook voorzien is voor andere misdrijven dan die met betrekking tot
voornoemde wet van 24 februari 1921.
Worden bedoeld : de gemeenrechtelijke misdrijven gepleegd onder de invloed van
slaapmiddelen en verdovende middelen of teneinde zich dergelijke stoffen aan te
schaffen of de aankoop ervan te financieren, zoals de verwervingsmisdrijven van
zwaarwichtige aard (gewapende overval, straatroof,...), expressieve misdrijven
van zwaarwichtige aard (slagen en verwondingen, zware bedreiging, gijzeling,...)
en consensuele misdrijven van zwaarwichtige aard (lidmaatschap van criminele
organisatie betrokken in drugsproductie, drugshandel, productie en handel op
grote schaal,...).
Er moet worden onderstreept dat de termijn waarbinnen het
therapeutisch advies moet worden uitgebracht, indien nodig een eerste keer kan
worden verlengd zonder beperkende voorwaarden teneinde te voorkomen dat de
nalatige beklaagde dadelijk zou worden gestraft. Een tweede verlenging is
mogelijk indien de vertraging bij de verstrekking van het therapeutisch advies
niet te wijten is aan de beklaagde.
Indien het advies niet wordt uitgebracht, beschikt diegene
die het advies heeft gevraagd nog steeds over een beoordelingsbevoegdheid ter
zake.
In het derde artikel wordt het verband gelegd tussen de diverse druggerelateerde
gedragingen omschreven in het vorige artikel en de strafrechtelijke sancties
bepaald in de wet.
HOOFDSTUK II. - Wijzigingen in het koninklijk besluit van 22
januari 1998
tot reglementering van sommige psychotrope stoffen
Het koninklijk besluit van 22 januari 1998 bestaat uit 5
hoofdstukken. De eerste vier hoofdstukken betreffen respectievelijk een reeks
psychotrope stoffen en het bijzondere juridisch regime dat erop moet worden
toegepast, terwijl het vijfde hoofdstuk de algemene bepalingen bevat.
De wijzigingen in dit koninklijk besluit van 22 januari 1998 zijn vervat in drie
artikelen, te weten de artikelen 4, 5 en 6.
Zij zijn gestoeld op dezelfde logica en zijn bepalingen die in wezen
vergelijkbaar zijn met die bedoeld in de artikelen 1, 2 en 3 van het koninklijk
besluit van 31 december 1930.
HOOFDSTUK III. - Wijzigingen aan het koninklijk besluit van
26 oktober 1993 houdende maatregelen om te voorkomen dat bepaalde stoffen worden
misbruikt voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope
stoffen
De wijzigingen van de wet inzake precursoren noodzaken
technische aanpakken aan dit besluit.
Artikel 20 van het besluit wordt gewijzigd met de insluiting van de verordening
(EEG) nr. 3677/90 van de Raad van 13 december 1990 houdende maatregelen om te
voorkomen dat bepaalde stoffen worden misbruikt voor de illegale vervaardiging
van verdovende middelen en psychotrope stoffen in de wetgeving over wiens
toepassing de bevoegde officieren, agenten en ambtenaren waken.
In artikel 21 van het besluit wordt, voor wat de
strafbepalingen betreft, verwezen naar het geheel van de wet dat is vervangen
door een verwijzing naar het artikel ervan dat voortaan alle repressieve
bepalingen inzake precursoren bundelt.
We hebben de eer te zijn,
Sire,
van Uwe Majesteit,
de zeer eerbiedige
en zeer getrouwe dienaren,
De Minister van Volksgezondheid,
J. TAVERNIER
De Minister van Justitie,
M. VERWILGHEN
De Minister van Financiën,
D. REYNDERS
ADVIES 35.192/2 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN
STATE
De Raad van State, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 1
april 2003 door de Minister van Justitie verzocht hem, binnen een termijn van
ten hoogste drie dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk
besluit "tot wijziging van het koninklijk besluit van 31 december 1930 omtrent
de handel in slaap- en verdovende middelen alsmede van het koninklijk besluit
van 22 januari 1998 tot reglementering van sommige psychotrope stoffen, teneinde
daarin bepalingen in te voegen met betrekking tot risicobeperking en
therapeutisch advies, en tot wijziging van het koninklijk besluit van 26 oktober
1993 houdende maatregelen om te voorkomen dat bepaalde stoffen worden misbruikt
voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen",
heeft op 4 april 2003 het volgende advies gegeven :
Overeenkomstig artikel 84, eerste lid, 2°, van de
gecoördineerde wetten op de Raad van State, ingevoegd bij de wet van 4 augustus
1996, moeten in de adviesaanvraag in het bijzonder de redenen worden aangegeven
tot staving van het spoedeisende karakter ervan.
In het onderhavige geval luidt de motivering in de brief
aldus :
« L'urgence est motivée par la nécessité de mettre fin à l'incertitude régnant
en la matière au sein de la population. »
De steller van het ontwerp wordt erop attent gemaakt dat dit een wankele
motivering is, gelet op artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten
op de Raad van State waarin staat dat het verzoek om spoedbehandeling "met
bijzondere redenen moet worden omkleed".
Voorts moet die motivering worden overgenomen in de aanhef
van het ontworpen besluit.
De Raad van State, afdeling wetgeving, beperkt zich overeenkomstig artikel 84,
tweede lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State tot het onderzoek
van de rechtsgrond, van de bevoegdheid van de steller van de handeling, alsmede
van de vraag of aan de voorgeschreven vormvereisten is voldaan.
Gelet op de zeer korte termijn die de Raad van State is
toegemeten en op het grote aantal zaken dat hem met verzoek om spoedbehandeling
is voorgelegd, beperkt hij zich tot het maken van de volgende opmerkingen.
Voorafgaande vormvereisten
In de aanhef van het ontworpen besluit wordt melding gemaakt
van het advies van de Inspecteur van Financiën van 27 maart 2003 en van de
akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 28 maart 2003.
Die stukken zijn niet samen met de adviesaanvraag aan de Raad van State bezorgd.
Het advies van de Inspecteur van Financiën is evenwel op 2 april 2003 meegedeeld
via elektronische post.
In dat advies vermeldt de Inspecteur van Financiën :
« (le projet d'arrêté royal)... est susceptible d'entraîner certaines incidences
financières pour le budget du SPF Justice. Les coûts relatifs aux avis
thérapeutiques seront en effet considérés comme des frais de justice en matière
répressive. Du fait de l'insolvabilité d'un grand nombre de personnes concernées
- consommateurs de drogues, il est vraisemblable que le budget des frais de
justice, qui connaît déjà une croissance exponentielle ces dernières années,
sera encore largement sollicité.
En ce qui concerne les "case-managers justice", je dois
avouer ne pas disposer pour le moment d'informations précises quant à leur
nombre, à leur statut,...
Une estimation de l'impact budgétaire lié à ces nouvelles fonctions est dès lors
fort malaisée. »
Aangezien de Inspecteur van Financiën van oordeel is dat het ontwerp financiële
gevolgen zal hebben, is de akkoordbevinding van de Minister van Begroting
vereist. Die akkoordbevinding is echter niet aan de Raad van State overgezonden.
Het ontwerp wordt onderzocht onder voorbehoud dat aan dat
voorafgaande vormvereiste wordt voldaan.
Rechtsgrond en bevoegdheid van de steller van de handeling
1. Het ontworpen besluit voert twee wetteksten uit die de
Senaat op 27 maart 2003 in plenaire vergadering heeft aangenomen en waarbij de
wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de giftstoffen,
slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica wordt
gewijzigd. Die wetteksten worden nu ter bekrachtiging voorgelegd aan de Koning.
De Raad van State heeft het onderhavige ontwerp van koninklijk besluit dus
onderzocht op basis van de gedrukte stukken van de Senaat (1).
(1) Gedr. St., Senaat, zitting 2002-2003, nr. 1474/3
(wetsontwerp "tot wijziging van de wet van 24 februari 1921 betreffende het
verhandelen van de giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen,
ontsmettingsstoffen en antiseptica, en van artikel 137 van het Wetboek van
Strafvordering"); Gedr. St., Senaat, 2002-2003, nr. 1475/4 (wetsontwerp "tot
wijziging van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de
giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en
antiseptica").
De nieuwe bepalingen van de genoemde wet van 24 februari
1921, die als rechtsgrond van het onderhavige ontwerp dienen, zijn in hoofdzaak
de artikelen 2bis, § 1, 2ter en 2quater.
De aanhef van het ontworpen besluit moet in die zin worden aangevuld.
2. Op basis van die nieuwe wetsbepalingen wordt de Koning
gemachtigd om strafbare feiten in verband met slaapmiddelen, verdovende middelen
en psychotrope stoffen strafbaar te stellen volgens de aard van de betrokken
stof en om verschillende strafmaten vast te stellen.
Het ontworpen besluit heeft tot doel de verschillende categorieën van strafbare
feiten vast te stellen door specifieke strafmaten voor die categorieën te
bepalen. Het ontworpen besluit laat evenwel enige dubbelzinnigheid bestaan
omtrent die indeling in categorieën.
Zo wordt in artikel 2 van het ontwerp, waarbij een artikel
26bis wordt ingevoegd in het koninklijk besluit van 31 december 1930 omtrent de
handel in slaap- en verdovende middelen, een definitie gegeven van het begrip
"eerste categorie", in die zin dat wordt aangegeven dat het gaat om "de invoer,
de vervaardiging, het vervoer, het aanschaffen en het bezit van slaap- en
verdovende middelen, alsmede de teelt van cannabisplanten bedoeld in artikel 1,
eerste lid, 15°, voor persoonlijk gebruik", zonder dat het woord "misdrijven"
wordt gebruikt. In de definitie die in het ontwerp van de "tweede categorie"
wordt gegeven, wordt echter naar de "misdrijven van de eerste categorie"
verwezen.
Zoals de gemachtigde van de minister heeft uitgelegd, blijft
het bezit van cannabis voor persoonlijk gebruik een strafbaar feit dat in
principe wordt bestraft als overtreding. Ter verduidelijking van het ontworpen
artikel 26bis, 2°, van het genoemde koninklijk besluit van 31 december 1930 en
om alle dubbelzinnigheid uit de weg te ruimen, moet uitdrukkelijk worden vermeld
dat "de invoer, de vervaardiging, het vervoer, het aanschaffen en het bezit van
slaap- en verdovende middelen, alsook de teelt van cannabisplanten bedoeld in
artikel 1, eerste lid, 15°, voor persoonlijk gebruik" strafbare feiten zijn.
De gemachtigde van de minister is het ermee eens dat de tekst in die zin moet
worden gewijzigd.
3. Verscheidene bepalingen van het ontwerp hebben betrekking
op de strafprocedure, doordat ze magistraten de mogelijkheid bieden om het
advies van een "therapeutische adviseur" in te winnen wanneer het drugsgebruik
van bepaalde gebruikers "problematisch" wordt geacht.
De vraag rijst of de rechtsgrond van de procedure die aldus
in het ontworpen koninklijk besluit wordt ingesteld wel toereikend is, gelet op
artikel 12, tweede lid, van de Grondwet, dat als volgt luidt :
« Niemand kan worden vervolgd dan in de gevallen die de wet bepaalt en in de
vorm die zij voorschrijft. »
Zoals reeds is opgemerkt, bieden de artikelen 2bis en 2ter van de bovengenoemde
wet van 24 februari 1921 de Koning de mogelijkheid om de strafbare feiten in te
delen op basis van de aard van de betrokken stoffen en de strafmaat aan die
indeling aan te passen. Noch die bepalingen, noch andere bepalingen van de
voormelde wet van 24 februari 1921, machtigen de Koning evenwel om de
gerechtelijke procedure voor overtredingen van die wet en van de
uitvoeringsbesluiten ervan te regelen.
3.1. In het ontworpen artikel 26bis, 6°, van het genoemde
koninklijk besluit van 31 december 1930 wordt evenwel een definitie van het
begrip "therapeutisch adviseur" gegeven. Die adviseur wordt omschreven als een
persoon bevoegd voor drugsverslaving, aangewezen per gerechtelijk
arrondissement, die geheel zelfstandig werkt ten opzichte van de procureur des
Konings en die tot taak heeft een "therapeutisch advies" uit te brengen. Dat
advies wordt omschreven als een advies dat de therapeutische adviseur moet geven
"op grond van de bestaande wetenschappelijke, psycho-sociale en medische kennis
omtrent de noodzaak en de aard van de behandeling" (ontworpen artikel 26bis,
7°).
Volgens de gemachtigde van de minister krijgen
"therapeutische adviseurs" een statuut dat vergelijkbaar is met dat van
gerechtelijke deskundigen en zullen ze gekozen worden uit een lijst opgesteld
door de "case-manager justitie" (ontworpen artikel 26bis, 8°), in overleg met de
procureur des Konings (ontworpen artikel 26ter).
Gezien de vereisten van artikel 12, tweede lid, van de
Grondwet, wordt het geval waarbij in strafzaken op technisch of wetenschappelijk
gebied een beroep wordt gedaan op bepaalde personen, onder meer geregeld in het
Wetboek van strafvordering. Zo bijvoorbeeld kan de procureur des Konings op
grond van de artikelen 43 tot 44ter van het Wetboek van Strafvordering de
medewerking van geneesheren vorderen. Vanwege de specificiteit van die
bepalingen is het evenwel twijfelachtig dat ze de Koning machtigen te bepalen
onder welke voorwaarden de procureur des Konings of de onderzoeksrechter het
advies van een "therapeutisch adviseur" mag inwinnen.
3.2. Gesteld dat een afdoende rechtsgrond voorhanden is voor
die bepalingen van het ontwerp, dan bevat de ontworpen regeling verscheidene
leemten.
a) Het ontworpen artikel 26bis, 5°, van het genoemde
koninklijk besluit van 31 december 1930 heeft betrekking op de "indicatie van
problematisch gebruik". Dat begrip staat centraal in het ontworpen besluit,
aangezien het ontworpen artikel 26quater de procureur des Konings, de
onderzoeksrechter en de bodemrechter de mogelijkheid biedt een beroep te doen op
een "therapeutisch adviseur" indien ze vaststellen dat er sprake is van
problematisch druggebruik bij de gebruiker.
In artikel 11, § 2, van de genoemde wet van 24 februari 1921,
ingevoegd bij de wet van 27 maart 2003, die nog niet bekrachtigd en
bekendgemaakt is, wordt "problematisch gebruik" als volgt gedefinieerd :
« ... gebruik dat gepaard gaat met een graad van verslaving die de gebruiker
niet langer de mogelijkheid biedt zijn gebruik te controleren en dat zich uit
door psychische en lichamelijke symptomen".
De definitie die wordt voorgesteld in het onderzochte
ontwerpbesluit is niet verenigbaar met de nieuwe wettelijke definitie. Bovendien
zijn de middelen die worden aangewend om dat "problematisch gebruik" op te
sporen - namelijk de reeks standaardtests bedoeld in artikel 61bis, § 2, 1°, van
de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart
1968 - in casu niet relevant, en in ieder geval niet wanneer druggebruik wordt
opgespoord in andere gevallen dan die genoemd in de wet betreffende de politie
over het wegverkeer.
Het is immers mogelijk dat de tests bedoeld in het ontworpen
artikel 26bis, 5°, aantonen dat de betrokkene wel onder invloed van drugs is,
maar kan daaruit worden afgeleid dat zijn druggebruik problematisch is ? Het is
waar dat wanneer die tests worden uitgevoerd wanneer iemand een voertuig
bestuurt, dat druggebruik als problematisch kan worden beschouwd, aangezien dat
gebruik het reactievermogen van een bestuurder kan verminderen en een gevaar kan
vormen voor de maatschappij.
Maar wanneer de tests buiten dat geval plaatsvinden kan het
zijn dat ze een druggebruik aan het licht brengen, terwijl de betrokkene
eigenlijk niet verslaafd is daar het druggebruik louter occasioneel is. Kan in
zulk een geval, louter op basis van de uitslag van de genoemde tests, geoordeeld
worden dat het druggebruik "problematisch" is in de zin van de genoemde wet van
24 februari 1921, waarin verwezen wordt naar het begrip "verslaving" ?
b) In het ontworpen besluit wordt niets gezegd over wat er
geschiedt met het "therapeutisch advies" in de gerechtelijke procedure. Zoals
reeds is gezegd, moet het therapeutisch advies de magistraat meer duidelijkheid
verschaffen over de noodzaak van een behandeling en de aard van zulk een
behandeling. Dat advies kan de bevoegde magistraat er dus toe brengen te
besluiten om de betrokkene onder een aangepaste medische begeleiding te
plaatsen.
Volgens de uitleg van de gemachtigde van de minister kan de
onderzoeksrechter op grond van artikel 35 van de wet van 20 juli 1990
betreffende de voorlopige hechtenis kiezen voor invrijheidstelling van de
vervolgde persoon, waarbij hem bepaalde voorwaarden worden opgelegd voor een
periode van maximaal drie maanden, waaronder het volgen van een medische
behandeling of een therapie. Zo ook kan de bevoegde bodemrechter krachtens de
wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie
probatiemaatregelen nemen, waaronder het volgen van een aangepaste behandeling.
Het verslag aan de Koning moet worden verduidelijkt wat de juridische context
betreft waarin het bewuste advies zal worden gevraagd.
In het ontworpen artikel 26sexies staat geen enkele
precisering omtrent de wijze waarop dat advies tot stand zal komen (Kan de
therapeutische adviseur de betrokkene ondervragen ? Zal het deskundig onderzoek
op tegenspraak plaatsvinden ? Kan de betrokken persoon zich laten bijstaan door
een raadsman of een geneesheer of therapeut van zijn keuze ? Zal de betrokkene
inzage krijgen in het advies uitgebracht door die therapeutische adviseur ?).
c) In de ontworpen regeling wordt tevens voorzien in de
oprichting van de functies "case-manager justitie" (ontworpen artikel 26bis, 8°)
en "case-manager volksgezondheid" (ontworpen artikel 26bis, 9°).
Volgens de uitleg van de gemachtigde van de minister is de "case-manager
justitie" vergelijkbaar met een justitieassistent die er onder meer mee belast
is de betrokkene bij te staan in de juridische en administratieve stappen die
hij onderneemt. De ontworpen regeling is evenwel vaag over de status van die
ambtenaar die als zodanig geen probatieambtenaar is in de zin van artikel 2 van
de genoemde wet van 29 juni 1964. Wat zijn taken betreft, bepaalt het ontworpen
artikel 26bis, 8°, dat hij belast is met "de sociaal-justitiële follow-up" van
de personen die betrokken zijn bij de problematiek van slaap- en verdovende
middelen en met "de samenwerking met de sociale sector".
De aandacht wordt gevestigd op de omstandigheid dat de
gemeenschappen krachtens artikel 5, § 1, II, van de bijzondere wet van 8
augustus 1980 tot hervorming der instellingen bevoegd zijn voor de bijstand aan
personen, wat onder meer het gezinsbeleid, het beleid inzake maatschappelijk
welzijn, de jeugdbescherming (met inbegrip van de sociale en de gerechtelijke
bescherming) en de sociale hulpverlening aan gedetineerden met het oog op hun
sociale reïntegratie omvat.
Zoals de ontworpen regeling thans is gesteld, is het moeilijk
de taak van "case-manager justitie" nauwkeurig te omschrijven en bijgevolg na te
gaan of zijn taken strikt binnen de perken van de federale bevoegdheden liggen.
Hetzelfde vraagstuk geldt voor de "case-manager volksgezondheid". Het ontworpen
artikel 26bis, 9°, is zo goed als niet duidelijk omtrent diens taak. Er dient
echter op gewezen te worden dat krachtens artikel 5, § 1, I, van de genoemde
bijzondere wet van 8 augustus 1980 de gemeenschappen ook bevoegd zijn voor het
gezondheidsbeleid, dat onder meer het beleid betreffende de zorgverstrekking in
en buiten de verplegingsinrichtingen omvat.
4. De gezamenlijke opmerkingen gemaakt over de bepalingen van
het ontwerp tot wijziging van het genoemde koninklijk besluit van 31 december
1930, gelden ook voor de bepalingen van het ontwerp die het koninklijk besluit
van 22 januari 1998 tot reglementering van sommige psychotrope stoffen wijzigen,
aangezien het om soortgelijke wijzigingen gaat.
5. Artikel 3 van het ontwerp vervangt artikel 28 van het
genoemde koninklijk besluit van 31 december 1930 en bepaalt welke straffen
worden toegepast op elk van de categorieën strafbare feiten bedoeld in het
ontworpen artikel 26bis van hetzelfde koninklijk besluit.
Zo bijvoorbeeld verschillen die straffen naargelang de
strafbare feiten van de eerste categorie gepaard kunnen gaan met "openbare
overlast".
Het begrip "openbare overlast" is niet omschreven in het ontworpen artikel
26bis, terwijl het wel voorkomt in artikel 5 van het ontwerp waarbij meer
bepaald een artikel 40bis wordt ingevoegd in het koninklijk besluit van 22
januari 1998 tot reglementering van sommige psychotrope stoffen. Luidens het
ontworpen artikel 40bis, 6°, is "openbare overlast" "elke vorm van verstoring
van de openbare orde in de zin van artikel 135, § 2, 7°, van de Nieuwe
Gemeentewet".
Die definitie hoort niet thuis in het ontworpen besluit. Het
begrip "openbare overlast" wordt immers gedefinieerd in het nieuwe artikel 11, §
3, van de genoemde wet van 24 februari 1921, zoals dat is gewijzigd bij de
genoemde nieuwe wet van 27 maart 2003 (die nog niet bekrachtigd en bekendgemaakt
is). Deze bepaling moet bijgevolg in het ontwerp vervallen.
Slotopmerking
Het opschrift van de genoemde wet van 24 februari 1921 moet
worden aangepast aan de aangenomen wetswijzigingen.
De kamer was samengesteld uit :
De heer Y. Kreins, kamervoorzitter,
De heer J. Jaumotte en Mevr. M. Baguet, staatsraden;
Mevr. A.-C. Van Geersdaele, toegevoegd griffier.
Het verslag werd uitgebracht door Mevr. P. Vandernacht,
auditeur. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld door de heer M.
Joassart, adjunct-referendaris.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst
werd nagezien onder toezicht van de heer J. Jaumotte.
De griffier, De voorzitter,
A.-C. Van Geersdaele. Y. Kreins.
16 MEI 2003. - Koninklijk besluit tot wijziging van het
koninklijk besluit van 31 december 1930 omtrent de handel in slaap- en
verdovende middelen alsmede van het koninklijk besluit van 22 januari 1998 tot
reglementering van sommige psychotrope stoffen, teneinde daarin bepalingen in te
voegen met betrekking tot risicobeperking en therapeutisch advies, en tot
wijziging van het koninklijk besluit van 26 oktober 1993 houdende maatregelen om
te voorkomen dat bepaalde stoffen worden misbruikt voor de illegale
vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen
ALBERT II, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 24 februari 1921 betreffende het
verhandelen van de giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen,
ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen worden aangewend
voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen,
inzonderheid op artikel 1, gewijzigd bij de wetten van 11 maart 1958, 9 juli
1975, 1 juli 1976, 14 juli 1994, en op artikel 2bis, gewijzigd bij de wetten van
9 juli 1975, 14 juli 1994, 4 april 2003 en 3 mei 2003, inzonderheid op de
artikelen 2bis, § 1, 2ter en 2quater;
Gelet op het koninklijk besluit van 31 december 1930 omtrent
de handel in slaap- en verdovende middelen, gewijzigd bij de koninklijke
besluiten van 11 mei 1933, 20 oktober 1933, 10 maart 1949, 20 september 1951, 5
oktober 1951, 8 oktober 1963, 10 april 1964, 31 januari 1965, 5 juli 1971, 5
juli 1974, 31 juli 1974, 5 augustus 1980, 1 oktober 1981, 25 maart 1982, 18
april 1983, 24 januari 1984, 31 oktober 1985, 20 februari 1987, 21 december 1988
en 16 november 1999;
Gelet op het koninklijk besluit van 18 juli 1977 houdende
coördinatie van de algemene bepalingen inzake douane en accijnzen, bekrachtigd
door de wet van 6 juli 1978;
Gelet op de verordening (EEG) Nr. 3677/90 van de Raad van 13
december 1990 houdende maatregelen om te voorkomen dat bepaalde stoffen worden
misbruikt voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope
stoffen, inzonderheid op artikel 8;
Gelet op het koninklijk besluit van 26 oktober 1993 houdende
maatregelen om te voorkomen dat bepaalde stoffen worden misbruikt voor de
illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen;
Gelet op het koninklijk besluit van 22 januari 1998 tot
reglementering van sommige psychotrope stoffen, gewijzigd bij het koninklijk
besluit van 16 november 1999;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven
op 27 maart 2003;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting,
gegeven op 16 april 2003;
Gelet op het besluit van de Ministerraad van 28 maart 2003
over het verzoek om advies door de Raad van State binnen een termijn van drie
dagen;
Gelet op het advies nr. 35.192/2 van de Raad van State,
gegeven op 4 april 2003 met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de
gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Gelet op de dringende noodzaak dat zo spoedig mogelijk een
einde wordt gemaakt aan de onzekerheid die in dit verband onder de bevolking
heerst;
Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, van
Onze Minister van Justitie en van Onze Minister van Financiën,
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
HOOFDSTUK I. - Wijzigingen in het koninklijk besluit van 31
december 1930 omtrent de handel in slaap- en verdovende middelen
Artikel 1. Het opschrift van het koninklijk besluit van 31
december 1930 omtrent de handel in slaap- en verdovende middelen wordt vervangen
als volgt :
« Koninklijk besluit houdende regeling van de slaapmiddelen en de verdovende
middelen en betreffende risicobeperking en therapeutisch advies. »
Art. 2. Tussen de artikelen 26 en 27 van hetzelfde koninklijk
besluit wordt een hoofdstuk IIbis ingevoegd, luidende :
« HOOFDSTUK IIbis. - Risicobeperking en therapeutisch advies
Afdeling I. - Definities
Artikel 26bis. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt
verstaan onder :
1° « slaap- en verdovende middelen » : de stoffen opgesomd in
artikel 1, eerste lid;
2° « eerste categorie » : de misdrijven van invoer,
vervaardiging, vervoer, aanschaf en bezit van slaap- en verdovende middelen,
alsmede van teelt van cannabisplanten bedoeld in artikel 1, eerste lid, 15°,
voor persoonlijk gebruik;
3° « tweede categorie » : de misdrijven van de eerste
categorie die gepaard gaan met de verzwarende omstandigheden bedoeld in artikel
2bis van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de
giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en
antiseptica en van de stoffen die kunnen worden aangewend voor de illegale
vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen, gewijzigd bij de
wetten van 9 juli 1975, 14 juli 1994, 4 april 2003 en 3 mei 2003;
4° « derde categorie » : de inbreuken op de voornoemde wet
van 24 februari 1921, andere dan bedoeld in de categorieën 1 en 2;
5° « indicatie van problematisch gebruik » : de vaststelling
door de verbaliserende overheid, ingeval de betrokkene door zijn gedrag een
gevaar voor de maatschappij of voor zichzelf schijnt te zijn, door middel van de
gestandaardiseerde testbatterij bedoeld in artikel 61bis, § 2, 1°, van de wet
betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968, van
een gebruik van slaap- en verdovende middelen dat problematisch zou blijken;
6° « therapeutische adviseurs » : de personen bevoegd inzake
drugsverslaving in elk gerechtelijk arrondissement. De therapeutische adviseur
is onafhankelijk van de procureur des Konings maar werkt op zijn verzoek
overeenkomstig artikel 43 van het Wetboek van Strafvordering, na verwijzing door
de case-manager justitie. De kosten van het therapeutisch advies vormen
gerechtskosten in de zin van het koninklijk besluit van 28 december 1950
houdende algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken;
7° « therapeutisch advies » : het advies dat de adviseur
bedoeld in punt 6° op grond van de bestaande wetenschappelijke, psycho-sociale
en medische kennis moet verstrekken omtrent de noodzaak en de aard van een
behandeling;
8° « case-manager justitie » : de persoon die de Minister van
Justitie in elk gerechtelijk arrondissement aanwijst en die belast wordt met de
bijstand van de magistraat bij de opvolging van de problematiek van slaap- en
verdovende middelen en van de daarbij betrokken personen, alsook met het
opstellen van de lijst van therapeutische adviseurs, en met de samenwerking met
de sociale sector;
9° « case-manager volksgezondheid » : de persoon die de
Minister bevoegd voor Volksgezondheid aanwijst om bijzonder problematische
gebruikers van slaap- en verdovende middelen persoonlijk te volgen. Zulks wordt
hem gevraagd door die gebruikers zelf of door de sector van hulpverlening. Hij
pleegt overleg met de case-manager justitie om te voorkomen dat de
therapeutische adviseurs in individuele gevallen zouden interfereren met de
sector van hulpverlening.
Afdeling 2. - Therapeutisch advies
Art. 26ter. De case-manager justitie staat de procureur des
Konings bij in het kader van de aanwijzing van de bevoegde personen die deel
uitmaken van de lijst van therapeutische adviseurs.
Art. 26quater. Ingeval de procureur des Konings, de
onderzoeksrechter of de rechter ten gronde oordeelt dat er een problematisch
gebruik aanwezig blijkt te zijn, kan hij, voor de inbreuken van eerste, tweede
en derde categorie, de zaak voorleggen aan de case-manager justitie die
doorverwijst naar een therapeutische adviseur voor therapeutisch advies.
Art. 26quinquies. Ingeval de procureur des Konings, de
onderzoeksrechter of de rechter ten gronde vaststelt dat een andere overtreding
dan van voornoemde wet van 24 februari 1921 is gepleegd onder invloed van slaap-
en verdovende middelen of is gepleegd teneinde zich dergelijke middelen te
verschaffen of de aankoop ervan te financieren, kan hij, ingeval hij van oordeel
is dat er een problematisch gebruik aanwezig blijkt te zijn, zich wenden tot de
case-manager justitie die de zaak doorverwijst naar een therapeutische adviseur
voor therapeutisch advies.
Art. 26sexies. In de gevallen bedoeld in de artikelen
26quater en 26quinquies doet de case-manager justitie, binnen de lijst van
therapeutische adviseurs, bedoeld in artikel 26ter, een beroep op een persoon
die een therapeutisch advies moet uitbrengen, met uitzondering evenwel van
degene bij wie de betrokkene een behandeling volgt of heeft gevolgd.
De case-manager justitie deelt de termijn mee, vastgesteld door de procureur des
Konings, de onderzoeksrechter of de rechter ten gronde, waarbinnen de persoon
bedoeld in het eerste lid zijn therapeutisch advies moet uitbrengen.
Deze termijn mag een maand niet te boven gaan. Hij kan eenmaal worden verlengd.
De persoon die om het advies verzoekt, kan in overleg met de case-manager
justitie de termijn nog verlengen indien de vertraging niet te wijten is aan de
betrokkene. »
Art. 3. Artikel 28 van hetzelfde besluit wordt vervangen als
volgt :
« Art. 28. § 1. Overtreding van de bepalingen van dit besluit wordt gestraft met
de straffen bepaald in de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen
van de giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en
antiseptica en van de stoffen die kunnen worden aangewend voor de illegale
vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen, zulks onverminderd
die gesteld in het Strafwetboek.
§ 2. Onverminderd § 1 :
1° worden de misdrijven van de eerste categorie omschreven in
artikel 26bis die betrekking hebben op cannabis gestraft met de straffen bepaald
in artikel 2ter, 1° tot 3°, van de wet bedoeld in § 1;
2° worden de misdrijven van de eerste categorie omschreven in
artikel 26bis die betrekking hebben op cannabis die gepaard gaan met openbare
overlast gestraft met de straffen bepaald in artikel 2ter, 4°, van de wet
bedoeld in § 1;
3° worden de misdrijven van de eerste categorie omschreven in
artikel 26bis, 2, die betrekking hebben op andere slaap- en verdovende middelen
dan cannabis en de misdrijven van de tweede en de derde categorie omschreven in
artikel 26bis, 3° en 4° gestraft met de straffen bepaald in artikel 2bis van
dezelfde wet. »
HOOFDSTUK II. - Wijzigingen in het koninklijk besluit van 22
januari 1998 tot reglementering van sommige psychotrope stoffen
Art. 4. Het opschrift van het koninklijk besluit van 22
januari 1998 tot reglementering van sommige psychotrope stoffen wordt vervangen
als volgt :
« Koninklijk besluit tot houdende regeling van sommige psychotrope stoffen en
betreffende risicobeperking en therapeutisch advies. »
Art. 5. Tussen de artikelen 40 en 41 van het koninklijk
besluit van 22 januari 1998 tot reglementering van sommige psychotrope stoffen
wordt een Hoofdstuk IVbis ingevoegd, luidende :
« HOOFDSTUK IVbis. - Risicobeperking en therapeutisch advies
Afdeling I. - Definities
Artikel 40bis. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt
verstaan onder :
1° « psychotrope stoffen » : de stoffen opgesomd in de
artikelen 2, 25 en 38;
2° « eerste categorie » : de misdrijven van invoer,
vervaardiging, vervoer, aanschaf en bezit van psychotrope stoffen;
3° « tweede categorie » : de misdrijven van de eerste
categorie die gepaard gaan met de verzwarende omstandigheden bedoeld in artikel
2bis van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de
giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en
antiseptica en van de stoffen die kunnen worden aangewend voor de illegale
vervaardiging van verdovende middelen en psychottrope stoffen, gewijzigd bij de
wetten van 9 juli 1975, 14 juli 1994, 4 april 2003 en 3 mei 2003;
4° « derde categorie » : de inbreuken op de voornoemde wet
van 24 februari 1921, andere dan bedoeld in de categorieën 1 en 2;
5° « indicatie van problematisch gebruik » : de vaststelling
door de verbaliserende overheid ingeval de betrokkene door zijn gedrag een
gevaar voor de maatschappij of voor zichzelf schijnt te zijn, door middel van de
gestandaardiseerde testbatterij bedoeld in artikel 61bis, § 2, 1°, van de wet
betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968, van
een gebruik van psychotrope stoffen dat problematisch zou blijken;
6° « therapeutische adviseurs » : de personen bevoegd inzake
drugsverslaving in elk gerechtelijk arrondissement. De therapeutische adviseur
is onafhankelijk van de procureur des Konings maar werkt op zijn verzoek
overeenkomstig artikel 43 van het Wetboek van strafvordering, na verwijzing door
de case-manager justitie. De kosten van het therapeutisch advies vormen
gerechtskosten in de zin van het koninklijk besluit van 28 december 1950
houdende algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken;
7° « therapeutisch advies » : het advies dat de adviseur
bedoeld in punt 6° op grond van de bestaande wetenschappelijke, psycho-sociale
en medische kennis moet verstrekken omtrent de noodzaak en de aard van een
behandeling;
8° « case-manager justitie » : de persoon die de Minister van
Justitie in elk gerechtelijk arrondissement aanwijst en die belast wordt met de
bijstand van de magistraat bij de opvolging van de problematiek van psychotrope
stoffen en van de daarbij betrokken personen, alsook met het opstellen van de
lijst van therapeutische adviseurs, en met de samenwerking met de sociale
sector;
9° « case-manager volksgezondheid » : de persoon die de
Minister bevoegd voor Volksgezondheid aanwijst om bijzonder problematische
gebruikers van psychotrope stoffen persoonlijk te volgen. Zulks wordt hem
gevraagd door die gebruikers zelf of door de sector van hulpverlening. Hij
pleegt overleg met de case-manager justitie om te voorkomen dat de
therapeutische adviseurs in individuele gevallen zouden interfereren met de
sector van hulpverlening.
Afdeling 2. - Hulpverlening voor therapeutisch advies
Art. 40ter. De case-manager justitie staat de Procureur des
Konings bij in het kader van de aanwijzing van de personen die deel uitmaken van
de lijst van therapeutische adviseurs.
Art. 40quater. Ingeval de Procureur des Konings, de
onderzoeksrechter of de rechter ten gronde oordeelt dat een problematisch
gebruik aanwezig blikt te zijn, kan hij, voor de inbreuken van eerste, tweede en
derde categorie, de zaak voorleggen aan de case-manager justitie die
doorverwijst naar een therapeutische adviseur voor therapeutisch advies.
Art. 40quinquies. Ingeval de Procureur des Konings, de
onderzoeksrechter of de rechter ten gronde vaststelt dat een andere overtreding
dan van voornoemde wet van 24 februari 1921 is gepleegd onder invloed van
psychotrope stoffen of is gepleegd teneinde zich dergelijke middelen te
verschaffen of de aankoop ervan te financieren, kan hij, ingeval hij van oordeel
is dat een problematisch gebruik aanwezig blijkt te zijn, zich wenden tot de
case-manager justitie die de zaak doorverwijst naar een therapeutische adviseur
voor therapeutisch advies.
Art. 40sexies. In de gevallen bedoeld in artikelen 40quater
en 40quinquies doet de case-manager justitie, binnen de lijst van therapeutische
adviseurs, bedoeld in artikel 40ter, een beroep op een persoon die een
therapeutisch advies moet uitbrengen, met uitzondering evenwel van degene bij
wie de betrokkene een behandeling volgt of heeft gevolgd.
De case-manager justitie deelt de termijn mee vastgesteld door de procureur des
Konings, de onderzoeksrechter of de rechter ten gronde, waarbinnen de persoon
bedoeld in het eerste lid zijn therapeutisch advies moet uitbrengen.
Deze termijn mag een maand niet te boven gaan. Hij kan eenmaal worden verlengd.
De persoon die om het advies verzoekt, kan in overleg met de case-manager
justitie de termijn nog verlengen indien de vertraging niet te wijten is aan de
betrokkene. »
Art. 6. Artikel 45 van hetzelfde besluit wordt vervangen als
volgt :
« Art. 45. § 1. Overtreding van de bepalingen van dit besluit wordt gestraft met
de straffen bepaald in de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen
van de giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en
antiseptica en van de stoffen die kunnen worden aangewend voor de illegale
vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen, zulks onverminderd
die gesteld in het Strafwetboek.
§ 2. Onverminderd § 1 :
1° worden de misdrijven van de eerste categorie omschreven in
artikel 40bis, 2°, die betrekking hebben op tetrahydrocannabinol, de isomeren en
hun stereochemische varianten omschreven in artikel 2, § 1, a), gestraft met de
straffen bepaald in artikel 2ter, 1° tot 3° van de wet bedoeld in § 1;
2° worden de misdrijven van de eerste categorie omschreven in
artikel 40bis, 2° die betrekking hebben op cannabis die gpaard gaan met openbare
overlast gestraft met de straffen bepaald in artikel 2ter, 4°, van de wet
bedoeld in § 1;
3° worden de misdrijven van de eerste categorie omschreven in
artikel 40bis, 2, die betrekking hebben op andere psychotrope stoffen dan
tetrahydrocannabinol, de isomeren en hun stereochemische varianten omschreven in
artikel 2, § 1, a), en de misdrijven van de tweede en de derde categorie
omschreven in artikel 40bis, 3° en 4° gestraft met de straffen bepaald in
artikel 2bis van dezelfde wet. »
HOOFDSTUK III. - Wijzigingen in het koninklijk besluit van 26
oktober 1993 houdende maatregelen om te voorkomen dat bepaalde stoffen worden
misbruikt voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope
stoffen
Art. 7. Artikel 20 van het koninklijk besluit van 26 oktober
1993 houdende maatregelen om te voorkomen dat bepaalde stoffen worden misbruikt
voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen
wordt aangevuld met de woorden « , van de verordening (EEG) Nr. 3677/90 van de
Raad van 13 december 1990 houdende maatregelen om te voorkomen dat bepaalde
stoffen worden misbruikt voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen
en psychotrope stoffen en van de ter uitvoering ervan genomen verordeningen »
Art. 8. Artikel 21 van hetzelfde besluit wordt vervangen door
de volgende bepaling :
« Art. 21. De overtredingen op de bepalingen van dit besluit worden gestraft met
de straffen voorzien in artikel 2quater van de wet van 24 februari 1921
betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende
middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen
gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en
psychotrope stoffen. »
HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen
Art. 9. Dit besluit treedt in werking op 2 juni 2003.
Art. 10. Onze Minister van Volksgezondheid, Onze Minister van
Justitie en Onze Minister van Financiën zijn, ieder wat hem betreft, belast met
de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 16 mei 2003.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Volksgezondheid,
J. TAVERNIER
De Minister van Justitie,
M. VERWILGHEN
De Minister van Financiën,
D. REYNDERS