Overzicht recente wetteksten
BS 28.05.03
De Vlaamse regering,
Gelet op de decreten inzake voorzieningen voor bejaarden,
gecoördineerd op 18 december 1991, inzonderheid op artikel 6, gewijzigd bij het
decreet van 23 februari 1994;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven
op;
Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de
omstandigheid dat aansluitend op de DAC-regularisatie ter uitvoering van het
Vlaams Intersectoraal Akkoord en het uitvaardigen van een overgangsregeling voor
de werkingsjaren 2001 en 2002 er een functionele regelgeving ter vertaling van
de regularisatie van de DAC-statuten in de voorzieningen voor ouderen ontwikkeld
moest worden; dat de besprekingen met de sociale partners in kwestie
uiteindelijk geleid hebben tot een voorstel met betrekking tot de verankering
van deze DAC-regularisatie in een regulier kader met betrekking tot de
animatiewerking in de erkende rusthuizen met ingang van 1 januari 2003; dat de
verdere financiering van deze initiatiefnemers vanaf deze datum gegarandeerd
moet kunnen worden zodat ze in staat blijven de lonen van hun werknemers uit te
betalen;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 31
maart 2003, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde
wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid,
Gelijke Kansen en Ontwikkelingssamenwerking;
Na beraadslaging,
Besluit :
HOOFDSTUK I. - Definities
Artikel 1. In dit besluit wordt verstaan onder :
1° rusthuis : één of meer gebouwen die functioneel een inrichting voor
collectief verblijf vormen, waar, onder welke benaming ook, aan bejaarden die er
op duurzame wijze verblijven, huisvesting wordt gegeven alsmede geheel of
gedeeltelijk, de gebruikelijke gezins- en huishoudelijke verzorging;
2° initiatiefnemer : de rechtspersoon die in een rusthuis verantwoordelijk is
voor zowel de individuele opnames of verhuring als voor de organisatie van de
zorg- en dienstverlening;
3° de administratie : de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn van het
departement Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur van het ministerie van de
Vlaamse Gemeenschap;
4° de minister : het lid van de Vlaamse regering, bevoegd voor de bijstand aan
personen.
HOOFDSTUK II. - Subsidiëring van de animatiewerking
Art. 2. Binnen de perken van de begrotingskredieten kan de
minister subsidies voor de animatiewerking toekennen aan de erkende rusthuizen
die beheerd worden door een lokaal of provinciaal bestuur, door een vereniging
zonder winstoogmerk of door een instelling van openbaar nut in de zin van de wet
van 27 juni 1921.
Art. 3. Om voor subsidiëring in aanmerking te komen, moet een
erkend rusthuis zoals bedoeld in artikel 2 voldoen aan de volgende voorwaarden :
1° erkend zijn gedurende het werkingsjaar of het gedeelte
ervan waarvoor de subsidies worden toegekend;
2° gedurende het werkingsjaar of het gedeelte ervan waarvoor
de subsidies worden toegekend voldoen aan de geldende personeelsnorm in de
rusthuizen inzake de deskundige in animatie en activatie;
3° een jaarplan opmaken inzake de animatiewerking en de
uitvoering ervan. De minister kan aangaande de vorm en de inhoud ervan
specifieke regels uitvaardigen;
4° beschikken over een uitgeschreven visie met betrekking tot
de animatiewerking. Die moet geconsolideerd worden in het beheersorgaan van de
initiatiefnemer. In deze visie moet bijzondere aandacht gaan naar de uitbouw van
een vrijwilligerswerking, een integrale benadering van de animatie in de
voorziening en een specifiek vormingsaanbod inzake animatie voor alle
personeelsleden. Bovendien moet uit deze visie blijken dat de voorziening
emanciperend omgaat met bewoners en familieleden en dat de voorziening aandacht
heeft voor een integrale behoeftedetectie die de basis zal vormen voor het
individuele zorg- en begeleidingsplan.
De minister kan hierover specifieke voorwaarden uitvaardigen.
Art. 4. § 1. Aan een erkend rusthuis zoals bedoeld in artikel
2 van dit besluit wordt jaarlijks een subsidie-enveloppe toegekend op basis van
de volgende parameters :
1° het aantal erkende woongelegenheden op 1 januari van het
desbetreffende werkingsjaar, en het aantal woongelegenheden waarvoor vóór 1
januari van het desbetreffende werkingsjaar een erkenning werd aangevraagd en
die uiterlijk op 1 januari van het desbetreffende werkingsjaar in gebruik zullen
worden genomen;
2° per voltijdse equivalent van deskundige in animatie en
activatie die vereist was met toepassing van de overeenstemmende personeelsnorm,
geldig tot 30 juni 2003, wordt jaarlijks door de minister een forfaitair bedrag
bepaald, naar gelang van het beschikbare budget en de kredieten die vrijkomen
ingevolge de overgangsregeling, vervat in artikel 15 van dit besluit. Dat
forfaitaire bedrag kan niet hoger zijn dan het subsidiebedrag, bepaald in 3° van
dit artikel;
3° per voltijdse equivalent van deskundige in animatie en
activatie die met toepassing van de overeenstemmende personeelsnorm, geldig
vanaf 1 juli 2003, aanvullend vereist is ten opzichte van de overeenstemmende
personeelsnorm, geldig tot 30 juni 2003, wordt een forfaitair bedrag van 30.812
euro toegekend.
§ 2. De minister bepaalt op basis hiervan jaarlijks vóór 28 februari het
maximale subsidiebedrag per rusthuis.
Art. 5. Vóór 1 april van het jaar dat volgt op het jaar dat
in aanmerking genomen wordt voor de subsidiëring, bezorgt de initiatiefnemer van
het rusthuis aan de administratie de bewijsvoering met betrekking tot de
subsidiëringsvoorwaarden zoals vervat in artikel 3, 2° tot en met 4°.
De minister bepaalt de vorm en de inhoud van deze bewijsvoering.
HOOFDSTUK III. - Aanvullende subsidiëring in de vorm van een
DAC-supplement van de rusthuizen die personeelsleden tewerkstellen in een
gewezen DAC-statuut
Art. 6. Binnen de perken van de begrotingskredieten kan de
minister aanvullende subsidies in de vorm van een DAC-supplement toekennen aan
de erkende rusthuizen die personeelsleden tewerkstellen met een gewezen
DAC-statuut.
Art. 7. § 1. Aan de erkende rusthuizen die personeelsleden
tewerkstellen met een gewezen DAC-statuut wordt jaarlijks een aanvullende
subsidie-enveloppe toegekend in de vorm van een DAC-supplement op basis van de
volgende parameters :
1° het aantal nog in aanmerking te nemen voltijdse
equivalenten aan personeelsleden, tewerkgesteld met een gewezen DAC-statuut op 1
januari van het desbetreffende werkingsjaar;
2° per voltijdse equivalent, bepaald onder 1°, wordt een
forfaitair bedrag van 30.812 euro toegekend;
3° van de aanvullende subsidie-enveloppe die op basis van 1°
en 2° verkregen wordt, worden de subsidiebedragen, zoals berekend op basis van
artikel 4 van dit besluit, in mindering gebracht;
4° in afwijking van 3° wordt het DAC-supplement herleid tot 0
euro als het subsidiebedrag, verkregen op basis van 1° en 2°, lager is dan of
gelijk is aan het subsidiebedrag zoals berekend op basis van artikel 4 van dit
besluit.
§ 2. De minister bepaalt hiertoe jaarlijks vóór 28 februari de rusthuizen en per
rusthuis het aantal voltijdse equivalenten aan personeelsleden, tewerkgesteld
met een gewezen DAC-statuut, die in aanmerking komen voor deze subsidiëring en
het maximale aanvullende subsidiebedrag per rusthuis.
Art. 8. Vóór 1 april van het jaar dat volgt op het jaar dat
in aanmerking genomen wordt voor de subsidiëring, bezorgt de initiatiefnemer van
de voorziening voor bejaarden aan de administratie de bewijsvoering van de
effectieve tewerkstelling van de personeelsleden die tewerkgesteld zijn met een
vroeger DAC-statuut.
De minister bepaalt de vorm en de inhoud van deze bewijsvoering.
HOOFDSTUK IV. - Algemene bepalingen
Art. 9. Binnen de perken van de begrotingskredieten worden de
subsidiebedragen, vermeld in dit besluit, geïndexeerd overeenkomstig de wet van
1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de
overheidssector aan het indexcijfer van het Rijk worden gekoppeld. Voormelde
koppeling aan het indexcijfer wordt evenwel berekend en toegepast overeenkomstig
artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de
wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van het concurrentievermogen.
De bedragen, vermeld in artikelen 4 en 7, zijn uitgedrukt tegen 100 % op basis
van de spilindex die van toepassing is op 1 januari 2003. De koppeling aan het
prijsindexcijfer gebeurt op 1 januari van het jaar dat volgt op de indexsprong.
Art. 10. Elk semester wordt een voorschot uitgekeerd ten
belope van 45 % van het in artikelen 4 en 7 bepaalde subsidiebedrag. Deze
voorschotten worden uitbetaald voor het einde van de vierde maand van het
semester waarop ze betrekking hebben.
Art. 11. § 1. Het definitieve subsidiebedrag wordt berekend,
toegekend en gesaldeerd na goedkeuring door de administratie van de in artikelen
5 en 8 vermelde bewijsvoering.
§ 2. Als zou blijken dat een rusthuis in afwijking van
artikel 3, 2°, gedurende het in aanmerking genomen werkingsjaar niet volledig
voldoet aan de geldende personeelsnorm inzake animatie wordt het definitieve
subsidiebedrag als volgt berekend :
1° als de effectieve tewerkstelling gelijk is aan of hoger is
dan 90 % van de geldende personeelsnorm moet bij de bewijsvoering met betrekking
tot de subsidiëringsvoorwaarden, bepaald in artikel 5, een verklarende nota, al
dan niet vergezeld van terzake geldende bewijsstukken, gevoegd worden waarin op
gemotiveerde wijze wordt aangetoond waarom in de bedoelde periode de geldende
personeelsnorm niet gehaald kon worden. Als de hierin aangebrachte motivering
door de administratie aanvaard wordt, wordt het maximale subsidiebedrag, zoals
bepaald op basis van artikel 4, proportioneel verminderd;
2° als de effectieve tewerkstelling lager is dan 90 % van de
geldende personeelsnorm, of als de effectieve tewerkstelling gelijk is aan of
hoger is dan 90 % van de geldende personeelsnorm maar de aangebrachte
motivering, zoals bedoeld in 1°, niet door de administratie aanvaard wordt,
wordt het maximale subsidiebedrag, zoals bepaald op basis van artikel 4,
verminderd met 100 %.
§ 3. Als zou blijken dat een rusthuis meer voorschotten heeft
ontvangen dan het definitieve subsidiebedrag, dan wordt het verschil door de
administratie teruggevorderd.
§ 4. De initiatiefnemer van het rusthuis wordt in kennis
gesteld van de berekening van het definitieve subsidiebedrag en het uit te
betalen saldo of de terug te vorderen voorschotten.
HOOFDSTUK V. - Het toezicht
Art. 12. De administratie oefent ter plaatse of op stukken
toezicht uit met betrekking tot de naleving van de bepalingen van dit besluit.
Dit toezicht brengt het recht mee om het rusthuis te bezoeken en om kennis te
nemen van alle stukken en bescheiden die met de uitoefening van dit toezicht
verband houden.
Het rusthuis verleent zijn volle medewerking aan de uitoefening van dit
toezicht. Het bezorgt de administratie, op eenvoudig verzoek, de stukken die met
de uitoefening van dit toezicht verband houden.
Art. 13. § 1. Onverminderd de toepassing van artikel 57 en 58
van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, kan de
minister, als een rusthuis niet voldoet aan een of meer subsidiëringsvoorwaarden,
als subsidiefraude wordt vastgesteld of als het rusthuis niet meewerkt aan de
uitoefening van het in artikel 12 bedoelde toezicht, de vereffening van de
subsidies geheel of gedeeltelijk stopzetten voor een door hem te bepalen
termijn. Ook kan de minister de reeds vereffende subsidies geheel of
gedeeltelijk terugvorderen voor een door hem te bepalen termijn.
Het voornemen van de minister tot stopzetting van de
subsidiëring of tot terugvordering van subsidies wordt door de administratie aan
de initiatiefnemer van het rusthuis verzonden met een aangetekende brief, waarin
de mogelijkheden en de voorwaarden om een bezwaarschrift in te dienen worden
vermeld.
§ 2. Op straffe van niet-ontvankelijkheid kan de initiatiefnemer van het
rusthuis tot uiterlijk 45 dagen na ontvangst van het voornemen tot stopzetting
van de subsidiëring of tot terugvordering van subsidies, hiertegen met een
aangetekende brief een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij de administratie.
De initiatiefnemer van het rusthuis kan hierin uitdrukkelijk vragen om te worden
gehoord.
In voorkomend geval zal de minister binnen zestig dagen na ontvangst van dit
bezwaarschrift zijn beslissing bevestigen of intrekken.
Als de initiatiefnemer van het rusthuis geen bezwaarschrift
heeft ingediend binnen de gestelde termijn of als de minister zijn beslissing
binnen de gestelde termijn heeft bevestigd, wordt de subsidiëring geheel of
gedeeltelijk stopgezet of worden de subsidies geheel of gedeeltelijk
teruggevorderd.
Als de minister zijn beslissing intrekt of als hij zijn beslissing binnen de
gestelde termijn niet bevestigt, wordt de subsidiëring voortgezet of blijven de
subsidies behouden.
HOOFDSTUK V. - Overgangs- en slotbepalingen
Art. 14. § 1. In afwijking van artikel 4, § 2, van dit
besluit bepaalt de minister vóór 1 mei 2003 voor het werkingsjaar 2003 het
maximale subsidiebedrag per rusthuis.
§ 2. In afwijking van artikel 7, § 2, van dit besluit bepaalt
de minister vóór 1 mei 2003 voor het werkingsjaar 2003 de rusthuizen en per
rusthuis het aantal voltijdse equivalenten aan personeelsleden, tewerkgesteld
met een gewezen DAC-statuut, die in aanmerking komen voor de overeenstemmende
subsidiëring en het maximale aanvullende subsidiebedrag per rusthuis.
§ 3. In afwijking van artikel 10 van dit besluit wordt voor
het werkingsjaar 2003 een voorschot op het subsidiebedrag, bedoeld in artikel 4
van dit besluit, uitbetaald ten belope van 90 % tegen 1 juli 2003.
Art. 15. § 1. Met toepassing van artikel 7, § 1, 1°, van dit
besluit komen met ingang van 1 januari 2003 de volgende personeelsleden niet
meer in aanmerking voor het bepalen van het aantal nog in aanmerking te nemen
voltijdse equivalenten aan personeelsleden, tewerkgesteld met een gewezen
DAC-statuut, op 1 januari van het desbetreffende werkingsjaar :
1° de mandatarissen die op 31 december 2002 tewerkgesteld
zijn in een arbeidsplaats van een vroeger DAC-project vanaf de datum van hun
uitdiensttreding;
2° de mandatarissen die op 31 december 2002 tewerkgesteld
zijn in een arbeidsplaats van een vroeger DAC-project vanaf de datum van
definitieve vermindering van hun arbeidsduur ten belope van de doorgevoerde
vermindering van hun arbeidsduur.
§ 2. Elke definitieve vermindering van de arbeidsduur,
bedoeld in § 1, 1° en 2°, moet binnen 30 kalenderdagen gemeld worden aan de
administratie met duidelijke vermelding van de identiteit van de mandataris, de
doorgevoerde vermindering en de ingangsdatum van de vermindering.
§ 3. In afwijking van § 2 moet elke vermindering die ingaat
tussen 1 januari 2003 en de datum van de bekendmaking van dit besluit in het
Belgisch Staatsblad binnen 30 kalenderdagen na publicatie van dit besluit in het
Belgisch Staatsblad gemeld worden aan de administratie met duidelijke vermelding
van de identiteit van de mandataris, de doorgevoerde vermindering en de
ingangsdatum van de vermindering.
Art. 16. Voor de personeelsleden, tewerkgesteld in de
vroegere DAC-projecten met de nummers 1136, 2776, 8436, 15003, 50110, en 70274
kan verder nog een subsidiëring verkregen worden volgens de bepalingen vervat in
artikel 7, § 1, 1° en 2°, en § 2, in artikel 8 tot en met artikel 11, en in
artikel 14 en 15.
Art. 17. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1
januari 2003, met uitzondering van hoofdstuk II, dat in werking treedt op 1 juli
2003.
Art. 18. De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan
personen, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 4 april 2003.
De minister-president van de Vlaamse regering,
P. DEWAEL
De Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid, Gelijke Kansen
en Ontwikkelingssamenwerking,
M. VOGELS