Overzicht recente wetteksten
BS 02.04.03, Editie 2
ALBERT II, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de
maatschappelijke zekerheid der arbeiders, inzonderheid op het artikel 7,
gewijzigd bij de wetten van 14 juli 1951, 14 februari 1961, 16 april 1963, 11
januari 1967, 10 oktober 1967, de koninklijke besluiten nr. 13 van 11 oktober
1978 en nr. 28 van 24 maart 1982, de wetten van 22 januari 1985, 30 december
1988, 26 juni 1992 en 30 maart 1994, het koninklijk besluit van 14 november 1996
en de wetten van 13 maart 1997, 13 februari 1998, 7 april 1999, 22 mei 2001, 19
juli 2001 en 10 augustus 2001;
Gelet op de wet van 1 april 1936 op de arbeidsovereenkomst
wegens dienst op binnenschepen, inzonderheid op artikel 25quinquies, §§ 2 en 3,
ingevoegd bij de wet van 10 augustus 2001;
Gelet op de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de
besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der
arbeiders, inzonderheid op artikel 2, § 1, 2° en 3°;
Gelet op de wetten betreffende de schadeloosstelling voor
beroepsziekten gecoördineerd op 3 juni 1970, inzonderheid op artikel 52;
Gelet op de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971,
inzonderheid op artikel 3, 2°;
Gelet op de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de
werknemers, gecoördineerd op 28 juni 1971, inzonderheid op artikel 10, gewijzigd
bij het koninklijk besluit van 10 juni 2001;
Gelet op de wet van 3 juli 1978 betreffende de
arbeidsovereenkomsten, inzonderheid op artikel 30, §§ 2 en 3, ingevoegd bij de
wet van 10 augustus 2001;
Gelet op de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale
bepalingen, inzonderheid op artikel 3, 1°, gewijzigd bij de wet van 24 februari
2003;
Gelet op de wet betreffende de verplichte verzekering voor
geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994,
inzonderheid op de artikelen 32, eerste lid, 6°, 93, zevende lid, 103, § 1, 1°
en 2°, 105, 114, vierde lid, en 128, § 2, eerste lid;
Gelet op het koninklijk besluit van 30 maart 1967 tot
bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de
jaarlijkse vakantie van de werknemers, inzonderheid op de artikelen 21,
vervangen bij het koninklijk besluit van 27 maart 1972 en gewijzigd bij de
koninklijke besluiten van 11 juli 1972, 17 juli 1979 en 18 maart 1982, 36 en 68,
gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 6 augustus 1968, 17 juli 1979 en 18
maart 1982;
Gelet op het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot
uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28
december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders,
inzonderheid op artikel 25;
Gelet op het koninklijk besluit van 25 oktober 1985 tot
uitvoering van Hoofdstuk 1, sectie 1, van de wet van 1 augustus 1985 houdende
sociale bepalingen, inzonderheid op artikel 3, eerste lid, gewijzigd bij het
koninklijk besluit van 6 maart 1987;
Gelet op het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende
de werkloosheidsreglementering, inzonderheid op de artikelen 38, § 1, inleidende
zin, vervangen bij het koninklijk besluit van 10 juni 2001, 98, tweede lid, 110,
§ 4, eerste lid, 137, § 1, 2°, vervangen bij het koninklijk besluit van 11
januari 1993 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 november 1995, § 2,
3°, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 22 november 1995, 138, tweede lid
en 163, derde lid;
Gelet op het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot
uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige
verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994, inzonderheid op de
artikelen 205, § 1, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 februari 2000,
223, 223bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 11 juni 2002, 223ter,
ingevoegd bij het koninklijk besluit van 11 juni 2002, 224, § 2, 225, gewijzigd
bij de koninklijke besluiten van 25 november 1996, 24 november 1997, 5 juli
1998, 19 april 1999, 25 oktober 1999 en 10 november 2000, 228, gewijzigd bij het
koninklijk besluit van 11 december 1996, 233, eerste lid, vervangen bij het
koninklijk besluit van 25 november 1996 en 247, § 1, 7°;
Gelet op het koninklijk besluit van 26 september 1996 tot
vaststelling van de wijze waarop de aanvragen om schadeloosstelling en om
herziening van reeds toegekende vergoedingen bij het Fonds voor de
beroepsziekten worden ingediend en onderzocht, inzonderheid op de artikelen 2,
gewijzigd bij het koninklijk besluit van 24 november 1997 en 4, gewijzigd bij
het koninklijk besluit van 24 november 1997;
Gelet op het koninklijk besluit van 18 april 2000 tot
vaststelling van de bijzondere regels van basisloonberekening voor de toepassing
van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 op bepaalde categorieën van
werknemers, inzonderheid op hoofdstuk II;
Gelet op het koninklijk besluit van 10 juni 2001 tot het in
overeenstemming brengen van sommige koninklijke besluiten inzake de sociale
zekerheid met het koninklijk besluit van 10 juni 2001 tot eenvormige definiëring
van begrippen met betrekking tot arbeidstijdgegevens ten behoeve van de sociale
zekerheid, met toepassing van artikel 39 van de wet van 26 juli 1996 tot
modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van
de wettelijke pensioenstelsels;
Gelet op het advies van de Nationale Arbeidsraad, gegeven op
12 juni 2002;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven
op 6 mei 2002;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting
van 13 mei 2002;
Gelet op het besluit van de Ministerraad over het verzoek aan
de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van één maand;
Gelet op advies 33.770/1 van de Raad van State, gegeven op 19
september 2002, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de
gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, van
Onze Minister van Sociale Zaken en Pensioenen, en op het advies van Onze in Raad
vergaderde Ministers,
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1. De artikelen 7, 17, 18, 20, 28, 29, 30, 32, 42, 56
en 69, enige lid, 2°, van het koninklijk besluit van 10 juni 2001 tot het in
overeenstemming brengen van sommige koninklijke besluiten inzake sociale
zekerheid met het koninklijk besluit van 10 juni 2001 tot eenvormige definiëring
van begrippen met betrekking tot arbeidstijdgegevens ten behoeve van de sociale
zekerheid, met toepassing van artikel 39 van de wet 26 juli 1996 tot
modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van
de wettelijke pensioenstelsels, worden ingetrokken.
Art. 2. In artikel 12 van hetzelfde besluit wordt het woord «
vaderschapsverlof » vervangen door de woorden « vaderschapsverlof bedoeld in de
arbeidswet van 16 maart 1971 ».
Art. 3. In artikel 14 van hetzelfde besluit wordt het woord «
vaderschapsverlof » vervangen door de woorden « vaderschapsverlof bedoeld in de
arbeidswet van 16 maart 1971 ».
Art. 4. In artikel 22 van hetzelfde besluit wordt het woord «
vaderschapsverlof » vervangen door de woorden « vaderschapsverlof bedoeld in de
arbeidswet van 16 maart 1971 ».
Art. 5. In artikel 24 van hetzelfde besluit wordt het woord «
vaderschapsverlof » vervangen door de woorden « vaderschapsverlof bedoeld in de
arbeidswet van 16 maart 1971 ».
Art. 6. In artikel 53 van hetzelfde besluit wordt het woord «
vaderschapsverlof » vervangen door de woorden « vaderschapsverlof bedoeld in de
arbeidswet van 16 maart 1971 ».
Art. 7. Artikel 21 van het koninklijk besluit van 30 maart
1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten
betreffende de jaarlijkse vakantie van werknemers, vervangen bij het koninklijk
besluit van 27 maart 1972 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 11 juli
1972, 17 juli 1979 en 18 maart 1982, wordt vervangen als volgt :
« Art. 21. § 1. De stukken tot staving worden ambtshalve aan
het bevoegde vakantiefonds toegezonden in geval van :
1° arbeidsongeval, door de verzekeraar of door de werkgever, al naargelang er
een verzekering is of niet;
2° beroepsziekte, door het Fonds voor Beroepsziekten;
3° moederschapsrust of vaderschapsverlof bedoeld in de arbeidswet van 16 maart
1971, door de verzekeringsinstelling of door de werkgever, al naargelang er al
dan niet onderwerping is;
4° ongevallen of ziekten niet bedoeld bij § 1, 1° en 2°, door de
verzekeringsinstelling of door de werkgever, al naargelang er al dan niet
onderwerping is;
5° arbeidsonderbrekingen bedoeld bij artikel 16, 5°, door de bevoegde overheid
en, bij ontstentenis, door het gemeentebestuur;
6° arbeidsonderbreking bedoeld bij artikel 16, 13°, door de
uitbetalingsinstelling;
7° arbeidsonderbrekingen bedoeld bij artikel 16, 15° en 16°, door de
verzekeringsinstelling;
8° staking, door het secretariaat van de interprofessionele syndicale
organisatie die haar instemming met de staking heeft betuigd of deze heeft
gesteund.
§ 2. De stukken tot staving van de andere bij artikel 16
bedoelde dagen arbeidsonderbreking ten gevolge van :
1° het vervullen van burgerplichten zonder behoud van loon;
2° het vervullen van een openbaar mandaat;
3° de uitoefening van de functie van rechter in sociale zaken;
4° het vervullen van een syndicale opdracht;
5° de deelneming aan cursussen, stages of studiedagen gewijd aan sociale
promotie;
6° een lock-out;
worden door de werkgever bewaard tot 31 december van het derde jaar dat volgt op
het jaar waarin de vakantie moet verleend worden; de werkgever bezorgt de
stukken aan de vakantiefondsen zo zij het vragen.
§ 3. Behoudens de door de Minister van Sociale Zaken, na
advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie
toegestane afwijking, vermelden de werkgevers op de kwartaalstaat, naast het
aangegeven cijfer van de gelijkgestelde dagen ook de reden van de afwezigheid op
het werk. »
Art. 8. Artikel 36 van hetzelfde besluit wordt vervangen als
volgt :
« Art. 36. Voor de berekening van de duur van de vakantie,
worden met dagen normale werkelijke arbeid gelijkgesteld, de dagen van
arbeidsonderbreking die voor de berekening van het vakantiegeld in aanmerking
komen krachtens de artikelen 16 tot 19, de andere dagen afwezigheid waarvoor een
loon verschuldigd is dat in aanmerking genomen wordt voor de berekening van de
bijdragen voor de wettelijke vakantie en de dagen wettelijke vakantie, vakantie
krachtens een algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst, de
bijkomende vakantie en de dagen inhaalrust in de sector bouwbedrijf. »
Art. 9. In artikel 68 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de
koninklijke besluiten van 6 augustus 1968, 17 juli 1979 en 18 maart 1982, worden
de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het punt 2°, a) , worden de woorden « artikel 16, 3° en 17°, en 41, 3° en
15° » vervangen door de woorden « artikelen 16, 3°, 4° en 10°, en 41, 3°, 4° en
10° »;
2° in het punt 2°, b) , worden de woorden « artikelen 16, 1° en 2°, 4° tot 13°
inbegrepen, 18° en 19°, en 41, 1° en 2°, 4° tot 13° inbegrepen, 16° en 17° »
vervangen door de woorden « artikelen 16, 1° en 2°, 5° tot 9° inbegrepen, 12°,
15° en 16°, en 41, 1° en 2°, 5° tot 9° inbegrepen, 12° tot 14° ».
Art. 10. Artikel 25 van het koninklijk besluit van 28
november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de
besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der
arbeiders wordt vervangen als volgt :
« Art. 25. Wat betreft de handarbeiders wier loon geheel of
gedeeltelijk uit fooien of bedieningsgeld bestaat, worden de bijdragen berekend
op grond van een bedrag dat verkregen wordt door forfaitaire daglonen te
vermenigvuldigen met het aantal arbeidsdagen van het kwartaal, opgesomd in
artikel 24, 1°, a, b en c.
De forfaitaire daglonen worden door de Minister van Sociale Zaken en Pensioenen
per werknemerscategorie vastgesteld.
Wanneer de werknemer evenwel gedeeltelijk met fooien en bedieningsgeld wordt
betaald en het loon van het kwartaal dat niet uit fooien en bedieningsgeld
bestaat, meer bedraagt dan het overeenkomstig het eerste lid vastgestelde
bedrag, worden de bijdragen uitsluitend berekend op het gedeelte dat niet uit
fooien of bedieningsgeld bestaat overeenkomstig het bepaalde in afdeling 1. »
Art. 11. Artikel 3, eerste lid, van het koninklijk besluit
van 25 oktober 1985 tot uitvoering van Hoofdstuk 1, sectie 1, van de wet van 1
augustus 1985 houdende sociale bepalingen, gewijzigd bij het koninklijk besluit
van 6 maart 1987, wordt vervangen als volgt :
« Art. 3. De aangifte wordt gedaan bij middel van een door
deze Rijksdienst goedgekeurde elektronische techniek. De aangifte moet
behoorlijk ondertekend en vervolledigd met de gevraagde inlichtingen aan de
Rijksdienst teruggezonden worden. »
Art. 12. In het koninklijk besluit van 25 november 1991
houdende de werkloosheidsreglementering wordt een artikel 1bis ingevoegd,
luidende :
« Art. 1bis. Voor de toepassing van dit besluit en de
ministeriële uitvoeringsbesluiten ervan gelden de definities van de
arbeidstijdgegevens zoals vastgesteld bij het koninklijk besluit van 10 juni
2001 tot eenvormige definiëring van begrippen met betrekking tot
arbeidstijdgegevens ten behoeve van de sociale zekerheid, met toepassing van
artikel 39 van de wet 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en
tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels.
Voor de toepassing van de definities vermeld in de artikelen 39, 40, 45, 49 en
50 van vermeld koninklijk besluit van 10 juni 2001, worden de volledig werklozen
gelijkgesteld met personen van wie de arbeidsovereenkomst is geschorst. »
Art. 13. In artikel 38, § 1, inleidende zin van hetzelfde
besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 10 juni 2001, worden de
woorden « 30 tot 36 » vervangen door de woorden « 30 tot 36bis ».
Art. 14. In artikel 98, tweede lid, van hetzelfde besluit,
vervallen de woorden « , onder goedkeuring van de Minister, ».
Art. 15. In artikel 110, § 4, eerste lid, van hetzelfde
besluit, vervallen de woorden « onder goedkeuring van de Minister ».
Art. 16. In artikel 137 van hetzelfde besluit, worden de
volgende wijzigingen aangebracht :
1° § 1, 2°, vervangen bij het koninklijk besluit van 11 januari 1993 en
gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 november 1995, wordt vervangen als
volgt :
« 2° aan de werknemer wiens arbeidsprestaties tijdelijk verminderd of geschorst
zijn in toepassing van de artikelen 26, 28, 1°, 49, 50 of 51 van de wet van 3
juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten of van artikel 5 van de wet van
19 maart 1991 houdende bijzondere ontslagregeling voor de
personeelsafgevaardigden in de ondernemingsraden en in de comités voor
veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen alsmede voor de
kandidaat-personeelsafgevaardigden :
a) uiterlijk de eerste effectieve werkloosheidsdag van elke maand vóór het
normale aanvangsuur van het werk een controlekaart inzake tijdelijke
werkloosheid;
b) na het verstrijken van de maand een « bewijs van tijdelijke werkloosheid » of
een « werkloosheidsbewijs in geval van sluiting van de onderneming wegens
jaarlijkse vakantie »; dit bewijs wordt in dubbel afgeleverd in de gevallen
bedoeld in artikel 133, § 1, 4° en 5°; »;
2° § 2, 3°, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 22
november 1995, wordt vervangen als volgt :
« 3° aan de werknemer die getroffen wordt door een lock-out of wiens
werkloosheid het rechtstreekse of onrechtstreekse gevolg is van een staking of
een lock-out :
a) een controlekaart inzake tijdelijke werkloosheid;
b) een « bewijs van tijdelijke werkloosheid »; dit bewijs wordt in dubbel
afgeleverd in de gevallen bedoeld in artikel 133, § 1, 4° en 5°; ».
Art. 17. In artikel 138, tweede lid, van hetzelfde besluit,
vervallen de woorden « , onder goedkeuring van de Minister, ».
Art. 18. In hetzelfde besluit wordt een artikel 138bis
ingevoegd, luidende :
« Art. 138bis. De werkgever, zijn aangestelde of lasthebber
kan op de wijze en binnen de voorwaarden bepaald door de wet van 24 februari
2003 betreffende de modernisering van het beheer van de sociale zekerheid de
gegevens, vermeld op de documenten bedoeld in de navermelde nummers, door middel
van een elektronische techniek overmaken :
1° het « werkloosheidsbewijs » bedoeld in artikel 137, § 1,
1°;
2° het « bewijs van tijdelijke werkloosheid » en « het werkloosheidsbewijs in
geval van sluiting van de onderneming wegens jaarlijkse vakantie » bedoeld in
het artikel 137, § 1, 2°, b, § 2, 3°, b en § 4, eerste lid, 2°;
3° de « prestatiestaat » bedoeld in artikel 137, § 1, 3°;
4° het « integratie-uitkeringsbewijs » bedoeld in artikel 137, § 1, 5°;
5° het « herinschakelingsvergoedingsbewijs » bedoeld in artikel 137, § 1, 6°;
6° het « werkloosheidsbewijs voor de inactiviteitsuren » bedoeld in artikel 137,
§ 2, 1°;
7° het « arbeidsbewijs » bedoeld in artikel 137, § 2, 2°;
8° het « bewijs van jeugdvakantie » bedoeld in artikel 137, § 2, 4°;
9° de « prestatiestaat » bedoeld in artikel 163, derde lid;
10° het « vergoedingsbewijs » bedoeld in artikel 15, § 2, eerste lid, van het
koninklijk besluit van 19 december 2001 tot bevordering van de tewerkstelling
van langdurig werkzoekenden.
In toepassing van artikel 4, § 2, vierde lid, van de in het eerste lid bedoelde
wet bezorgt de werkgever, zijn aangestelde of lasthebber onmiddellijk aan de
sociaal verzekerde een afschrift van de in het eerste lid bedoelde elektronische
mededelingen. Dit afschrift is in een voor de sociaal verzekerde begrijpbare
taal opgesteld. »
Art. 19. In artikel 163, derde lid, van hetzelfde besluit,
vervallen de woorden « onder goedkeuring van de Minister ».
Art. 20. In artikel 205 van het koninklijk besluit van 3 juli
1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor
geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994, gewijzigd
bij het koninklijk besluit van 4 februari 2000, worden de volgende wijzigingen
aangebracht :
a) in § 1, 2°, worden de woorden « van zijn oproeping of
wederoproeping onder de wapens » vervangen door de woorden « van het vervullen
van militieverplichtingen »;
b) in § 1, 3°, eerste lid, 2., c) , worden de woorden « door
zijn oproeping of wederoproeping onder de wapens » vervangen door de woorden «
door het vervullen van militieverplichtingen »;
c) § 1, 4°, wordt vervangen als volgt :
« 4° de persoon die binnen dertig dagen na het einde van een periode van
voorlopige hechtenis of van vrijheidsberoving de hoedanigheid van gerechtigde in
de zin van artikel 86, § 1, 1° van de gecoördineerde wet opnieuw verkrijgt of
arbeidsongeschikt wordt in de zin van artikel 100, § 1, van de gecoördineerde
wet, voorzover hij de in artikel 128 van de gecoördineerde wet bedoelde
wachttijd vervuld had of daarvan was vrijgesteld en hij bij de aanvang van de
periode van voorlopige hechtenis of van vrijheidsberoving voldeed aan de
toekenningsvoorwaarden voor het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkeringen; »;
d) § 6 wordt vervangen als volgt :
« § 6. Voor de persoon die de hoedanigheid had van gerechtigde in de zin van
artikel 86, § 1, 1°, van de gecoördineerde wet tot ten minste de dertigste dag
voor het vervullen van militieverplichtingen en die, ten laatste binnen de
dertig dagen na het einde van het vervullen van militieverplichtingen zich
bevindt in staat van arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 100, § 1, van
de gecoördineerde wet, wordt de wachttijd als vervuld beschouwd.
Wanneer de in het vorige lid bedoelde persoon, binnen de
dertig dagen nadat hij huiswaarts of met onbepaald verlof werd gezonden, zich
bevindt in een staat van arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 100, § 1,
van de gecoördineerde wet ter wille van een ongeval overkomen of een aandoening
opgedaan tijdens het vervullen van zijn militieverplichtingen, wordt de
wachttijd als vervuld beschouwd. Dit geldt ook wanneer die persoon, tijdens het
vervullen van zijn militieverplichtingen, om gezondheidsredenen afwezig is uit
zijn dienst, in zoverre zijn afwezigheid niet aangerekend wordt op de duur van
zijn militieverplichtingen. »;
e) § 7 wordt opgeheven.
Art. 21. Artikel 223 van hetzelfde besluit wordt vervangen
als volgt :
« Art. 223. De verzekeringsinstelling die belast is met de
uitbetaling, aan de vader van het kind, van de uitkering, bedoeld in artikel 113
van de gecoördineerde wet, in geval van toepassing van artikel 114, vierde lid,
van de gecoördineerde wet, is de verzekeringsinstelling waarbij de vader is
aangesloten.
Deze instelling vraagt bij de verzekeringsinstelling van aansluiting van de
moeder alle gegevens op die moeten toelaten het overblijvende gedeelte van de
nabevallingsrust te bepalen, te rekenen vanaf het overlijden of de opname van de
moeder in het ziekenhuis. »
Art. 22. In artikel 223bis van hetzelfde besluit, ingevoegd
bij het koninklijk besluit van 11 juni 2002, worden de volgende wijzigingen
aangebracht :
1° in § 1, tweede lid, worden de woorden « vastgesteld in een verordening,
genomen tot uitvoering van artikel 80, 5°, van de gecoördineerde wet » vervangen
door de woorden « bepaald overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk
besluit van 10 juni 2001 waarin, met toepassing van artikel 39 van de wet van 26
juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de
leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, het uniform begrip "gemiddeld
dagloon" wordt vastgesteld en sommige wettelijke bepalingen in overeenstemming
worden gebracht, en op basis van de modaliteiten vastgelegd door het reglement
bedoeld in artikel 80, 5°, van de gecoördineerde wet »;
2° § 3 wordt opgeheven.
Art. 23. In artikel 223ter van hetzelfde besluit, ingevoegd
bij het koninklijk besluit van 11 juni 2002, worden de volgende wijzigingen
aangebracht :
1° in § 1, tweede lid, worden de woorden « vastgesteld in een verordening,
genomen tot uitvoering van artikel 80, 5°, van de gecoördineerde wet » vervangen
door de woorden « bepaald overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk
besluit van 10 juni 2001 waarin, met toepassing van artikel 39 van de wet van 26
juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de
leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, het uniform begrip "gemiddeld
dagloon" wordt vastgesteld en sommige wettelijke bepalingen in overeenstemming
worden gebracht, en op basis van de modaliteiten vastgelegd door het reglement
bedoeld in artikel 80, 5°, van de gecoördineerde wet »;
2° § 3 wordt opgeheven.
Art. 24. In artikel 224, § 2, van hetzelfde besluit, worden
de woorden "Het tijdvak van oproeping of van wederoproeping onder de wapens en
ieder krachtens artikel 205, § 7, daarmee gelijkgesteld tijdvak" vervangen door
de woorden "Het tijdvak van het vervullen van militieverplichtingen".
Art. 25. In artikel 225 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij
de koninklijke besluiten van 25 november 1996, 24 november 1997, 5 juli 1998, 19
april 1999, 25 oktober 1999 en 10 november 2000, worden de volgende wijzigingen
aangebracht :
1° in § 1, eerste lid, 6°, eerste lid, worden de woorden
"noch opgesloten is in de gevangenis, noch geïnterneerd is in een inrichting
voor sociale bescherming" vervangen door de woorden "noch in voorlopige
hechtenis is, noch van zijn vrijheid beroofd is";
2° in § 1, eerste lid, 6°, zesde lid, worden de woorden "wordt opgesloten in de
gevangenis of geïnterneerd wordt in een inrichting voor sociale bescherming"
vervangen door de woorden "in voorlopige hechtenis is of van zijn vrijheid
beroofd is" en worden de woorden « van opsluiting of internering » vervangen
door de woorden « van de voorlopige hechtenis of de vrijheidsberoving »;
3° in § 1, eerste lid, 6°, zevende lid, worden de woorden "niet meer in de
gevangenis opgesloten is of niet meer geïnterneerd is in een inrichting voor
sociale bescherming" vervangen door de woorden "niet meer in voorlopige
hechtenis is of niet meer van zijn vrijheid beroofd is";
4° in § 2, derde lid, worden de woorden "wordt opgesloten in de gevangenis of
geïnterneerd is in een inrichting voor sociale bescherming" vervangen door de
woorden "in voorlopige hechtenis is of van zijn vrijheid beroofd is".
Art. 26. Artikel 228 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het
koninklijk besluit van 11 december 1996, wordt vervangen als volgt :
« Art. 228. § 1. Onder loon, als bedoeld in artikel 103, § 1,
1°, van de gecoördineerde wet, wordt verstaan het forfaitaire loon dat ten laste
komt van het Fonds voor bestaanszekerheid van de bouwvakkers en wordt verleend
voor de dagen inhaalrust bouwbedrijf.
§ 2. Onder periode gedekt door een loon of een vakantiegeld
als bedoeld bij artikel 103, § 1, 1° of 2°, van de gecoördineerde wet, wordt
verstaan :
1° de dagen wettelijke vakantie die samenvallen met een tijdvak van
arbeidsongeschiktheid, op voorwaarde dat de arbeidsongeschiktheid is aangevangen
tijdens de vakantieperiode;
2° de dagen wettelijke vakantie die de gerechtigde wegens zijn
arbeidsongeschiktheid niet kan nemen vóór het einde van het vakantiejaar;
3° de vakantiedagen krachtens algemeen verbindend verklaarde collectieve
arbeidsovereenkomst en de bijkomende vakantiedagen die samenvallen met een
tijdvak van arbeidsongeschiktheid of die de gerechtigde wegens zijn
arbeidsongeschiktheid niet kon opnemen vóór het einde van het vakantiejaar en
die aanleiding hebben gegeven tot de uitbetaling van een vakantiegeld of een
loon.
Op schriftelijke aanvraag van de gerechtigden worden de
vakantiedagen aangerekend op het tijdvak begrepen tussen de datum van die
aanvraag en het einde van het vakantiejaar.
De aanvraag tot aanrekening is slechts geldig indien ze slaat op een periode
waarover werkelijk uitkeringen worden verleend.
Bij ontstentenis van een schriftelijke aanvraag van de gerechtigden worden die
dagen evenwel aangerekend in de maand december van het vakantiejaar of in de
laatste, werkelijk vergoede periode in het vakantiejaar indien de aanrekening
niet kan gebeuren tijdens de maand december van dat jaar.
In afwijking van het tweede tot het vierde lid worden de
vakantiedagen van de bedienden steeds aangerekend in de maand december van het
vakantiejaar of in de laatste, werkelijk vergoede periode in het vakantiejaar
indien de aanrekening niet kan gebeuren tijdens de maand december van dat jaar.
Indien de arbeidsongeschiktheid een einde neemt vóór 1 januari van het jaar dat
volgt op het vakantiejaar, worden de uitkeringen, ingehouden ingevolge de
aanvraag tot aanrekening van de gerechtigde, hem uitbetaald, ten belope van het
aantal vakantiedagen die nog werkelijk kunnen worden genomen tot 31 december van
het vakantiejaar. »
Art. 27. In artikel 233, eerste lid, van hetzelfde besluit,
vervangen bij het koninklijk besluit van 25 december 1996, worden de woorden «
die in een gevangenis is opgesloten of in een inrichting voor sociale
bescherming is geïnterneerd » vervangen door de woorden « die verkeert in een
periode van voorlopige hechtenis of vrijheidsberoving ».
Art. 28. Artikel 247, § 1, 7°, van hetzelfde besluit wordt
vervangen als volgt :
« 7° de gerechtigde die verkeert in een periode van voorlopige hechtenis of
vrijheidsberoving. Indien hij echter bij de aanvang van de periode van
voorlopige hechtenis of van vrijheidsberoving in staat van arbeidsongeschiktheid
is als bedoeld in artikel 100 van de gecoördineerde wet gaat het tijdvak van
voortgezette verzekering pas in de dag dat die staat van arbeidsongeschiktheid
afloopt.
De voortgezette verzekering wordt toegestaan voor een duur welke niet langer mag
zijn dan de periode van voorlopige hechtenis of vrijheidsberoving. »
Art. 29. Artikel 2 van het koninklijk besluit van 26
september 1996 tot vaststelling van de wijze waarop de aanvragen om
schadeloosstelling en om herziening van reeds toegekende vergoedingen bij het
Fonds voor de beroepsziekten worden ingediend en onderzocht, gewijzigd bij het
koninklijk besluit van 24 november 1997, wordt vervangen als volgt :
« Art. 2. Opdat een aanvraag om schadeloosstelling of om
herziening ontvankelijk zou zijn, wordt zij ingediend ofwel :
1° door middel van het gepaste formulier dat het Fonds gratis ter beschikking
stelt van de betrokkenen, dat samengesteld is uit een administratief en uit een
medisch deel en waarvan het model vastgesteld wordt door het Beheerscomité van
het Fonds;
2° door middel van een door het Beheerscomité van het Fonds op de grond van de
wet van 24 februari 2003 betreffende de modernisering van het beheer van de
sociale zekerheid goedgekeurd elektronisch model.
Indien de aanvraag wordt ingediend door het formulier bedoeld onder 1°, moet
deze ingevuld worden overeenkomstig de aanwijzingen die erin voorkomen,
vergezeld worden van de gevraagde bewijsstukken en gewaarmerkt, gedateerd en
ondertekend worden door de getroffene of, ingeval deze laatste overleden is,
door zijn rechthebbenden.
Indien de aanvraag wordt ingediend bij middel van het elektronisch model bedoeld
onder 2°, moet deze ingevuld worden overeenkomstig de aanwijzingen die erin
voorkomen. »
Art. 30. Artikel 4, eerste lid, van hetzelfde besluit,
gewijzigd bij het koninklijk besluit van 24 november 1997, wordt vervangen als
volgt :
« Art. 4. De aanvraag om schadeloosstelling of om herziening
die bij het Fonds overeenkomstig artikel 2 wordt ingediend, heeft als datum :
1° deze van het postmerk wanneer zij werd ingediend onder aangetekende omslag;
2° deze van ontvangst van de aanvraag bij het Fonds indien zij wordt ingediend
per gewone brief;
3° deze van ontvangst van de elektronische aanvraag bij het Fonds, indien ze
wordt ingediend door het elektronische model bedoeld onder artikel 2, 2°, van
dit besluit. »
Art. 31. In hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 18
april 2000 tot vaststelling van de bijzondere regels van basisloonberekening
voor de toepassing van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 op bepaalde
categorieën van werknemers wordt een afdeling Ibis ingevoegd, luidende :
« Afdeling Ibis. - Uitzendkrachten
Art. 3bis. Wanneer de getroffene een uitzendkracht is, wordt,
onverminderd de toepassing van artikel 37ter van de wet, het basisloon
uitsluitend vastgesteld op grond van het gemiddeld loon van de maatpersonen,
zoals bedoeld in artikel 36, § 2, van de wet.
Op eenvoudige vraag van de verzekeringsonderneming of van de in artikel 87
bedoelde ambtenaren deelt de gebruiker of, in voorkomend geval, de werkgever die
behoort tot dezelfde bedrijfstak als de gebruiker, het identificatienummer
bedoeld in artikel 8, 1° of 2°, van de wet van 15 januari 1990 houdende
oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid van de
maatpersonen mee. »
Art. 32. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1
januari 2003, met uitzondering van de artikelen 16 en 18, eerste lid, 2°, die in
werking treden op 1 oktober 2003.
Art. 33. Onze Minister van Werkgelegenheid en Onze Minister
van Sociale Zaken en Pensioenen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de
uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 12 maart 2003.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Werkgelegenheid,
Mevr. L. ONKELINX
De Minister van Sociale Zaken en Pensioenen,
F. VANDENBROUCKE