Overzicht recente wetteksten
BS 29.01.03, Editie 2.
FEDERALE OVERHEIDSDIENST ECONOMIE, K.M.O., MIDDENSTAND EN ENERGIE |
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :
HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in
artikel 78 van de Grondwet.
HOOFDSTUK II. - Definities en toepassingsgebied
Art. 2. § 1. Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan
onder :
1° minnelijke invordering van schulden : iedere handeling of
praktijk die tot doel heeft de schuldenaar ertoe aan te zetten een onbetaalde
schuld te betalen, buiten iedere invordering op grond van een uitvoerbare titel
om;
2° activiteit van minnelijke invordering van schulden : de,
zelfs bijkomstige, beroepsactiviteit van iedere natuurlijke persoon of
rechtspersoon, die bestaat in het minnelijk invorderen van onbetaalde schulden
voor andermans rekening zonder te hebben bijgedragen tot het sluiten van de
onderliggende overeenkomst, dan wel het minnelijk invorderen van tegen betaling
overgenomen schulden, met uitzondering van de minnelijke invordering van
schulden gesteld door een advocaat of een ministerieel ambtenaar of een
gerechtelijk mandataris in de uitoefening van zijn beroep of zijn ambt;
3° consument : elke natuurlijke persoon die schulden heeft
die vreemd zijn aan zijn handels-, beroeps- of ambachtelijke activiteit;
4° onderliggende overeenkomst : de overeenkomst die tot het
ontstaan van de schuldvordering op de consument leidde.
§ 2. De artikelen 11 tot 13 zijn niet van toepassing op de activiteit van
minnelijke invordering van schulden die wordt uitgeoefend door een advocaat of
een gerechtsdeurwaarder.
§ 3. Deze wet is van toepassing op de minnelijke invordering van schulden en op
de activiteit van minnelijke invordering van schulden van de consument.
HOOFDSTUK III
Minnelijke invordering van schulden van de consument
Art. 3. § 1. In het kader van een minnelijke invordering van
schulden wordt iedere gedraging of praktijk die het privéleven van de consument
schendt of hem kan misleiden, alsook iedere gedraging of praktijk die een
inbreuk maakt op zijn menselijke waardigheid, verboden.
§ 2. Worden in het bijzonder verboden :
- elk geschrift dat, of elke gedraging die ertoe strekt verwarring te creëren
omtrent de hoedanigheid van de persoon van wie het uitgaat, zoals in het
bijzonder het geschrift dat verkeerdelijk laat uitschijnen dat het om een
document gaat dat uitgaat van een gerechtelijke overheid, een ministerieel
ambtenaar of een advocaat;
- elke mededeling die onjuiste juridische bedreigingen bevat, of die onjuiste
inlichtingen over de gevolgen van een wanbetaling bevat;
- elke vermelding op een omslag waaruit blijkt dat de briefwisseling de
invordering van een schuld betreft;
- de inning van niet voorziene of niet wettelijk toegestane bedragen;
- de stappen die worden ondernomen bij de buren, de familie of de werkgever van
de schuldenaar. Onder stappen wordt onder meer verstaan elke mededeling van
inlichtingen of elke vraag om inlichtingen die verband houdt met de
schuldvordering of met de solvabiliteit van de schuldenaar, onverminderd de
handelingen gesteld in het raam van wettelijke inningprocedures;
- de invordering of poging tot invordering bij een persoon die niet de
schuldenaar is;
- iedere poging tot inning in aanwezigheid van een derde, behalve wanneer dit
gebeurt met instemming van de schuldenaar;
- alle stappen om de schuldenaar een wisselbrief te doen ondertekenen of om een
overdracht van vordering of een schuldbekentenis te eisen;
- het belagen van de schuldenaar, die uitdrukkelijk en gemotiveerd heeft te
kennen gegeven de schuld te betwisten;
- de telefonische oproepen en de huisbezoeken tussen tweeëntwintig uur en acht
uur.
De Koning kan deze lijst aanvullen, wijzigen of aanpassen, op
voordracht van de Minister tot wiens bevoegdheid de Economische Zaken behoren.
HOOFDSTUK IV
De activiteit van minnelijke invordering van schulden
Art. 4. § 1. Er kan geen activiteit van minnelijke
invordering van schulden worden uitgeoefend, zonder voorafgaandelijk bij het
Ministerie van Economische Zaken te zijn ingeschreven.
De Koning stelt de nadere regels en de voorwaarden van deze inschrijving vast.
Bij de aanvraag tot inschrijving wordt bewijs geleverd van het nakomen van de
verplichting bepaald in § 2.
§ 2. Ieder persoon die een activiteit van minnelijke invordering van schulden
verricht, moet over voldoende waarborgen beschikken die hem vrijwaren voor de
geldelijke gevolgen van zijn beroepsaansprakelijkheid, overeenkomstig de
voorwaarden en regels die door de Koning vastgesteld worden.
Art. 5. Het is verboden aan de consument enige vergoeding te
vragen, anders dan de overeengekomen bedragen in de onderliggende overeenkomst
in geval van niet-naleving van de contractuele verbintenissen.
Art. 6. § 1. Elke minnelijke invordering van een schuld dient
te starten met een schriftelijke ingebrekestelling gericht aan de consument.
Deze ingebrekestelling dient op een volledige en ondubbelzinnige wijze alle
gegevens omtrent de schuldvordering te omvatten. Zij dient minstens de gegevens,
opgesomd in § 2, te bevatten, en er kan maar tot andere invorderingstechnieken
worden overgegaan na afloop van de in § 3 vastgestelde termijn.
§ 2. In deze ingebrekestelling komen minstens de volgende
gegevens voor :
1° de identiteit, het adres, het telefoonnummer en de
hoedanigheid van de oorspronkelijke schuldeiser;
2° de naam of benaming, het adres, het inschrijvingsnummer in
het handelsregister en het BTW-identificatienummer, alsmede het
inschrijvingsnummer bij het Ministerie van Economische Zaken van de persoon die
tot de minnelijke invordering overgaat;
3° een duidelijke beschrijving van de verplichting die de
schuld heeft doen ontstaan;
4° een duidelijke beschrijving en verantwoording van de
bedragen die van de schuldenaar geëist worden, met inbegrip van de geëiste
schadevergoedingen en nalatigheidsinteresten;
5° de vermelding dat, bij afwezigheid van reactie van de
schuldenaar binnen de in § 3 gestelde termijn, de schuldenaar tot andere
maatregelen tot invordering kan overgaan.
§ 3. De ingebrekestelling vermeldt een termijn waarbinnen de
schuldenaar aan de vordering kan voldoen zonder dat er bijkomende maatregelen
ter invordering mogen worden genomen. Deze termijn bedraagt ten minste vijftien
dagen, en vangt aan op de datum waarop de schriftelijke aanmaning wordt
opgestuurd.
Art. 7. Ieder persoon die een huisbezoek verricht bij een
consument in het kader van een activiteit van minnelijke invordering van
schulden dient een schriftelijk document voor te leggen, dat naast de gegevens
opgesomd in artikel 6, § 2, 1 ° tot 4°, de volgende vermeldingen dient te
bevatten :
1° de naam van de persoon die zich ter plaatse aanmeldt;
2° de vermelding, in vet gedrukte letters en in een kader los van de tekst, dat
de consument geenszins verplicht is het huisbezoek te ondergaan, en er op elk
ogenblik een einde kan aan stellen. Deze mededeling dient eveneens verstrekt te
worden bij het zich ter plaatse aanmelden.
Bij iedere volledige of gedeeltelijke betaling van een schuld tijdens het
huisbezoek dient een ontvangstbewijs, met een verwijzing naar de betaalde
schuld, te worden afgegeven.
Art. 8. Verboden is elke reclame voor een activiteit van
minnelijke invordering die verwijst naar een inschrijving in de zin van deze
wet.
HOOFDSTUK V. - Vordering tot staking
Art. 9. De voorzitter van de rechtbank van koophandel stelt
het bestaan vast en beveelt de staking van een zelfs onder het strafrecht
vallende daad die een inbreuk op de bepalingen van deze wet uitmaakt.
Art. 10. De vordering tot staking wordt ingesteld op verzoek
van :
1° de belanghebbenden;
2° de Minister tot wiens bevoegdheid de Economische Zaken behoren;
3° een beroeps- of interprofessionele vereniging met rechtspersoonlijkheid;
4° een vereniging ter verdediging van de consumentenbelangen die
rechtspersoonlijkheid bezit voorzover zij voldoet aan de voorwaarden gesteld in
artikel 98, § 1, 4, van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken
en de voorlichting en de bescherming van de consument.
In afwijking van de bepalingen van de artikelen 17 en 18 van
het Gerechtelijk Wetboek, kunnen de verenigingen bedoeld in het eerste lid, 3°
en 4°, in rechte optreden voor de verdediging van hun statutair omschreven
collectieve belangen.
De artikelen 99 en 100 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de
handelspraktijken en de voorlichting en de bescherming van de consument zijn van
toepassing op de in het eerste lid bedoelde vordering tot staking.
HOOFDSTUK VI. - Opsporing en vaststelling van de verboden
daden
Art. 11. § 1. Onverminderd de plichten van de officieren van
gerechtelijke politie zijn de door de Minister tot wiens bevoegdheid de
Economische Zaken behoren aangestelde ambtenaren bevoegd om de inbreuken op deze
wet op te sporen en vast te stellen.
De processen-verbaal opgesteld door deze ambtenaren hebben bewijskracht tot
bewijs van het tegendeel. Een afschrift ervan wordt bij een ter post
aangetekende brief met ontvangstmelding binnen dertig dagen na de datum van
vaststellingen aan de overtreder toegezonden.
§ 2. In de uitoefening van hun ambt mogen de in § 1 bedoelde ambtenaren :
1° binnentreden tijdens de gewone openings- of werkuren in de
lokalen en vertrekken waar zij voor het vervullen van hun opdracht toegang
moeten hebben;
2° alle dienstige vaststellingen doen, zich op eerste
vordering ter plaatse de documenten, stukken of boeken die zij voor
hun,-opsporingen en vaststellingen nodig hebben, doen voorleggen en daarvan
afschrift nemen;
3° tegen ontvangstbewijs, beslag leggen op documenten,
stukken of boeken noodzakelijk voor het bewijs van een inbreuk of om de
mededaders of medeplichtigen van de overtreders op te sporen; bij ontstentenis
van een bevestiging door het openbaar ministerie binnen tien werkdagen is het
beslag van rechtswege opgeheven;
4° indien zij redenen hebben te geloven aan het bestaan van
een inbreuk, in bewoonde lokalen binnentreden met voorafgaande machtiging van de
rechter bij de politierechtbank. De bezoeken in bewoonde lokalen moeten tussen
acht en achttien uur en door minstens twee ambtenaren gezamenlijk geschieden.
§ 3. In de uitoefening van hun ambt kunnen de in § 1 bedoelde ambtenaren de
bijstand van de politie vorderen.
§ 4. De aangestelde ambtenaren oefenen de hun door dit artikel verleende
bevoegdheden uit onder het toezicht van de procureur-generaal, onverminderd hun
ondergeschiktheid aan hun meerderen in het bestuur.
§ 5. In geval van toepassing van artikel 12, wordt het in § 1 bedoeld
proces-verbaal pas toegezonden aan de procureur des Konings, wanneer aan de
waarschuwing geen gevolg is gegeven.
In geval van toepassing van artikel 13, wordt het proces-verbaal pas toegezonden
aan de procureur des Konings, wanneer de overtreder niet is ingegaan op het
voorstel tot minnelijke schikking.
Art. 12. Wanneer is vastgesteld dat een handeling een inbreuk
vormt op deze wet of op een uitvoeringsbesluit ervan, of dat zij aanleiding kan
geven tot een vordering tot staking op initiatief van de Minister tot wiens
bevoegdheid de Economische Zaken behoren, kan deze of de door hem met toepassing
van artikel 11, § 1, eerste lid,
aangestelde ambtenaar, een waarschuwing richten tot de overtreder waarbij die
tot stopzetting van deze handeling wordt aangemaand.
De waarschuwing wordt de overtreder ter kennis gebracht
binnen een termijn van drie weken volgend op de vaststelling van de feiten, bij
een ter post aangetekende brief met ontvangstmelding of door de overhandiging
van een afschrift van het proces-verbaal waarin de feiten zijn vastgesteld.
De waarschuwing vermeldt :
1° de ten laste gelegde feiten en de geschonden wetsbepaling of -bepalingen;
2° de termijn waarbinnen zij dienen te worden stopgezet;
3° dat, indien aan de waarschuwing geen gevolg wordt gegeven, ofwel de minister
een vordering tot staking zal instellen, ofwel de met toepassing van artikelen
11, § 1, eerste lid, en 13 aangestelde ambtenaren respectievelijk de procureur
des Konings kunnen inlichten, of de regeling in der minne bepaald in artikel 13
kunnen toepassen.
Art. 13. De hiertoe door de Minister tot wiens bevoegdheid de
Economische Zaken behoren aangestelde ambtenaren kunnen, in het licht van de
processen-verbaal die een inbreuk vaststellen op de bepalingen bedoeld in
artikel 15, en opgemaakt zijn door de in artikel 11, § 1, eerste lid, bedoelde
ambtenaren, aan de overtreders een som voorstellen waarvan de betaling de
strafvordering doet vervallen.
Deze som mag niet hoger zijn dan het maximumbedrag van de geldboete bepaald in
artikel 15, verhoogd met de opdeciemen. De tarieven alsmede de modaliteiten van
betaling en inning worden vastgesteld door de Koning, op voorstel van de
Minister tot wiens bevoegdheid Economische Zaken behoren.
HOOFDSTUK VII. - Sancties
Afdeling 1. - Burgerrechtelijke sancties en strafbepalingen
Art. 14. Iedere betaling die verkregen wordt in strijd met de
bepalingen van de artikelen 3, 4, 6 en 7, behalve in het geval van een
kennelijke vergissing die de rechten van de consument niet schaadt, wordt
beschouwd als geldig door de consument verricht ten opzichte van de schuldeiser,
maar dient door de persoon die de activiteit van minnelijke invordering van
schulden verricht, te worden terugbetaald aan de consument.
Heeft de invordering van een schuld betrekking op een geheel of ten dele
onverschuldigd bedrag, in het bijzonder met toepassing van artikel 5, dan is
degene die de betaling ontvangt ertoe gehouden het terug te betalen aan de
consument, vermeerderd met de nalatigheidsinteresten te rekenen van de dag van
de betaling.
Art. 15. § 1. Met geldboete van 26 tot 50.000 EUR worden
gestraft :
1° zij die de bepalingen van de artikelen 3 tot 8 overtreden;
2° zij die de beschikking niet naleven van een vonnis of arrest gewezen op een
vordering tot staking als bedoeld in artikel 9;
3° zij die het vervullen van de opdracht van de in artikel 11 genoemde personen
met het oog op de opsporing en vaststelling van de inbreuken op deze wet, met
opzet verhinderen of belemmeren.
Onverminderd de toepassing van de gewone regels inzake herhaling, wordt deze
straf verdubbeld wanneer de inbreuk wordt begaan binnen vijf jaar te rekenen van
een in kracht van gewijsde gegane veroordeling wegens een in dit artikel bepaald
misdrijf.
§ 2. In geval van veroordeling wordt de bijzondere verbeurdverklaring bedoeld in
artikel 42, 3°, van het Strafwetboek steeds uitgesproken.
§ 3. Boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII en artikel 85,
is van toepassing op de bij dit artikel bedoelde inbreuken.
Afdeling 2. - Administratieve sancties
Art. 16. § 1. Onverminderd de bepalingen van de artikelen 13
en 15, kan de inschrijving bedoeld in artikel 4 door de Minister tot wiens
bevoegdheid de Economische Zaken behoren, geschrapt of geschorst worden ten
aanzien van de natuurlijke of rechtspersonen die niet meer voldoen aan één van
de voorwaarden waarin de uitvoeringsbesluiten voorzien of die een bepaling van
de wet of van haar uitvoeringsbesluiten miskennen.
§ 2. De minister of zijn gemachtigde deelt zijn grieven
vooraf aan de betrokkenen mee. Hij brengt hen ervan op de hoogte dat zij hun
dossier kunnen raadplegen en dat zij over een termijn van twee weken beschikken
om hun verdediging voor te dragen. De betrokkenen kunnen verzoeken om gehoord te
worden door de minister of zijn gemachtigde.
De beslissing van de minister wordt aan de betrokkenen ter kennis gebracht bij
een ter post aangetekende brief. Zij wordt bij uittreksel in het Belgisch
Staatsblad bekendgemaakt.
§ 3. De minister bepaalt de duur van de schrapping of de
schorsing van de inschrijving, die niet meer mag bedragen dan één jaar te
rekenen van de kennisgeving van de beslissing. Tijdens deze periode mogen de
betrokkenen geen aan deze wet onderworpen activiteiten uitoefenen.
In geval van schrapping dienen zij een nieuwe inschrijving aan te vragen
teneinde deze activiteiten te mogen uitoefenen.
§ 4. De inschrijving kan niet worden toegekend aan, of
behouden voor de personen tegen wie tot tweemaal toe een maatregel van schorsing
of schrapping genomen is.
De inschrijving kan niet worden toegekend aan of behouden voor een rechtspersoon
waarin het ambt van beheerder, zaakwaarnemer, directeur of gevolmachtigde
bekleed wordt door een persoon als bedoeld in de eerste lid.
HOOFDSTUK VIII. - Slotbepalingen
Art. 17. In de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet
worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° artikel 39 wordt opgeheven;
2° in artikel 101, § 1, gewijzigd bij de wetten van 11 februari 1994 en 10
augustus 2001, wordt de bepaling onder 11° opgeheven.
Art. 18. Artikel 589 van het Gerechtelijk Wetboek, gewijzigd
bij de wetten van 4 december 1990, 12 juni 1991 en 11 april 1999, wordt
aangevuld met de volgende bepaling :
« 7° in artikel 9 van de wet van (20 december 2002) betreffende de minnelijke
invordering van schulden van de consument. »
HOOFDSTUK IX. - Inwerkingtreding
Art. 19. Deze wet treedt in werking de eerste dag van de
zesde maand na die waarin zij in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt, met
uitzondering van de artikelen 4 en 16 die in werking treden op de datum die door
de Koning wordt bepaald.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's lands zegel zal
worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 20 december 2002.
ALBERT
Van Koningswege :
De Ministerie van Justitie,
M. VERWILGHEN
De Minister van Economie,
Ch. PICQUE
Met 's Lands zegel gezegeld :
De Minister van Justitie,
M. VERWILGHEN