Overzicht recente wetteksten
BS 15.01.03
ALBERT II, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de
collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op
artikel 28;
Gelet op het verzoek van het Paritair Subcomité voor de
gezondheidsinrichtingen en -diensten;
Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid,
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1. Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage
overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 26 maart 2001, gesloten in het
Paritair Subcomité voor de gezondheidsinrichtingen en -diensten, betreffende het
bedrag en de wijze van inning van de bijdrage voor de vormings- en
tewerkstellingsinitiatieven voor risicogroepen voor de privé-rusthuizen en de
rust- en verzorgingstehuizen.
Art. 2. Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de
uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 11 november 2002.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Werkgelegenheid,
Mevr. L. ONKELINX
_______
Nota
(1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad :
Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969.
Bijlage
Paritair Subcomité voor de gezondheidsinrichtingen en
-diensten
Collectieve arbeidsovereenkomst van 26 maart 2001
Bedrag en de wijze van inning van de bijdrage voor de
vormings- en tewerkstellingsinitiatieven voor risicogroepen voor de
privé-rusthuizen en de rust- en verzorgingstehuizen (Overeenkomst geregistreerd
op 12 juni 2001 onder het nummer 57456/CO/305.02)
HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied
Artikel 1. Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van
toepassing op de werkgevers en de werknemers van de privé-rusthuizen en de rust-
en verzorgingstehuizen die ressorteren onder het Paritair Subcomité voor de
gezondheidsinrichtingen en -diensten.
Onder "werknemers" wordt verstaan : het mannelijk en vrouwelijk werklieden- en
bediendepersoneel.
HOOFDSTUK II. - Beschikkingen
Art. 2. De in artikel 1 bedoelde werkgevers verbinden er zich
toe maatregelen te nemen ter bevordering van de tewerkstelling en de vorming van
personen die behoren tot de risicogroepen of op wie een begeleidingsplan van
toepassing is.
Tot de risicogroepen behoren de personen vermeld in artikel 3 van de collectieve
arbeidsovereenkomst van 30 september 1993, gesloten in het Paritair Comité voor
de gezondheidsdiensten, betreffende de omschrijving van de risicogroepen voor de
gezondheidssector, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 7
augustus 1995.
Art. 3. De kost van deze initiatieven staat gelijk met de
opbrengst van een bijdrage van 0,20 pct. tijdens het tweede kwartaal 2001 en van
0,10 pct. tijdens het derde en vierde kwartaal 2001 en elk van de vier kwartalen
van 2002 berekend op grond van het volledige loon van de werknemers, zoals
bedoeld in artikel 23 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene
beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers en de uitvoeringsbesluiten
van deze wet (Belgisch Staatsblad van 2 juli 1981), die tewerkgesteld zijn door
de in artikel 1 bedoelde werkgevers.
HOOFDSTUK III. - Toepassingsmodaliteiten
Art. 4. Partijen komen overeen om de inning van de in artikel
3 bepaalde bijdrage toe te vertrouwen aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid
en dit voor rekening van het Sociaal Fonds voor de privé-rusthuizen en de rust-
en verzorgingstehuizen, opgericht bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 3
mei 1993, gesloten in het Paritair Subcomité voor de gezondheidsinrichtingen en
-diensten, tot oprichting van een Fonds voor bestaanszekerheid voor de
privé-rusthuizen en de rust- en verzorgingstehuizen en tot vaststelling van zijn
statuten, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 15 september
1994.
Art. 5. De opbrengst van deze bijdrage wordt gebruikt om
personeel aan te werven en om vormingsinitiatieven te nemen voor risicogroepen
die aangeworven zouden kunnen worden in de sector of reeds aangeworven zijn.
Art. 6. Deze collectieve arbeidsovereenkomst heeft uitwerking
met ingang van 1 januari 2001 en treedt buiten werking op 31 december 2002.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 11
november 2002.
De Minister van Werkgelegenheid,
Mevr. L. ONKELINX