Overzicht recente wetteksten
BS 28.09.02 Tweede uitgave
De Minister van Sociale Zaken en Pensioenen,
Gelet op de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige
verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, inzonderheid op
artikel 34, eerste lid, 12°, vervangen bij de wet van 24 december 1999, op
artikel 35, § 3, ingevoegd bij de wet van 2 augustus 2002, en op artikel 37, §
12, gewijzigd bij de wetten van 20 december 1995 en 24 december 1999;
Gelet op het koninklijk besluit van 26 september 2002 tot uitvoering van
artikel 35, § 3, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor
geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, voor de
in artikel 34, 11° en 12°, van dezelfde wet bedoelde verstrekkingen;
Gelet op het ministerieel besluit van 5 april 1995 tot vaststelling van de
tegemoetkoming, bedoeld in artikel 37, § 12, van de wet betreffende de
verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen,
gecoördineerd op 14 juli 1994, voor de in artikel 34, 12°, van dezelfde wet
bedoelde verstrekkingen, gewijzigd bij de ministeriële besluiten van 29
september 1995, 17 april 1996, 10 januari 1997, 1 augustus 1997, 11 september
1997, 3 maart 1999, 25 februari 2000, 28 mei 2001 en 26 november 2001;
Gelet op het voorstel van het Comité van de verzekering voor geneeskundige
verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering,
gedaan op 9 september 2002;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 10 september
2002;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 12 september
2002;
Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door het feit dat de
adviezen 33.033/1 tot 33.036/1 van de Raad van State van 19 februari 2002 een
herziening vergen van de financiering van bepaalde inrichtingen en diensten
bedoeld in de voormelde wet betreffende de verplichte verzekering voor
geneeskundige verzorging en uitkeringen; dat de herziene financiering in werking
moet treden op 1 oktober 2002, datum waarop de federale overheid belangrijke
engagementen opgenomen in het federaal meerjarenplan van 1 maart 2000 voor de
gezondheidssectoren en van het protocolakkoord van 28 november 2000 voor de
openbare gezondheidssectoren, dient te honoreren; dat de bedoelde inrichtingen
en diensten uiterlijk tegen 4 oktober 2002 in kennis gesteld moeten kunnen
worden van de nieuwe financieringsregels opdat zij met kennis van zaken zouden
kunnen beslissen om de voordelen voorzien in voormelde akkoorden al dan niet toe
te passen op hun personeel;
Gelet op het advies 34.123/1 tot 34.128/1 van de Raad van State, gegeven op
19 september 2002, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de
gecoördineerde wetten op de Raad van State,
Besluit :
Artikel 1. In artikel 1 van het ministerieel besluit van 5 april 1995 tot
vaststelling van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 37, § 12, van de wet
betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en
uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994, voor de in artikel 34, 12°, van
dezelfde wet bedoelde verstrekkingen, worden de volgende wijzigingen aangebracht
:
1° in § 1, 1°, eerste lid, vervangen door het ministerieel besluit van 25
februari 2000 en gewijzigd bij de ministeriële besluiten van 28 mei en 26
november 2001, worden de woorden "vanaf 1 oktober 2001 : 1,44 euro (forfait O),
8,38 euro (forfait A), 25,12 euro (forfait B) en 33,36 euro (forfait C)"
vervangen door de woorden "vanaf 1 oktober 2002 : 1,13 euro (forfait O), 7,42
euro (forfait A), 21,97 euro (forfait B) en 31,64 euro (forfait C). » .
2° § 1, 1°, vierde lid, vervangen door het ministerieel besluit van 26 november
2001, wordt vervangen als volgt :
« Deze verhoging bedraagt vanaf 1 oktober 2001 1,72 euro. » .
3° § 1, 1°, vijfde lid, opgeheven bij het ministerieel besluit van 3 maart 1999,
wordt hersteld in de volgende lezing :
« De in het eerste en vierde lid bedoelde bedragen worden verhoogd met de
volgende bedragen, als de inrichting voldoet aan de in artikel 2, § 8, gestelde
voorwaarde :
- 0,05 euro voor het forfait O;
- 0,57 euro voor het forfait A;
- 2,19 euro voor het forfait B;
- 2,94 euro voor het forfait C;
- 3,02 euro voor het forfait C+.
4° in § 1, 2°, gewijzigd bij de ministeriële besluiten van 3 maart 1999, 28
mei 2001 en 26 november 2001, worden de woorden "vanaf 1 oktober 2001 : 1,44
euro" vervangen door de woorden "vanaf 1 oktober 2002 : 1,13 euro. Dit bedrag
wordt verhoogd met 0,05 euro als de inrichting voldoet aan de in artikel 2, § 8,
gestelde voorwaarden. »
Art. 2. § 1. Artikel 2, § 8, van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt
:
« § 8. Om de in artikel 1, § 1, 1°, vijfde lid, of in artikel 1, § 1, 2°,
bedoelde verhoogde bedragen te kunnen genieten, moeten de inrichtingen aan de
Dienst voor geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en
invaliditeitsverzekering per aangetekende brief een verklaring, overeenkomstig
de bijlage gevoegd bij dit besluit, ondertekend door de verantwoordelijke van de
inrichting, waarin staat vanaf welke datum het loontrekkend personeel dat gedekt
is door de in artikel 1, eerste lid, bedoelde forfaitaire tegemoetkoming,
minstens de loonschalen en voordelen geniet die zijn vastgesteld in het
koninklijk besluit van 26 september 2002 tot uitvoering van artikel 35, § 3, van
de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en
uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, voor de in artikel 34, 11° en 12°,
van dezelfde wet bedoelde verstrekkingen. De inrichtingen die behoren tot de
openbare sector voegen een uittreksel van de notulen van het basisoverlegcomité
toe, waaruit het unaniem advies van vermeld comité blijkt betreffende de
toepassing van voormelde voordelen.
De uitbetaling van de in artikel 1, § 1, 1°, vijfde lid, of in artikel 1, §
1, 2°, bedoelde verhoogde bedragen heeft slechts plaats voor zover de inrichting
uiterlijk tegen de laatste werkdag van de maand volgend op het kwartaal waarvoor
bedoeld bedrag verschuldigd is, volgende gegevens oplevert aan het
Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering :
1° gegevens met betrekking tot de inrichting of dienst :
a) het statuut;
b) het RSZ of RSZ-PPO nummer;
c) de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur voor voltijdse prestaties;
2° gegevens per personeelslid :
a) naam, voornaam en geboortedatum van de personeelsleden;
b) inschrijvingsnummer van de personeelsleden in het rijksregister;
c) het aantal te presteren uren per week zoals blijkt uit het arbeidscontract of
de individuele benoemingsakte, met begin- en einddatum waarop dit aantal uren
van toepassing is;
d) indien het gaat om een nieuw personeelslid of indien een einde werd gesteld
aan de tewerkstelling : de begin- en/of einddatum;
e) per personeelslid het aantal gepresteerde dagen en voor de periode van
deeltijdse tewerkstelling het aantal gepresteerde uren;
f) per personeelslid de beroepskwalificatie en de baremieke anciënniteit;
g) aantal kalenderdagen die niet werden vergoed door de werkgever (langdurige
ziekte, arbeidsongeval, zwangerschapsverlof, ...). Hierin moeten eveneens de
dagen worden opgenomen tijdens welke het personeelslid in disponibiliteit wegens
ziekte of invaliditeit was;
h) per personeelslid, de premies, bedoeld in hoofdstuk 2 van het voorgenoemd
koninklijk besluit van 26 september 2002, die werden uitbetaald;
i) per personeelslid, het aantal uren per type van onregelmatige prestaties die
werden uitbetaald en de gestorte bedragen;
j) per personeelslid, de baremieke weddeschaal die werd uitbetaald en de
gestorte bedragen.
De werkgever bezorgt de gegevens zoals bedoeld in het vorig lid aan de leidend
ambtenaar van de Dienst voor Geneeskundige Verzorging van het RIZIV, op een
document waarvan het model door deze Dienst aan de inrichtingen wordt bezorgd.
Het lijst van de inrichtingen die het document bedoeld in het eerste lid
hebben opgestuurd, wordt in de loop van de maand mei en november in het Belgisch
Staatsblad bekendgemaakt.
De uitbetaling van de in artikel 1, § 1, 1°, vijfde lid, of in artikel 1, § 1,
2°, bedoelde verhoogde bedragen wordt geschorst vanaf de eerste dag van het
kwartaal waarin wordt vastgesteld dat de inrichting zich, voor een of meerdere
personeelsleden, vergoed door de tegemoetkoming bedoeld in artikel 1, eerste
lid, niet houdt aan de verklaring bedoeld in het eerste lid. De schorsing wordt
opgeheven de eerste dag van het kwartaal volgend op het kwartaal waarin wordt
vastgesteld dat de inrichting zich opnieuw in orde gesteld heeft met de
verklaring bedoeld in het eerste lid.
De inrichtingen die gebonden zijn door een collectieve arbeidsovereenkomst,
gesloten in de schoot van het Paritair Comité 305.2 en algemeen verbindend
verklaard bij koninklijk besluit, die minstens voorziet in de loonschalen en
voordelen die zijn vastgesteld in het voorgenoemde koninklijk besluit van 26
september 2002, worden vrijgesteld van de toepassing van de vorige leden. Dit is
ook het geval voor de inrichtingen van de openbare sector die het bewijs leveren
dat zij één van de volgende protocolakkoorden op het personeel toepassen :
a) het sectoraal akkoord betreffende een algemene weddeschaalherziening voor
het personeel van de lokale en regionale sector van de Vlaamse Gemeenschap en
gemeenschappelijke krachtlijnen voor een samenhangend personeelsbeleid in de
lokale en regionale besturen (omzendbrief BA 93/07 van 18 juni 1993 van de
Vlaamse Gemeenschap);
b) « la circulaire du 27 mai 1994 du Ministre des Affaires intérieures et de
la Fonction publique du Gouvernement wallon concernant la révision générale des
barčmes applicable aux pouvoirs provinciaux et locaux de Wallonie »;
c) het Sociaal Handvest van 28 april 1994 - Harmonisatie van het
administratief statuut en algemene weddeherziening voor het personeel van de
plaatselijke besturen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;
d) het protocol nr. 59/1 van 13 juni 1991 betreffende het intersectoraal
akkoord van sociale programmatie van de jaren 1991-1994 toepasselijk op het
geheel van de overheidssector.
Voor de eerste toekenning van de in artikel 1, § 1, 1°, vijfde lid, of in
artikel 1, § 1, 2°, bedoelde verhoogde bedragen bezorgen de op 30 september 2000
erkende inrichtingen aan de voornoemde Dienst voor Geneeskundige Verzorging de
aangetekende brief bedoeld in het eerste lid, of het bewijs bedoeld in het
vijfde lid, en dit uiterlijk tegen 31 oktober 2002. Na deze datum, wordt het in
artikel 1, tweede lid, bedoelde bedrag toegekend aan deze inrichtingen vanaf de
eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin het gevraagde document
opgestuurd werd. ».
§ 2. In artikel 2, § 12, van hetzelfde besluit, vervangen door het
ministerieel besluit van 25 februari 2000, worden de woorden « forfaitaire
tegemoetkoming waarin is voorzien in artikel 34, 12°, van vorengenoemde
gecoördineerde wet van 14 juli 1994 » vervangen door de woorden « forfaitaire
tegemoetkomingen zoals bedoeld in artikel 1, § 1 ».
Art. 3. In artikel 3 van hetzelfde besluit, vervangen bij ministerieel
besluit van 28 mei 2001 en gewijzigd bij ministerieel besluit van 26 november
2001, worden de woorden « verminderd met het in artikel 2, § 8, tweede lid,
bedoelde bedrag » geschrapt.
Art. 4. Dit besluit treedt in werking op 1 oktober 2002.
Brussel, 25 september 2002.
De Minister van Sociale Zaken en Pensioenen,
F. VANDENBROUCKE
Bijlage
Gezien om gevoegd te worden bij het ministerieel besluit van 25 september
2002.
De Minister van Sociale Zaken en Pensioenen,
F. VANDENBROUCKE